Leiden, maart 1980
Beste Lucien,
Toen ik las dat je ‘analyse van het studielessenprobleem’1 een poging tot nuchter afpalen van de probleemstelling zou worden, dacht ik: ha, precies wat we nodig hebben. Je wilt op logische wijze het probleem toelichten, en zorgen dat we door de bomen het bos weer zien. Helderheid brengen op een aantal punten.
Mij gaat het vooral om punt 5: ‘in hoeverre zijn klasseleraren-studielesgevers vogelvrij en anderen autonoom’. Ik weet niet hoe ‘objectief’ een woord als vogelvrij is, – het heeft tenslotte een voortreffelijke klank en generaties van dichters hebben er hun gevoelens op doen neerslaan; het woord alleen al is in staat mij de huiveringen door de leden te jagen: hoe zou dit woord in staat zijn iets, wat dan ook, ‘nuchter af te palen’? Ik weet ook niet wat er voor logisch is aan een vraag die je niet met een simpel ja, nee of met een kwantifikatie kunt beantwoorden, en ik was dan ook nieuwsgierig naar die 5e paragraaf. Hij zit werkelijk geraffineerd in elkaar, en ik heb er veel tijd in gestoken, om de kwaliteiten ervan te onderzoeken. Mij trof de opbouw van de paragraaf, die op een denken in zwart-wit berust en op een kijken in kleur: geïnteresseerdheid die als prettig ervaren wordt, tegenover collegiale agressiviteit, die jou doet denken aan de term ‘vogelvrij’, – wat de lezer de suggestie aan de hand doet, als zou hier van kwaadwilligheid van je tegenstanders sprake zijn. Heel knap is dan ook, dat je hen karikaturale kritiek verwijt – zij immers zouden jou en je naaste medewerkers voor Don Quichottes houden – ofschoon je zelf voor karikaturen niet uit de weg gaat. Zo geef je van jezelf en van je in-group de voorstelling van weerloze (pion) en verketterde, achtervolgde jachtbuit (vogelvrij). Zielig hoor, maar het effect is natuurlijk dat de jagers als meedogenloos uit deze beeldspraak tevoorschijn komen, zonder dat je dat expliciet hoeft te zeggen. Je vraagt, na en passant je tegenstanders ‘negativisme’ te hebben verweten, om toestemming iets ‘positiefs’ te mogen zeggen, en zegt daarin je naaste medewerkers dank, hetgeen de contrasten met de outgroup alleen maar aanscherpt. Ten slotte deel je ze hier en daar nog een oorvijg uit. Hier manifesteert zich dan op onverbloemde wijze de ‘flight-fight-reaction’ van het allerklassiekste behaviorisme: moet jij, Lucien, mij vragen, of ik eigenlijk wel besef dat ik op ‘dit moment’ (? – ik weet bijgod niet wat je daar nou mee bedoelt) bezig ben volgens behavioristische wetmatigheden’? Niemand ontkomt aan wetmatigheden. Ik heb het daar nooit over gehad. Ik heb het bij voortduring gehad over de vraag of we van school een kennel van Pavlov zullen maken. Ik druk me op mijn beurt karikaturaal uit, – gedwongen door het inzicht, dat subtiliteit blijkbaar geen klankbord vindt.
Mij lijkt de weg die je bewandelt om helderheid te brengen – in nuchterheid, langs lijnen van de logika – een dwaalweg. Ik constateer: ofwel de doelstelling is slecht geformuleerd; ofwel de pen beweegt zich anders dan de schrijver het wil; ofwel – maar practisch komt dat op hetzelfde neer: de norm ontbreekt, – er kan niet bijtijds bijgeregeld worden om tot het beoogde doel te geraken. Misschien kunnen we OMO met zijn strakke verbinding tussen doelstelling en proeve van bekwaamheid tóch gebruiken. Ik sta op het punt me te laten bekeren…
Een wereld van woorden, uit conflictstof opgebouwd: dat is deze vijfde paragraaf, waaruit ik me veroorloof éen zin te citeren: ‘Als het mij vergund is bij al het negativisme van de laatste tijd iets positiefs (volgens jou wsch. ‘neo positiefs’ Ruud; besef je eigenlijk wel hoe sterk jezelf volgens behavioristische wetmatigheden bezig bent op dit moment?) op te merken, dan zou ik graag kwijt willen, dat ik mijn conrectoraat met plezier kan vervullen dankzij o.a. de groep klasseleraren, waarmee ik mag samenwerken’. In het eerste lid van deze implicatie (van ‘Als’ tot ‘merken’) zijn de hoofdmomenten in de beleving neergelegd in de woorden: negativisme, positiefs, neopositiefs en Ruud. Het is duidelijk dat in dit rijtje het woord ‘positiefs’ een Fremdkörper is. De lezer kan zijn conclusies trekken.
De neopositivist maakt onderscheid tussen ware beweringen (aanwijsbare: het LMC staat in Rijswijk; bewijsbare: 2+2=4)
onware beweringen (leugens)
en zinlege beweringen (onbewijsbare: de mens heeft een ziel)
Ik heb mij nimmer over studielessen en derzelver problematiek uitgelaten: niet in woord en niet in geschrift. Ik heb zonder te twisten het stilzwijgen over deze materie bewaard. Ik heb alleen in de enquête iets erover gezegd, niet veel, en alleen maar omdat me dat werd afgedwongen. Ik ben bereid die woorden weer terug te nemen en mijn oordeel op te schorten.
Wanneer men mij zo graag ziet als ‘negatief’ (jij bent de enige niet, maak je niet ongerust), dan schik ik mij in het lot object te zijn geworden van beweringen die bewijsbaar onwaar zijn. Het zij zo. Op deze school is het gemurmel der geronten misschien gevaarlijk. Ik hoop het maar.
Mijn conclusie is, dat je artikel verre van objectief is. Het is partijdig en daarom bewust eenzijdig. Het is een akte van beschuldiging die geen enkel bestaansrecht heeft.2 Het wil me voorkomen dat we op déze manier niet kunnen en niet moeten discussiëren.
Rudy3
- Dit artikel is een reactie op een artikel van Lucien Jonckers uit hetzelfde nummer, getiteld ‘Een poging tot nuchter afpalen van de probleemstelling’. Hieronder volgen de meest relevante passages:
In de wandelgangen, in de lerarenkamer, in de vergaderingen, in de laatstgehouden enquête zijn intussen vele opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over wat er wel of niet in de studielessen gedaan zou worden, over het te grote of te kleine aantal uren waarover de studielesgevers/sters zouden beschikken, e.d.
Ik heb intussen de stellige zekerheid gekregen, dat het probleem niet zuiver wordt gesteld, dat er vele zaken door elkaar lopen, dat het aan goede informatie ontbreekt of heeft ontbroken.
Vandaar deze poging om het probleem stapsgewijs op logische wijze te ontrafelen, waardoor wij allemaal, naar ik hoop, door de bomen het bos weer zien. (…)
5. In hoeverre zijn klasseleraren – studielesgevers vogelvrij en anderen autonoom? Dat de studielessen vanwege hun karakter – service-verlening aan de leerlingen, de klasseleraren, de ouders en de vakken – iedereen aangaan is duidelijk. Dat er wensen en vragen op dit gebied leven ook. Geïnteresseerdheid wordt alleszins als prettig ervaren. Maar de wijze waarop de groep studielesgevende klasseleraren door een aantal onzer – hetzij rechtstreeks, hetzij door quasi-zakelijke opmerkingen – werd benaderd, deed mij aan de term ‘vogelvrij’ denken. Is de studielesgever een pion, of iemand met een even goede kijk op zijn lessen als ieder op zijn eigen vaklessen, waar de ‘buitenstaanders’ toch maar zo weinig van begrijpen.
Als het mij vergund is bij al het negativisme van de laatste tijd iets positiefs (volgens jou wsch. ‘neo positiefs’ Ruud; besef je eigenlijk wel hoe sterk jezelf volgens behavioristische wetmatigheden bezig bent op dit moment?) op te merken, dan zou ik graag kwijt willen, dat ik mijn conrectoraat met plezier kan vervullen dankzij o.a. de groep klasseleraren, waarmee ik mag samenwerken. Deze klasseleraren zijn niet alleen maar keiharde werkers, die voor de hen toegewezen faciliteiten dubbel werk leveren, maar ook kollega’s met een goede onafhankelijke en kritische visie op hun eigen werk, kwaliteitswerk.
Laten zij die niet nalaten hen als Don Quichottes te beschouwen, daarmee ophouden. Het is dan ook onjuist om problemen die binnen b.v. het eigen vakgebied ontstaan zijn op te gaan lossen door elders vermeende hiaten te gaan zoeken. Dat zouden we eens moeten omdraaien! (…). [↩] - In deze brief, waarin hij na vele jaren weer polemiek bedrijft, hanteert Cornets de Groot enkele termen en argumenten die hij tien jaar eerder in zijn tirades in Intieme optiek ook tegen voorvechters van objectiviteit en rationaliteit in de literatuur inzette: de politiek van de ‘in-‘ versus de ‘outgroup’, en de term ‘akte van beschuldiging’, die hier de ‘akte van seklusie’ van toen vervangt. Zie de laatste pagina’s van Intieme optiek. [↩]
- Op 19 maart organiseerde Cornets de Groot een bijeenkomst bij zich thuis, waar de controverse met een aantal gelijkgezinde collega’s werd besproken. Van deze bijeenkomst schreef Leo van Haaster (HA) in het elfde nummer van deze jaargang het volgende verslag:
“Verslag” bijeenkomst van 7 docenten (TO, VI, DU, RY, MA, MO, HA, CN) op woensdagavond, 19 maart, ten huize van CN.
Zoals op het Bord bekendgemaakt, was deze bijeenkomst door onze krabbelaar georganiseerd voor “krabbel”-gezinden, die de problematiek van de algemene doelstellingen van de studie-lessen, e.d. eens rustig willen bepraten.
Nu, er is die avond in een rustige, aangename stemming gepraat en geluisterd. Begrijpelijk, dat men zich niet strak aan een aantal agendapunten wilde houden. Het informele karakter overheerste en de groep heeft de avond als heel positief en constructief ervaren.
Dit neemt niet weg, dat er over een aantal zaken onvrede en onbehagen werd uitgesproken, waarop dan vaak instemmend werd geknikt. (…)
Uitvoerig heeft men ook van gedachten gewisseld over de kloof die er bestaat tussen vóór- en tegenstanders van de neopositivistisch-behavioristische technisch-organisatorische benadering van de onderwijsproblematiek. De 7 wijzen en dwazen (…) behoren in hoge mate tot de anti’s. (…) In dit verband werden de meerkeuzetoetsen in de lagere klassen, de beklemtoning van het cognitieve op de onderwijsdag en de enquête-opzet aan de orde gesteld. Sommigen vonden dat deze kloof in geen geval overbrugd kan worden. De overweging dat Lucien nogal eens veel gelijkenis vertoont met een stormram die de oppositie en kritiek op zijn weg liever wegbeukt dan zachtmoedig tegemoet treedt, speelde hierin een voorname rol. De meesten zagen het minder somber en vonden dat de weg naar het compromis gezocht moet worden, dat er een gesprek op gang moet worden gebracht.
Dat er in dit verslag toch twee namen genoemd moesten worden, was onvermijdelijk. Hoge posities en een bruisend enthousiasme doen het spraakwater nu eenmaal opwellen. [↩]