Over: Geert van Beek, De 1500 meter, Querido, Amsterdam, 1971.
Geert van Beeks nieuwe bundel verhalen De 1500 meter bevat zes verhalen, alle met een eenvoudig gegeven, maar met die hallucinerende uitwerking, die we kennen uit zijn vroegere werk. Hier is zijn raffinement tot een tweede natuur geworden, één waar we ook in geloven en die de verhalen tot boeiende lectuur maakt.
In het titelverhaal ironiseert Van Beek de eerzucht van de mens die met zijn naaste in een voortdurende wedloop verwikkeld is. “Ik heb me er helemaal op ingesteld om de 1500 meter te winnen”, zegt de broer van de ikzegger. Hij wil dus winnaar worden en wordt dat ook. Tegen het slot neemt het verhaal een wending door de introductie van een deus ex machina; misschien mag men zeggen dat de ikzegger een hallucinatie, de projectie ziet van de eerzucht van zijn broer. Maar in ieder geval verschuiven hier de grenzen tussen wat in het boek de fysische realiteit is, en de verbeelding. De conclusie van de verteller: “Het was een strijd op leven en dood” is dan ook niets meer dan een cliché, – en zijn bewustwording dat sinds Galilei zon en aarde eveneens in een wedloop zonder eind verwikkeld zijn, schuift onder de werkelijkheid een patroon waarvan het metaforische karakter direct problematisch wordt, omdat ze in feite een waarheid is, die alle schijn doorstraalt.
Het derde verhaal Asperges toont van deze wereld een kant die aan Jeroen Bosch doet denken, omdat Van Beek hier zo speelt met woorden, dat ze de verst uiteenliggende zaken binnen één voorstellingskring weten te brengen. Veel verfijnder doet zich dit in het laatste verhaal, Ludieke Dominiek voor, dat een voorbeeldig verhaal is, inzover het door een recensent als instructief materiaal kan worden gebruikt. Met voorbijgaan aan de andere, uitstekende verhalen, tot slot dus dit ene.
Ludieke Dominiek is een stripteaseuse die een tentoonstelling te openen krijgt van kunstwerken met de dood als centraal thema. Het is Van Beeks doorzichtigste en tegelijkertijd ondoorzichtigste verhaal uit deze bundel. Doorzichtig, vanwege de symboliek, vanwege de zo voor de hand liggende en banale levenswijsheid dat dood en leven één zijn. Ondoorzichtig, eveneens vanwege die symboliek, want men weet dat het ene symbool tien andere baart, de tien honderd en de honderd tienduizend. Dominiek symboliseert achtereenvolgens het orakel, de sybille, de Dood, het Leven, de hogepriesteres van De Enig Ware Godsdienst, hoezeer die ook voorwerp is van kritisch kijken, de Grote Hoer van Babylon, de maagd, de moeder, de slet, de moedermaagd, de Kerk, de bruid uit het Hooglied, en wie eigenlijk niet?
Zij ‘is’ en tijdloos symbool, evenals de Dood, die ze, zoals gezegd, óók ‘is’. En aangezien beide hun verenigingspunt in het Leven hebben, is iedere mythe, van toepassing op Leven of Dood, ook van toepassing op haar. Hetgeen een uitnodiging is (voor de auteur) de wereldliteratuur in fragmenten te activeren. Zijn virtuositeit in het maken van collages hoeft zich hier geen enkele beperking op te leggen; valse schaamte voor de literaire, retorische of kunstzinnige uiting bestaat hier niet, – want wordt door Dominieks ironie die retoriek niet méé geïroniseerd en de geïroniseerde retoriek in haar oorspronkelijke waarde hersteld? Daarom woekert hier het citaat, en daarom is het ‘literaire’ hier het schild dat de schrijver beschermt tegen de anti-artistieke leus dat de kunst dood zou zijn, of elitair of te individualistisch. Waar immers het ‘individuele’ met een vracht ‘algemene’ grootheid wordt bekleed, kán het niet bespottelijk zijn…
Maar de manier waarop Van Beek zulke aantijgingen bij voorbaat pareert, is ‘ludiek’, niet ‘militant’, – iets wat aan het zwakke slot te merken is, dat vroegtijdig preludeert op de sociale harmonie die van het begin af aan over het hele verhaal uitstraalt, en die, kwade bezoekers en loeiende politiewagens ten spijt, al hecht geworteld is in wie zich maar ludiek noemt. De verdediging op voorhand tegen kreten die het wantrouwen in de eigen, persoonlijke, niet-verifieerbare percepties openbaren, wordt er in ieder geval niet serieuzer op, en dat is jammer. Want wie anders dan Van Beek zou ons kunnen vertellen dat erkenning niet altijd afhankelijk is van succes, en dat grootheid inherent kan zijn aan wat in het oog van de wereld ‘falen’ heet?