Over taaltheologie

 

Ongepubliceerd, geschreven vóór 1962.
Bron: Archief Cornets de Groot.

Taaltheologie is een hulpmiddel bij het geloven met de taal. Zoals geloven met de taal voor hem de enig mogelijke wijze van geloven is, is taaltheologie voor hem de enig zinvolle wijze van theologiseren. Hij voelt zich thuis bij Luther voor wie het theologische denken in wezen een naspreken van het Woord was op de wijze der taaltheologie (omdat een dogma voor hem allereerst een gedicht was) en bij de oude Kerk (omdat zij de taal in haar taalwaarheid en het verhaal in zijn verhaalwaarheid kon geloven).
Dit alles roept natuurlijk vragen op. Ziet hij de theologie als een specialisering van de filologie? Is hij niet bezig met een voorwetenschappelijke speculatieve theologie? Heeft hij als taalgelovige de theologie nodig? Dóórlezend in zijn boek komen wij er tenslotte achter dat hij zich een theologie kan voorstellen als wetenschap van de menselijke geloofsvoorstellingen, én een voorwetenschappelijke, gelovig en dichterlijk sprekende theologie, én een literatuurkundige theologie. Het is niet altijd duidelijk welke vorm van theologie hij op het oog heeft.
Zijn betoog zit vol tegenspraak omdat de theologie vol tegenspraak zit. Een taalkundige weet niet wat hij begint, als hij het woord theologie gaat gebruiken.
De moeilijkheid van dit boek ligt niet in wat de schrijver over de taal zegt, maar in wat de theologen over theologie zeggen – of liever: niet zeggen. Het vreemde van de zaak is, dat theologen nog vaker stilstaan bij wat taal is dan bij wat theologie is en dat zij van Heeroma wellicht nog meer over theologie dan over taal kunnen leren. Hoezeer wordt alle theo-ontologie aan de kaak gesteld, als Heeroma vraagt: “Wie zijn wij dat wij ons bestaan zouden willen losmaken van de door God gesproken tijd in de door God gesproken taal en funderen in een ontijdelijke, onwoordelijke eeuwigheid?” Heeroma geeft de dichter in zichzelf zó de ruimte dat hij niet over God theologiseert op de wijze der logische specialisatie. De Drie-eenheid van Vader, Zoon en Geest is voor hem de drie-eenheid van Spreker, Woord en Adem.
En soms komt de dichter in hem zó sterk naar voren, dat theologen hem wel moeten manen tot enige terughoudendheid.
Hij vindt slapen tijdens de preek geen bezwaar. Zou dat niet komen, omdat alleen volle ware taal waarin de spreker zelf bestaat hem wakker houdt? Maar dan moet hij dat slapen wél als een bezwaar zien, zij het als een bezwaar tegen de prediker, die niet mag vluchten in een theorie over de Maaltijd als hét uitgangspunt van dé kerkdienst. Wat Jezus zegt over het bewaren van zijn woorden, zegt méér dan dat zijn Maaltijd ritueel herhaalbaar is.
Mag het in dit verband een argument zijn, dat Hij om zijn woorden te bewaren ons geen enkel geschrift heeft nagelaten? Hij had daar zijn secretarissen voor. Het is waar, dat zonder de Geest de Schrift (zowel Oud als Nieuw Testament) een dode letter zou zijn, maar dat wil niet zeggen, dat wij met het oog op het onderscheid tussen spreken en schrijven het zeer opvallend moeten noemen dat Jezus nooit een evangelie schreef en dat Hij wél zei: wie oren heeft, die hore! en niet: wie ogen heeft, die leze!
Heeroma haalt het Oude en Nieuwe Testament te ver uiteen, als hij het eerste als Schrift en het tweede als schriftloos typeert. Nog in het laatste bijbelboek is sprake van het zalig-zijn in het horen van de woorden der profetie en in het bewaren van ‘hetgeen daarin geschreven staat’.
Maar – het opvallende in het boek van Heeroma is, dat de dichter en de denker bijna nooit elkaar terugdringen.
De wijze waarop dichterlijkheid en wetenschappelijkheid hier samengaan, is verrassend voor iedereen die beseft te leven in een wereld waar gebrek aan intelligentie de dichtkunst bedreigt en waar de geleerden de taal bederven. (dr. Okke Jager).

Plaats een reactie