Onder professoren

 

Bron: Bzzlletin, 4e jrg., nr. 30 (november 1975), p. 41-42.
Over: W.F. Hermans, Onder professoren, De Bezige Bij, Amsterdam, 1975.

[p. 41]

Onder professoren van W.F. Hermans is een verhaal van meer dan 400 bladzijden, dat zich afspeelt in een universiteit, in een universiteitsstad in de provincie, rond Rufus of Roef Dingelam, een hoogleraar die de grootste prijs kreeg die er voor wetenschappers is weggelegd: de Nobelprijs voor de chemie. Hij slaagde er nl. in een stof samen te stellen, waarvan het moeilijke was, dat een van de chemicaliën bij 200 graden al uiteen viel, terwijl de reactie alleen bij een verhitting in vacuo op 330 graden verliep. Een imbeciel, zegt Roef, had ook op het idee kunnen komen, om alles op 330 graden te verhitten, behalve dan die ene stof, die je er pas later aan toevoegt.
Het geniale berust op de eenvoud van de logika; daarom zijn genieën zo zeldzaam. Men legt aan de oplossing van een moeilijkheid maar al te vaak een psychische inspanning ten koste, die bij nader beschouwing heel wat geringer zou kunnen zijn. De moeilijkheid is, dat maar weinigen, en deze maar zelden, de voor de hand liggende oplossing vinden. Humbug maakt daarom meer indruk op ons, dan het serieuze zoeken naar dat wat voor het verstand aannemelijk is. En daarom is het geen wonder dat niemand Roef feliciteerde, toen hij zijn stof maakte, en dat nu 20 jaar later, iedereen het doet, omdat hij de Nobelprijs er voor kreeg.
Wie dit bedenkt, kan niet al te hard oordelen, geloof ik, over de leeghoofdigheid der hooggeleerde, niet geschoolde lotgenoten? Voor een verhandelaarstrant hoef je dit boek dan ook niet bang zijn. Niet op het stuk van kennis en wetenschap is immers de inspanning der academici gericht, maar op de mentaliteitsverandering die een gedemocratiseerde universiteit van onderrichters en studenten verwachten mag. Modieuze kleding, een dito taaltje en een daarmee overeenkomstig gedrag zijn dan van oneindig veel groter belang dan hersens.
Het moet worden gezegd, dat Roef zich in dit opzicht gunstig onderscheidt van zijn collega’s. Hij is een vakidioot met schoolmeestersbloed, volkomen onbruikbaar in dit milieu – eerder een zondebok dan een gevaar. Goddank voor onze tijd is hij daarbij een eenling, gemeden door iedereen, en door zijn directeur, die hem het leven zuur maakt, gehaat.
Tegenover Dingelam bevinden zich diens collega’s, die, door ijdelheid, eigenliefde en goedgelovigheid in beginsel ongevaarlijk en bijna onschuldig zijn, ware het niet dat juist deze wereldverbeteraars gemanipuleerd worden door gepolitiseerde aksiegroepen, die in de progressieve Goudewolf, – een Hitlerman in de oorlog – hun inspiratiebron hebben gevonden.
Wie gelooft dat de sleutelroman Onder professoren het universitaire leven in Groningen kritiseert, heeft wellicht gelijk. Maar hij zal tenslotte toe willen geven, dat Hermans’ kijk op dit leven mild tot zeer mild genoemd moet worden. Maar is het Hermans wel die hier aan het woord is?

Dokter Barends, een vriend van Roef sinds de oorlog, en de psychiater van een paar van diens collega’s, verlicht in zekere zin de taak van de verteller, doordat hij van Roef en van diens collega’s een psychologisch portret tekent in de fragmenten van zijn dagboek die in de roman zijn opgenomen. Op pag. 126 staat te lezen:
“Het zou, waren romanschrijvers wezens van vlees en bloed, nauwelijks mogelijk zijn geweest zo nauwkeurig te beschrijven hoe de president-curator in zijn leren stoel zat, de krant inkeek, de krant neerlegde en opstond en dat helemaal zonder zelf te worden gezien.” De papieren verteller, dokter Barends, heeft daar het veld geruimd voor de ware – de speler met realiteiten, met woorden, literatuurtheorieën, observaties, ervaringen, en vooral met dat wat volgens buitenstaanders de eenheid van de handeling verbreekt, maar dat nu juist voor romanciers van vlees en bloed van iets meer belang is, dan literaire conventies kunnen zijn.
Pas aan het slot komt dokter Barends weer terug met een laatste dagboekfragment dat de beslissende wending aan het verhaal geeft. Maar in die tussentijd heeft de onzichtbare verteller alle gelegenheid zijn portrettengalerij te voltooien, boven de ingang waarvan geschreven zou kunnen staan, dat indruk maken ten minste al iets is, wanneer gedachtenwisseling onmogelijk is. Want van gedachtenwisseling tussen universiteitsbestuurders en oproerige studenten kan natuurlijk geen sprake zijn. Men volgt, liefst

[p. 42]

Rufus Dingelam krijgt op een weekend in zijn buitenhuisje te horen, dat hij voor de samenstelling van een stof – de derde witmaker – de Nobelprijs heeft gekregen. Zijn buurman, een boer, geeft hem een prachtige haan ten geschenke, maar de Dingelams, Roef en Gré, besluiten het dier als huisgenoot te behandelen. Tijdens hun afwezigheid hebben studenten het plan opgevat het universiteitsgebouw waar Dingelam werkt te bezetten. Van de Nobelprijs hebben ze even weinig weet, als Dingelam van hun plan.
Een paar welwillende hoogleraren willen met de rebellen praten; zij houden met een zeker opzet de gang van zaken voor Dingelam geheim. Op de dag van de bezetting wil de Nobelprijswinnaar de toekenning van de prijs vieren met zijn medewerkers, maar de bezetters weigeren hem de toegang. Wachten tot die flauwe kul voorbij is, is het enige wat Dingelam nog doen kan, nadat weer andere actievoerders zijn huldiging onmogelijk hebben gemaakt. Een dramatische ontwikkeling, waarbij de haan een belangrijke rol speelt, zorgt er dan voor, dat Dingelam met zijn vrouw voor een tijdje verstrooiing gaan zoeken in Monaco.
Het boek besluit met een Nawoord van prof. Zomerplaag, die zinspeelt op zekere gebeurtenissen te Groningen, toen W.F. Hermans er nog lector was.

aan beide kanten, de nieuwmodische ideeën – Marx, Marcuse – en men brengt voor alles en iedereen begrip op. Behalve Roef. Begrip? “Ik weet niet wat daaronder precies moet worden verstaan, eigenlijk”, zegt hij. “Ik heb misschien het gevoel een ander te begrijpen, als ik hem iets hoor zeggen of zie doen, waarvan ik bij mezelf denk; ja, dat zou ikzelf ook zeggen of doen in dat geval.”
Maar hij en Gré (zijn vrouw) – en misschien ook Gonnie, een overbuur van de Dingelams, ‘begrijpen’ een haan, – een huisdier waarmee te ‘praten’ valt. Hij begrijpt ook zijn vrouw wel, bij alle onbegrip die er tussen die twee bestaat. Bij ieder conflict, of de haan er nu de inzet van is, of het schoonmaken van paling, maakt hij zich zorg om de verstandhouding tussen hem en déze naaste – en dat is iets wat zich van weinig andere medespelers zeggen laat – dokter Barends beroepshalve uitgezonderd, en misschien alweer Gonnie, voor wie Roef het meest voelt.

Op de dag dat Dingelam op zijn bureau de toekenning van de prijs met zijn naaste medewerkers vieren wil, blijkt het gebouw door studenten bezet. De televisie is druk bezig, en ook de politie ontbreekt niet.
Het praatje gaat rond dat Dingelam die nergens van weet, de politie heeft gealarmeerd. Hoe is dat mogelijk?
Het nieuwsblad van het Noorden publiceerde bij het bericht over de Nobelprijs de foto van Tamstra, een volgeling van Goudewolf, Dingelams directeur en diens grote tegenstrever. Met die krant als identiteitsbewijs gaf Tamstra zich op het politiebureau voor Dingelam uit, en verspreidde vervolgens het gerucht dat Dingelam om politie-assistentie had verzocht.

Boven het nawoord van Prof. dr. B.J.O. Zomerplaag staat het volgende citaat van J. Versluys als motto: “Betreffende Thorbecke werd indertijd de leugen verspreid, dat hij zijn vrouw sloeg en in een stad als Groningen werd dit voor echte munt genomen.”

 

Plaats een reactie