Drugs in Rijswijk, of: de commissaris kan me nog veel meer vertellen

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 2e jrg., nr. 20, oktober 1970.1

Het spijt me wat praktisch roet in het theoretisch eten te moeten gooien, maar wie stelt dat de problematiek op het stuk van de drugs – hier te vertalen door ‘hash’ en/of ‘marihuana’ – in Rijswijk ‘nogal meevalt’ beoefent niet alleen, maar bevordert tevens een politiek die struisvogels toegeschreven wordt, als ze geen gevaar willen zien.
Dat onze commissaris geen spoken ziet, is al even kwalijk, als wanneer hij ze wel zou zien. Zijn taak is het de realiteit te zien. Daartoe is hij objectief aantoonbaar niet in staat. Hij is niet rationeel betrokken bij het probleem, dat onze rector bij hem aan de orde heeft gesteld, maar emotioneel: welk weldenkend mens haalt het in zijn hoofd dit vraagstuk te associëren met dat van ‘gezagsondermijning uit kwalijke hoek’? Welke hoek precies? Ik hou niet van mensen die suggererenderwijs man en paard bedoelen zonder ze te noemen. We dwalen af, maar dat ligt niet aan mij, ik hoop geen enkele vraag open te laten staan: zoiets ligt niet in mijn aard.
Waarschijnlijk om de landzaat op te wekken tot dappere bestrijding van gezagsondermijners en met deze te associëren rokers, snuivers en spuiters, is de commissaris op het watervlugge idee gekomen, ons maar helemaal niets (NIETS) te vertellen: immers, dat verkoop, bezit en verbruik van drugs “strafbaar” [is] (tja, ik heb geen apart letterteken voor ironie) had hij zonder enig risico te lopen, ook voor zich kunnen houden. Het verschaffen van informatie op het peil van 0 + 0 = 0 brengt niemand onzer tot het probleem, en zeker niet tot de oplossing ervan. Men kan hoogstens zeggen dat zijn informatie iets zegt over zijn opvatting van het geldend recht. Dat klinkt juridisch en wie klank voor zin laat gelden, mag dan ook dik tevreden zijn. Ik voor mij, voel me niet weinig in het ootje genomen door deze politieman. Hij ziet nl. over het hoofd, dat het recht, waaronder hij geboren werd, niet het recht meer is, waaronder wij op het ogenblik leven. Wettelijk zal worden vastgelegd dat de overheid de plicht heeft de burgers te informeren en dat de burgers recht hebben op informatie van de overheid. Daaraan hebben we ons dus te houden. Dat klinkt niet alleen juridisch, maar dat is de juridische grond, waarom we ons van de commissaris niets hebben aan te trekken. Maar wat wij – onder invloed (en niet eens van drugs!) – van plan zijn te doen: openheid te versluieren vanwege de drangreden als zou openhartig praten met de jongelui ze verleiden, tot praktijken die we wensen te voorkomen of uit te bannen, is in strijd met dit nieuw verworven recht, kostbaar als weinig andere, en waarvoor ik mijn handen (en voeten) in het vuur wil steken. Ik vind dus dat onze ‘politiek’ radicaal anders moet zijn dan de commissaris, die – immers – op deze school helemaal Niets te vertellen heeft, suggereert.
Ik citeer uit het Informatief Bulletin van oktober (no. 6):
‘Waar ook de politie alarmerende aktiviteiten ontraadt, betekent dit: we zullen ons vooralsnog onthouden van algemene waarschuwingen en sanctiemaatregelen, doch zodra individuele gevallen mochten vaststaan, die ook individueel behandelen’. Ik ben het niet eens met de zinsnede achter de dubbele punt. Als ik het precies vertellen mag, moet men achter ‘ontraadt’ lezen: ‘betekent dit, dat de politie een paar klappen wil verkopen aan jongelui die in hun onschuld niets anders op hun geweten hebben, dan dat wij hebben verzuimd, onze plicht te doen.’ Ik geloof steeds minder in de slogan van de politie als onze beste vrind, en ik spreek uit ervaring. Het instampen van een beetje weten is altijd kwalijk, niet om het weten, hoor, maar om het instampen.
Laten we uitgaan van concrete feiten. Bij de politie is niets bekend van druggebruik op het LMC. Maar het is bij enkelen onzer bekend.
Daarom kunnen we niet uitgaan van de fictie dat er te onzent niets aan de hand is ten einde af te wachten of er vandaag of morgen niet eens iemand tegen de lamp loopt, die we dan als zondebok kunnen gebruiken. Het slachtoffer zullen we beschouwen als slachtoffer, en niet iemand die zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf. Vandaar dat er behoefte bestaat aan een grote openheid op dit gebied. Want het is heilloos de leerlingen er niet op te wijzen dat drugverbruik op school even ontoelaatbaar is als het verbruik van drank: het is hier geen kroeg, daarom is het hier ook geen opiumkit.
Het is noodzakelijk eventuele gevallen van druggebruik aan de rector te melden, maar pas dan, als iedereen ervan doordrongen is, dat drugs op school verboden zijn om op z’n minst dezelfde reden als het gebruik van alcoholica (met ‘doordrongen’ bedoel ik natuurlijk wel iets heel speciaals!). Het verdient misschien aanbeveling dat niet alleen de rector maar ook een college van welingelichte docenten en leerlingen met het geval van drugverbruik op de hoogte worden gesteld. We zijn er niet om mensen te neppen, maar om ze weer overeind te helpen, als ze gevallen zijn, – nietwaar?


  1. De titel van dit eerste artikel uit de Gele vellen is een allusie op De commissaris kan me nog meer vertellen van Willem van Iependaal, een reactie op de boekjes De commissaris vertelt: veertig jaren bij de Amsterdamse politie (1949) De commissaris vertelt verder (1950), De commissaris vertelt door (1951), enz. van Hendrik Voordewind, allemaal als Ooievaarpocket verschenen bij Uitgeverij Daamen van Cornets de Groots eerste uitgever Bert Bakker. []

Plaats een reactie