Over: Harry Mulisch, ‘Zelfportret met tulband’, in: Voer voor psychologen, Amsterdam, 1961, p. 89-231.
[p. 41]
“Doen” en “niet-doen” in de werkelijkheid gaan beide voorbij, en als ze voorbij zijn, maakt het geen verschil of men gedaan of gelaten heeft. To do or not to do is blijkbaar geen question, – de vraag is alleen maar: hoe verenig ik beide in een werkelijkheid boven deze, in een tijd buiten deze? De alchimist wist het, die deed het, nuchter: hij deed het Werk en deed niet. Al doende was hij geen chemicus, al mediterende geen filosoof. Alleen dat wat hij creëert – de steen in de fles en tijdgelijk daarmee de verlichting van de geest – dat moet bestaan. Een alchimist weet niet dat hij doet, maar doet wat hij doet en wordt wat hij wordt. “Ein Alchimist ist der Becke in dem sa er Brot bacht”, zegt Paracelsus. Dienovereenkomstig is Mulisch als schrijver een alchimist, zodra hij schrijft. Al vertellend is de verteller dood, al peinzend de essayist: “Ik ontdoe mij van de waan dat ik besta”. Kan iemand die niet bestaat een Zelfportret met tulband schrijven? Ja. Als hij dat wat hij creëert – zijn steen = het verhaal, en tijdgelijk daarmee de verlichting in de geest = essay – realiseert op het moment dat zijn “ik” uit de werkelijkheid verdwenen is, en alleen nog maar bestaat in de zojuist geschreven regels. “Ik schrijf als een alchimist: ik doe en word. () De “verhaaltjes” en de “essays” waaruit dit zelfportret bestaat, zijn een en hetzelfde ding.” (Voer voor psychologen, p. 182).
Zo ziet het zelfportret met tulband er uit van iemand die niet bestaat: een rots. Met een hoed.
Uit al het voorgaande is een ding vast komen te staan: er bestaat verschil tussen (niet) doen en schrijven (schilderen, fotograferen, etc.) Bestaat er ook verschil tussen schrijvers en schrijvers? Natuurlijk. Er zijn schrijvers die “de” wereld welbewust buiten hun fantastikon houden en schrijvers die de wereld in hun fantastikon halen, met de bedoeling het fantastikon weer op de wereld los te laten. Achterberg bv. wist iets uit lexicons en encyclopedieën, en schreef daarover. Mulisch weet iets van echte gebeurtenissen: Lau, Tanchelijn, Dresden, Provo, Cuba en heeft met zijn geschrijf invloed op de openbare mening; hij beoogt meer dan het strikt literaire.
Gedurende duizenden jaren is schrijven niet anders dan conserveren geweest. Het voortsnellen van de gedachte werd niet alleen door censuur beperkt. Het boek zelf was een bolwerk tegen de dreiging der ontbinding. De religieuze opstanden van de 16e eeuw, door de boekdrukkunst in hoge mate gevoed, zoniet daardoor opgeroepen, hadden alleen maar “vooruitgang” ten gevolge in weerwil van zichzelf en het toenmalige boek. Zo goed als nooit waren die twisten “progressief” (al noemt Erich Kuttner uitzonderingen) – het tegendeel is waar. De terugkeer naar de bron, de natuur, het leven der apostelen, dat moest een boek brengen in die tijd om te worden gewaardeerd. De sprong in het onbekende, het boek als orgaan van “vernieuwing”, dat komt eigenlijk pas bij Multatuli aan de orde (tenminste bij ons) en als we er voor
[p. 42]
ons inzicht behoefte aan hebben aan Mulisch verwante figuren aan te wijzen (niet: voorbeelden) dan kunnen we dus zeggen: Multatuli, de brievenschrijver Van Gogh; kunstenaars die door hun kunst de werkelijkheid zochten te beïnvloeden.
Globaal bekeken mag men zeggen dat in het klassieke Griekenland de technologische en economische ontwikkeling ten achter bleef bij de verworvenheden op intellectueel, filosofisch en politiek terrein. Bij ons is dat net andersom. Mulisch schrijft erover in zijn Voer voor psychologen, (p. 149): “De alchimisten waren de laatsten, en misschien de enigen, op wie de moderne klacht niet van toepassing is, dat ‘de geestelijke ontwikkeling is achtergebleven hij de technische’ () Was de ‘geestelijke oefening’ niet losgeraakt van de technische, de wereld was tot deze resultaten (bedoeld wordt het vervaardigen van de atoombom e.v.a. wonderen der techniek R.C.) pas omstreeks het jaar miljoen gekomen. De wetenschap was nooit ‘exact’ geworden en voor haar was blijven gelden, wat nog steeds geldt voor de niet-exacte filosofie (en literatuur): men ontdekt slechts, men kan slechts doen, wat men is (of niet-is). Maar overgelaten aan zichzelf kon het technisch denken een geweldig stuk van de weg afsnijden… () En daarom: Hoe moet de mens hetzelfde stuk van de weg afsnijden om zijn techniek in te halen? Om haar ook te zijn (of niet-te-zijn)? Het antwoord is in Hiroshima gegeven!”
“Jammerlijk hij die niet kan meedeinen in de elementaire bewegingen van het leven en de dood…” Maar in dit existentiëel vacuum leven miljoenen. Ons instinct voor die bewegingen is afgestompt tot intellect; de enorme industrialisatie ontwortelde tallozen uit hun sociale traditie. Men bevrijdt zich van de maatschappelijke banden, maar alleen om zich, nagenoeg willoos, uit te leveren aan het conformisme. Wij zijn vervreemd van onszelf en onze mogelijkheden staan ons naar het leven. Ze regelen ons bestaan, niet omgekeerd; ons werk verheft ons niet, wij zijn ons eigen werk; wij maken machines die doen als mensen en brengen kinderen groot die handelen als machines – en wee degeen die daartegen protesteert…
Natuurlijk heft Mulisch de leuze “terug naar de natuur” niet aan, maar hij ziet zich evenals velen voor het dilemma geplaatst: wetenschap en techniek met als mogelijk einde een totale vernietiging of leven zonder die twee in een mierenhoop. Dit laatste is uiteraard onmogelijk: men zàl moeten leven met de techniek, die, volgens Mulisch een eigen bewustzijn ontwikkelen kan, zoals ik in het voorgaande zei. De mens is als mythisch individu achtergebleven bij de computer als technisch individu: zijn denken is geatrofieerd. Die kloof tussen Xquiq en X-Eichmann moeten wij zien te overbruggen. Wanneer de techniek zich een bewustzijn ontwikkelt, komt het erop aan dát te pakken: het is de missing link tussen ons en het hogere. Wanneer wij besluiten dat Mulisch meer beoogt dan het strikt literaire, dan kunnen we waarschijnlijk wel zeggen, dat de wezenlijke functie van zijn schrijverschap is:
[p. 43]
het doorbreken van oude denkpatronen, van automatisch geworden gewoonten, – een bres te slaan in de tradities van ons denken en ons leven. Op de manier waarop we het tot nog toe probeerden, gaat het niet goed. We moeten onze mythe kapotslaan, onze onbetwijfelbare meningen, ons onaantastbaar geloof, onze hoogverheven ethica. We moeten niet bereid zijn om voor al die onzin de wereld op te blazen, we moeten maar éen ding: domweg verdraagzaam zijn, de spiegel in de gaten houden, de modder van het niet bewuste in het licht van het bewustzijn tillen.
De behoefte om dagen te gedenken en in ere te houden, is diep geworteld in de menselijke natuur. Harry Mulisch heeft altijd wel een bijzondere dag die een grote rol speelt in zijn verhalen. Men denke bij voorbeeld aan de dertiende februari 1945: een dag die voor Corinth alle volgende dagen aan elkaar gelijk maakt; aan de dag van Akeleis geboorte en dood, en de ondergang van de wereld; aan oudejaarsavond: de nacht van Strohalms hergeboorte, aan koninginnedag (stijl Wilhelmina): de dag van zijn ondergang. Altijd speelt een zeker tijdstip mee in de verhalen van Mulisch. Als de hoofdpersoon van Oneindelijke aankomst faalt met zijn sprong – niet voor het publiek, maar voor zichzelf – vermeldt hij, die hoofdpersoon: het was over drieën – en het was zijn gewoonte de sprong om precies drie uur te wagen…
En Zelfportret met tulband dan? Dat bestaat uit negen hoofdstukken, maar ieder hoofdstuk heet er Vandaag, – Eerste vandaag, Tweede vandaag, etc. Alleen het laatste vandaag heet niet zomaar Negende vandaag, het heet: Negende vandaag voorgoed. Dit negende vandaag wijkt dan ook formeel ten zeerste van de overige acht vandagen af. Het is het Vandaag dat ieder ander volgend vandaag, met wèlke nieuwe ervaringen ook, doorstraalt. Wil men weten wèlke kracht er uitgaat van dit vandaag dan is het misschien slim om dit vandaag van Mulisch te vergelijken met die dertiende februari van Corinth. Die dertiende veranderde voor Corinth de toekomst, die altijd eender blijven zou: in het teken van 13.2.’45. Het negende vandaag veranderde ook voor Mulisch de toekomst, eveneens in die zin dat er in die toekomst niets meer wezenlijk veranderen zou of kon. Vergelijken we het negende vandaag met de andere acht. We zien dat de eerste acht vandagen uit twee wel van elkaar onderscheiden delen bestaat, een “verhaal” (een toestand) en een “essay” (wording), die, zegt Mulisch, één en hetzelfde “ding” zijn. Dat is natuurlijk ook zo, maar opmerkelijk is dan toch, dat het negende vandaag niet uit twee van zulke delen bestaat. Hier zijn verhaal (het is avond in Venetië en Mulisch zit er alleen) en essay (de dingen die Mulisch worden geduid), toestand en wording, één. Maar als toestand wording is en wording toestand, dan betekent dat alleen maar dat het ik dat in deze regels huist zich heeft geïdentificeerd met het veranderen zelf…!
Mulisch heeft bij herhaling gezegd dat hij de toekomst ziet als een nieuw Egypte, als een nieuw stenen tijdperk. Maar dat kan alleen gebeuren wanneer voor ons allen het vandaag-voorgoed is aangebroken.
[p. 44]
Er zullen dan geen veranderingen meer zijn, want wat er ook verandert, het ik dat zich met het veranderen zelf heeft vereenzelvigd, is die verandering, en daarom is voor dit ik ieder anders zijn eender zijn. Weet Thoth op het moment dat hij de tong van Ptah is, dat hij de tong van Ptah is? Weet de tong van Ptah op het moment dat hij de Ibis is, dat hij de Ibis is, de Ibis op het moment dat hij Hermes Trismegistus is, dat hij Hermes Trismegistus is, weet Hermes in Memphis op het moment dat hij op één poot staat in Artis, dat hij op één poot in Artis staat?
De ikfiguur uit het eerste vandaag is een andere dan die uit het tweede en deze weer een andere dan die uit het derde en zo voort. Maar het ik uit het negende vandaag is het ik uit het negende vandaag. En het ik uit de dagen van de toekomst. En het ik uit de dagen van het verleden. Want het verleden bestaat niet (meer) en de toekomst bestaat (nog) niet. Het vandaag is het enige vandaag dat zich opricht uit het niets. Daarom geldt voor Corinth één vandaag: dat van dertien februari 1945. Het is het vandaag van vandaag, het vandaag van morgen en het vandaag van gisteren: want kleurde dit vandaag niet het verleden: dat van de brand van Troje, Rome, Dresden? Was Corinth geen onder Agamemnon gesneuvelde Griek die nog leeft? Was hij Nero niet, niet één dag bij de SS? Van die aard is het vandaag-voorgoed: het heft verleden, heden en toekomst uit boven de tijd die niet bestaat. Want het enige dat bestaat is het geschrevene en dat is nu juist precies een vandaag…
Het is natuurlijk geen toeval dat Mulisch in het jaar 1949 zijn Archibald Strohalm begon dat hij in 1951 voltooide. Een bepaalde sfeer van belangstelling, een bepaalde vriendenkring, een zekere graad van kennen, kunnen en willen maakte dat het zo en niet anders kon. Wat is Archibald Strohalm? Regels, waarin Harry Mulisch bestaat, waaruit hij oprijst. Archibald Strohalm: een Mulisch, zoals hij was in de jaren 1949 tot 1951: een Vandaag, een zelfportret, zoals hij er sindsdien ieder jaar schreef, – tot 1963.
Mulisch spreekt ergens van psychische, vertikale tijd, waarin verleden en toekomst niet bestaan, en waarin dus moeilijk iets anders kan bestaan dan het vandaag. Maar in dat vandaag kan zich Hermes openbaren, en dan wordt dit vandaag een Vandaag. In Siena ziet hij de afbeelding van Hermes en hij zegt ervan: “…ik keek alleen naar het gezicht van Hermes. Van een uitdrukking kon niet meer gesproken worden. Het had de ‘uitdrukking’ van een berg boven de sneeuwgrens, – de top van de Sint Gotthard: een ijskoude, onmenselijke vlakte druipende rots, met hier en daar plakkaten sneeuw tegen de hellingen. Toen ik daar eens stond op mijn verjaardag, rillend in mijn zomerkleren, is er (geloof ik) iets in mij veranderd. Het was of ik naakt en hard voor mij zag, wat ik altijd vermoed had in de kern van iedere hevige emotie, of het nu geluk, angst, woede, ontroering of wellust was – en tevens in de kern van bepaalde gebeurtenissen, die ik mee-
[p. 45]
maakte of waarvan ik wist: de Verklaring der mensenrechten in de franse revolutie, de dood van Hitler, het schrijven van de Elementen door Euclides, een jongleur in een cirkus.”
Hermes, de Aartsveranderaar, veranderde hem, zoals hij veranderd werd bij de aanblik van de St. Gotthard. Wanneer? Op zijn verjaardag: een verjaardag, die een vandaag werd. Zo’n vandaag breekt, voor de man die hem beleeft ervaringen open van schijnbaar tegengestelde aard. We kunnen het opnieuw aan Corinth laten zien: het verleden gaat open, en de toekomst, maar het is één vandaag, allemaal. In Archibald Strohalm symboliseren de Chaldeeuwen, de Indiërs en de Egyptenaren zo’n toestand van ongebrokenheid: “Men zegt dan: de Indiërs, de Egyptenaren bezaten universele wijsheid. En als men om zich heen dingen ziet gebeuren, die in zulke diepe lagen hun oorsprong hebben, dan voelt men zich ook onmiddellijk in de tijd teruggeschoven. Bij de diepste dingen voelt men zich in het “God schiep hemel en aarde” staan”. En ook hij verandert, Strohalm, bij dit soort sensaties: “Wat is er dan met dat verre dat ik voel, waaruit ik chaotische dingen voel gebeuren, die me vreemd aan mijzelf maken, zodat ik kan denken op een manier die ik nauwelijks van mezelf ken?” (cursivering aangebracht). Zo’n vandaag is altijd een paradijservaring, altijd een laatste oordeel, of omgekeerd: altijd een bezet land, altijd een bevrijding. Zo’n vandaag is altijd de eerste en de laatste dag, en daartussen is er niets gebeurd. Zo’n dag kan ieder ogenblik aktueel worden, door onverschillig welke aanleiding, maar altijd heeft er maar één in die aanleiding de hand: Hermes Trismegistus. Niet eerder wordt men teruggeschoven in de tijd: “bij de diepste dingen”; niet eerder vooruitgeschoven: “Es kummt die Zyt, die Zyt die kummt…”, niet eerder verandert men in een klok, en wordt men zijn eigen tijd, waarin verleden en toekomst samenstromen: tot de volheid of de chaos.