Memoriaal 3

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 12e jrg., nr. 3, november 1980.

Nov. 80
Soms vraagt iemand me wel es uit belangstelling, hoe dat nou met dat tekenen gaat in de brugklas.1 Schuur heeft ooit es opgemerkt dat de didaktiek ervan vrij eenvoudig is, als je maar de moed hebt om wat pre-fabricated tekeningen op een stencil te zetten. Dan kunnen ze zo aan het kleuren beginnen. Ook Haas deed me waardevolle adviezen aan de hand: je geeft ze een velletje, een potlood en een vlakgom, en je laat ze hun gang maar gaan, jo, zei hij. Als je maar tegen het einde van het uur, bv. een tien minuten daarvoor niet vergeet ze op te dragen de hele zaak weer uit te vlakken, want dan kan de volgende klas het materiaal zo van ze overnemen. Aanvankelijk dacht ik natuurlijk, want ik ken die jongens wel, dat ze iets grappigs hadden gezegd, om me op hun manier morele steun te verlenen. Maar scherpe waarnemingen hebben me ertoe gebracht, toch serieus over deze zaken na te denken. Want het is waar, dat leerlingen uit de brugklas een sterke behoefte hebben aan begrenzingen, aan de omtreklijn van het tekenwerk. Ze schuwen de opheffing van grenzen, zoals die bv. ontstaat door het aanbrengen van kleur of kleurnuancering. Blijkbaar geeft die omtreklijn houvast. Men kan dit gemakkelijk nagaan: vervalt de omtreklijn, dan krijgt men de uitbeelding van een ruimte, een stemming, waarin alle dingen zijn opgenomen. De leerlingen zeggen dan dat ze het opnemen van alle dingen in een ruimte ‘moeilijk’ vinden, maar ze zijn eerder bang iets te laten zien, dat liever verborgen had moeten blijven. Wil men ze niet voor het hoofd stoten, dan is de methode Schuur ideaal, daar helpt geen lieve moedertje meer aan.
Maar nu Haas!
We hebben voor Matti2 krijt gekocht, ‘Super chalk, non toxic’ van Trident: ordinair spul, uitermate geschikt voor lei en straat. De kleine artiste zit nu wijdbeens op de vloer en maakt grote zwaaien met de hand links, neemt het krijt dan over in de andere hand en herhaalt de beweging. Ook gaat ze er wel es bij liggen, steunend op een arm. Ze tekent dan met hetzelfde gemak, stel ik me voor, als waarmee Plato, aanliggend, improviserende wist te filosoferen.3 Het valt me op dat ze met het krijt zo ver tracht te reiken, als haar mogelijk is *).
Ze verovert zich een ruimte, waar zij het centrum van is. Als ze in een paar krassen iets herkent, maakt ze die tot uitgangspunt van echt bestudeerde bewegingen; wrijft er ook in, zodat de lijn verdoezeld wordt, rolt er met haar lichaam doorheen. Wanneer een lijn haar bijzonder bevalt, buigt ze zich voorover en kust het geval. Opeens ziet ze een ‘ijsje’ in iets dat ze tekende, doopt haar hand erin en eet het op. Het verdwijnt natuurlijk ook echt door al dat gewrijf, o Haas! Maar dan verschaft ze zich een nieuwe portie en trakteert er ook haar ouders op. Plotseling ziet ze ‘ogen’ – roept ‘Ogen dicht!’ en wrijft ze met wrede kracht van de handen dicht. Het is een eigenaardig soort tekenen dat ze beoefent: iedere volgende actie maakt de vorige ongedaan; alleen docenten die zelf iets infantiels hebben (zoals Haas) komen op het idee dat daar nog iets in zit.
Dat lichamelijk zich begeven in een te betekenen ruimte, dit gebruiken van het eigen lichaam als tekeninstrument – een doezelaar in hoofdzaak – voegt tijd toe aan de vlakke ruimte: je kunt het spoor zien tussen begin- en eindstand van de beweging van het artistieke lijf. Het is waar dat Yves Klein ooit een naaktmodel in zijn beroemde blauwe verf doopte en haar door assistenten over een plat vlak liet slepen, waardoor van de beweging van het model een spoor achterbleef. Klein ensceneert; hij wil niet anders. Maar juist daardoor wordt het mij duidelijk, dat er tussen Cobra en Zero een fase overgeslagen wordt: die van de kunstenaar die zelf in een lichamelijk bepaalde ruimte een door het eigen lichaam bepaald kunstwerk tot stand brengt, waarin de 4e dimensie expressief kan meespelen.
Het doet mij innig genoegen te kunnen constateren dat Matti in een diep gevoelde behoefte voorziet, en indien dit niet geheel waar is, dan toch een kunsthistorische leemt heeft weten te vullen.

CN

*) Jan Smejkel maakt wandtekeningen en straattekeningen in krijt, – iets bescheidener dan zij, want ‘niet hoger dan mijn hand reikt’ – althans voor wat zijn wandtekeningen betreft (in zijn interview met Georg Bussmann, Kunstpublikatie 2e jaargang, no 1/1979). CN

  1. Cornets de Groot gaf met ingang van dit schooljaar tekenles, daartoe bevoegd door een lagerakte tekenen die hij in 1955 aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunst had behaald. []
  2. Zijn jongste dochter Machteld, geb. 1977. []
  3. Ook op een andere plaats vergelijkt Cornets de Groot zijn jongste dochter met Plato: ‘Maar Plato, met een beeld van de wereld kinderlijker dan dat van Machteld, blijkt in ander opzicht bovenmenselijk.’ In: Brief aan Jan Verstappen. []

Plaats een reactie