De opbouw van Vestdijks romans

 

Bron: Raam, nr. 90 (dec 1972), p. 24-30.
Over: Vestdijk, astrologie.
Weergave volgens correcties in auteursexemplaar.

[p. 24]

Op de dag dat de Vestdijkkring werd opgericht, hield Martin Hartkamp een betoog over Vestdijks pogingen tussen het ik en de ander een brug te slaan. Macht en liefde, heette het, en omdat het niet gepubliceerd werd dan in de Mededelingen van de Vestdijkkring, vat ik het hier, heel globaal, samen: Hartkamp citeert Vestdijks ‘definitie’ van de grondparadox (en ik zal die woorden aanstonds herhalen), om van dat gegeven uit te onderzoeken, langs welke wegen Vestdijk zocht naar een oplossing van de vraag hoe het ik met de ander te verzoenen. Drie mogelijkheden staan daartoe open:
* de macht wordt ondergeschikt gemaakt aan de liefde
* het omgekeerde gebeurt
* de beide mogelijkheden doen zich beurtelings voor, waardoor een zeker ‘midden’ ontstaat.
Belangrijk is natuurlijk de conclusie die Hartkamp trekt: voor geen der drie ‘methoden’ bezwijkt de paradox. In zijn woorden: ‘Iedere stormloop moet mislukken (). Dit bepaalt het tragische van het werk van Vestdijk’.
De grondparadox, zegt Vestdijk, is ‘dat het ik en het Andere elkaar “logisch” buitensluiten en desalniettemin realiter de twee voornaamste aspecten van ons leven vertegenwoordigen, die voortdurend in elkaar overvloeien, elkaar wederzijds doordringen, en niet van elkaar te scheiden zijn’.
Laten wij de elementen waar het in Hartkamps betoog om te doen is, eens op een rijtje plaatsen. Dan krijgen we vier retorisch sterk geladen termen – het Ik, de Ander, macht en liefde – die we, om de verblindende gloed die er van die woorden afstraalt te ontwijken, kunnen vervangen door wat neutraler termen: subject, object, verstand en gevoel. Dat klinkt niet alleen zakelijker, het ís dat ook. We voelen ons nuchterder tegenover de materie staan. Nu pas zitten we in een positie die niets dan objektiviteit belooft.
Ik hou er helemaal niet van de lezer te bedotten, hem tot slachtoffer te maken van manipulaties of van goedkope retorische truuks. Maar het moet me helaas van het hart dat ik het viertal neutrale termen opnieuw vervangen kan door algemener, universeler begrippen, die tot een ‘wetenschap’ behoren die men terecht verlaten heeft. Die wetenschap is de astrologie. Zij erkent slechts vier elementen: vuur, aarde, lucht en water, en deze elementen stemmen met subject, object, verstand en gevoel overeen, zoals de eerste de beste astroloog u vertellen kan.
Vestdijks definitie kun je evengoed een psychologische als een astrologische noemen en ze komt dan ook, anders geformuleerd, maar goed herkenbaar voor in het boek van H.S.E. Burgers.
Zij schrijft in de inleiding van dat boek over astrologische psychologie, Leonardo da Vinci’s psychologie van de twaalf typen:
‘Geeft men zich rekenschap van de struktuur van het leven, zoals het zich in ruimte en tijd voordoet, dan valt allereerst op, dat het leven als geheel te verdelen is in twee ‘helften’;
er is een waarnemend principe (subject) en er is het waarneembare (object).
(). In het begin van het leven is de nog-niet-gescheidenheid der twee eerste elementen (). Zodra het leven geaktiveerd wordt en uit de oerlethargie ontwaakt, gaat de ongescheidenheid steeds meer te loor… ()
De van elkaar gescheiden primaire elementen (subject, object) zijn echter vervuld van de drang tot hernieuwing hunner eenheid, ja, het gehele tijdruimtelijke leven bestaat in wezen slechts uit de drievuldige poging om de Verloren Eenheid van subject en object weer te herstellen.’
Vestdijks grondparadox berust dus op de gescheidenheid van subject en object, die vervuld zijn van de drang zich weer met elkaar te verenigen. Wat is de oorsprong van die

[p. 25]

drang? Het niet-bewuste verlangen naar de moederschoot. Je kunt daarom met goed recht beweren dat het subject streeft naar het paradijs van het In den beginne. Maar omdat er geen ’terug’ is, moet de eenheid worden gezocht in de toekomst, – maw. in de ontplooiing van het Ik.
Over welke middelen beschikt het Ik om tussen zichzelf en de ander een brug te slaan? Over verstand en gevoel, die, al naar gelang de fase van de ontwikkeling van het ik onder een steeds ander aspect kunnen komen te staan, bv. onder dat van macht en liefde. Verstand en gevoel moeten tot een synthese worden gevoerd, en volgens Helena Burgers gebeurt dat in drie fasen.
De eerste, de meest primitieve, past bij het leven waar de gescheidenheid van subject en object nog niet bewust ervaren wordt. Het verstandelijke is hier in de fase van de zintuiglijke waarneming; het gevoel uit zich in de voorstelling; voor zover je hier iets zeggen kunt, is het dat subject en object elkaar completeren.
In de tweede fase wordt de voorstellingswereld die in fase I werd opgebouwd, verwerkt. Het subject is Ikbewust geworden; het object verwijdt zich tot ‘omgeving’. Het verstandelijke komt hier als het oorzakelijk denken te voorschijn, waardoor de wereld der objecten in splinters of atomen uiteen valt. Maar het gevoelselement schept in deze tweede fase het symbool, dat het versplinterde weer samen brengt. Het gevoel in deze fase is de brug die het ik én het andere verenigen kan. Dat gevoel doet het ook, in de derde fase, en daar zien we het gevoel onder het aspect van de liefde. Het subject verwijdt zich hier tot ‘wij’, het object tot ‘wereld’, het verstand tot ‘verstaan’ (tot ‘begrip hebben voor’), en het gevoel tot levenservaring, wijsheid, die het gescheidene weer samensmelt.
Men weet dat de dierenriem twaalf tekens omvat. Wie een bepaalde ontwikkeling astrologisch zou willen duiden, kan in de dierenriem een beeld van die ontwikkeling zien; en wie – beginnend met Ram en eindigend met Vissen – die ontwikkeling in drie fasen in zou willen delen, kan dan ook drie kritieke punten in de dierenriem aanwijzen, ni. de eindpunten van iedere fase: het vierde, achtste en twaalfde teken, de gevoels-, of watertekens dus: Kreeft, Schorpioen, Vissen.
Van het onderwerp Vestdijk en de astrologie is van alles te maken. Het wordt bv. een sport om de tekens van zijn personages te determineren. Wanneer hij bv. in Een alpenroman van Babs zegt, dat zij ‘de natuurlijke bewoonster van een paarderug is’, dan duidt hij daarmee haar sterrenbeeld aan: Boogschutter. Mevrouw Rieske, uit De koperen tuin, gaat er met een paardekoets op uit; zij is een Boogschutter.
Willempje uit De dokter en het lichte meisje, wordt door deze woorden in beeld gebracht: ‘Een mengeling van mooi, zacht hinniken en de vox humana, en daarbij het gebaar der handen, angstig uitgestrekt, alsof de minnaar moest leren lopen, aan leidsels die zij even losgelaten had’: – Boogschutter dus.
Maar Vestdijk kan het ook moeilijker maken, – hoewel: als je er iets van weet, dan ontraadsel je de meest uitgesproken typen wel. Neem bv. Nol, de hoofdfiguur uit De koperen tuin. Hij heeft een opgewekte aard; bij ouderen gedraagt hij zich voorbeeldig. Hij is verslingerd op sprookjes in zijn jongste jaren, later in hoofdzaak op (opera)muziek. Hij kan een geheim maanden-, jarenlang koesteren: hij is een Stier. Er is een stevige band met moeder aarde, hier in klein formaat: de tuin. Koper is het metaal der stiermensen, – vandaar: “de koperen tuin”, – een astrologisch te duiden titel. Is het dan zo’n wonder dat de opera die dit boek beheerst een stierenvechtersopera is?
De hoofdpersoon uit De dokter en het lichte meisje is gewend iedere zaak van twee kanten

[p. 26]

te bezien. Hij roept zich Hercules voor de geest, staande aan de wegsplitsing, weifelend welk pad hij kiezen zal. Hij verzint de leer van het midden, – ‘het tournooi van krachten en tegenkrachten, de sidderingen van de weegschaal‘ – hij ís een Weegschaal.
Weer anders is Lucie Ebbinge, uit Een alpenroman. Zij heeft een hart waar iets mee is, psychisch en fysisch: zij is een Leeuw. Waar Nol door de zon geterroriseerd wordt, daar koestert zij zich erin: de zon is haar planeet. Het oplossen van dit soort raadseltjes is bepaald niet zinloos. Je kunt er ondoorgrondelijke griezels als Frau Hiller (uit Een alpenroman) door peilen, je kunt een titel als De koperen tuin in een dieper perspektief plaatsen, je kunt trouwens de opera Carmen in een nauwer verband brengen met Nol dan tot nog toe gebeurde: de parallel Trix-Carmen hoeft die tussen Nol en Escamillo niet langer te verduisteren.
De opvatting als zou Vestdijk de astrologie alleen maar benutten om de psychologie van zijn personages in de hand te houden, is dom en ondoordacht.
Zoals ik al zei: de astrologie kan struktuur verlenen aan een ontwikkelingsgang, en dus ook aan een roman.
Voor drie romans heb ik een paar aanwijzingen dat Vestdijks romanstruktuur gevormd is naar de struktuur van het leven, zoals de astrologie die zich voorstelt. Het zijn de zojuist genoemde romans: De dokter en het lichte meisjeDe koperen tuin, en Een alpenroman.
Ook de hoofdfiguren typeerde ik al: Paul Schiltkamp – Weegschaal, Nol Rieske – Stier en Lucie Ebbinge – Leeuw.
Maar wie bestemmen hun lot?
Voor Nol is dat in de eerste plaats Chris, zijn broer, zoals het voor Paul Schiltkamp diens bemoederende vriend, de lange dikke is en voor Lucie, het kan haast niet anders, haar echtgenoot, Henk Ebbinge.
Ze hebben met elkaar gemeen dat ze al op de eerste bladzijde van de roman verschijnen, in gezelschap van de held of heldin. Zij openen het boek. Maar waarom?
Om die vraag te beantwoorden is het het beste maar op zoek te gaan naar het sterrenbeeld, waaronder Vestdijk ze plaatst.
Chris Rieske, die het in praatjes zoekt, in snauwen, snoeven, klachten, vragen, spreuken, biechten en nieuwtjes, die door andere orale kenmerken wordt getypeerd als bv. hebberigheid, weetgierigheid, bemoeizucht, gierigheid, en onverzadelijkheid, is een uitgesproken Kreeft.
Nol voelt niet zo heel veel voor Chris. ‘Chris wist zoveel,’ zegt hij, ‘zijn wetenschap leek mij alleen maar een middel om een jonger broertje in verwarring te brengen’.
Bijna even moeilijk maakt Vestdijk het ons met de lange dikke. In een kroeg debatteert de laatste met Paul Schiltkamp over de zin van het verleden. Wat weet de lange dikke van het verleden? Was hij een Kreeft, zoals Chris, dan zou hij aan de drang de tijd terug te halen geen weerstand bieden. Maar het is Schiltkamp die zegt: ‘Als ik mij plotseling herinner wat mijn oude heer op mijn zevende verjaardag tegen mij zei, dan heb ik iets aan mijn verleden toegevoegd,’ – en Schiltkamp is geen Kreeft. Maar hij ondergaat in deze eerste fase de invloed van dat teken. De lange dikke doorzien we pas, wanneer hij, het etentje van die avond overpeinzend, zegt: ‘Mijn verleden is te veel kreeft’. Hij is dus – wie verwacht dat? – toch een Kreeft. Het etentje èn zijn uitlating nemen alle twijfel daarover weg.
Is het nu moeilijk het teken van Henk Ebbinge te determineren? Welnee; hij zal wel een Kreeft zijn.
‘Ebbinge las zijn krant’, schrijft Vestdijk van hem, ‘of deed alsof. Hij vond het erg plezierig naar zulk gebabbel te luisteren, maar dan ongemerkt, niet erin betrokken.’ Helena

[p. 27]

Burgers zegt over het type Kreeft iets dergelijks: ‘Hij zoekt gezelschap, zet zich in een hoekje en merkt alles op, zonder zelf op te vallen.’
Het is duidelijk dat aan de ingang van deze drie romans een Kreeft-mens is geplaatst. Maar niet alleen zijn Chris Rieske, de lange dikke en Henk Ebbinge alle drie Kreeften, ook de aanhef van de romans staat in het teken Kreeft, omdat deze eerste fase van het bewustwordingsproces beheerst wordt door dat teken. Onder invloed daarvan worden herinneringen opgehaald: Nol zegt: ‘Het eerste wat ik me van het stadje W. herinner…’ etc. Schiltkamp vraagt: ‘Zal ik van de lange dikke vertellen?’
En Lucie Ebbinge rijdt met haar man naar Gertesbad omdat zij herinneringen heeft aan die plaats.
Zo worden ook in het begin van de roman voorstellingen gevormd: de dokter roept zich Hercules voor de geest; Nol hoort het wereldveroverende in Sousa’s Stars and stripes; Lucie ziet een Alpendorpje veranderen in een Oosters heiligdom.
Kreeft is het teken dat de ruimte schept en die uitgespannen houdt. En iedere ruimte – ook die van het heelal – zegt Helena Burgers, is de moederschoot. Kreeft is de gaping der gapingen, een leegte die zich vult, die alles bewaart, verzamelt: een opslagplaats van voorstellingen, en herinneringen.
Met en na Kreeft – op de overgang van de ene naar de volgende fase krijgt het subject een overzicht over de wereld der objecten. Op zijn moeizame tocht naar de tuin heeft Nol, zoals men zich herinnert, hoogten te overwinnen, vóór zich aan zijn verbaasde blik de ruimte opent, waar zijn toekomstige meester Cuperus de muziek maakt, die hem overrompelt. De ruimte hier is moeder aarde, het aards paradijs. Hij wordt er trouwens door een moeder gebracht: zijn moeder, en hij vindt er Trix, plaatsvervangend moederbeeld, Eva, met wie hij zich in de dans, een pseudohuwelijk verenigt.
Hoe zit dat bij Lucie?
Over de ruimte die zij zoekt en die haar aan Venetië herinnert, zwijg ik, maar heeft ook zij een moeder?
Ze denkt aan Babs, haar dochter, die haar een hartkwaal aanpraat in overdreven zorg om haar gezondheid: ‘Babs was haar moeder’, denkt Lucie. En: Babs kon om haar moeder gillen ‘als een vrouw die haar kind in de vlammen weet’. Ook Lucie vindt een plaatsvervangende moeder in de kelnerin Anna Brandner. Het zijn niet de geboortetekens van Lucie en Babs, resp. Leeuw en Boogschutter, maar het is het teken van de Kreeft dat de moeder tot het beeld maakt van de eerste levensfase, waarin alles nog ‘natuur’ is en waar het subject nooit schepper, maar schepsel is.
Datzelfde geldt voor Paul Schiltkamp. De ruimte die voor hem geopend wordt, is van nonfysische, want mythologische aard. Maar een moeder? Die ontbreekt schijnbaar. Er is integendeel een man, de lange dikke – maar die bemoedert Schiltkamp dan ook. ‘Zoals het mannelijke in de man berust op het uitscheiden van vrouwelijke hormonen’, zegt Vestdijk, of Schiltkamp, ‘zo zette zijn zelfvertrouwen zich gedeeltelijk om in hulpvaardigheid.’
In fase I tracht het subject zich te verheffen boven de stof. Maar dat lukt pas goed in het volgende stadium dat door Scorpio wordt afgesloten. In dit teken vangt de strijd om het bestaan pas aan. De ruimte, ontworpen onder Kreeft, wordt hier voorwerp van verstandelijke analyse. Het is de fase waarin de aarde (= de wereld der objecten) zich verdelen laat in haar détails. Er worden vele ruimten ontdekt, en vele ikken. Het gaat nu om de bevestiging van het eigen ik tegenover die anderen. Het subject wordt zich bewust van tijd, van in het heden te leven. Het leven als ‘natuur’ wijkt terug voor het kulturele.

[p. 28]

Maar van meer belang dan het verstandelijke is hier het gevoel, dat alles wat door het verstand tot de samenstellende delen werd teruggebracht, weer samenvoegt in het symbool, dat iets meer is dan het begrip: het symbool geeft immers de essentie der dingen. Dit gevoel is het, dat de mogelijkheid bieden kan de gescheidenheid van subject en object te overbruggen.
De vraag is nu, hoe belanden we met Nol, Lucie en Schiltkamp in de tweede fase?
In de eerste plaats moet de kreeftfase afgesloten worden. In De koperen tuin gebeurt dat gewelddadig: Nol geeft zijn broer een pak slaag en, in overeenstemming met zijn Kreeftkarakter trekt die zich, voor de rest van het boek, in zichzelf terug.
Schiltkamp merkt in de al ter sprake gekomen kroeg dat de lange dikke op zijn retour is, en laat hem los. Wat Lucie betreft: haar man, Henk Ebbinge heeft, door gebrek aan belangstelling ervoor, het huwelijksleven gestaakt, wat volgens Ludwig Ponn, een arts, de ‘oorzaak’ is van haar kwaal.
Een afscheid van de Kreeft dus, een afscheid van de eerste fase. Van nu af aan komt het leven van de hoofdpersoon in het teken van groter machten te staan.
Voor Nol is Trix zo’n macht.
Zij is ongenaakbaar bij een tweede ontmoeting. Als Nol haar voor de derde keer meemaakt, op een afstand, ontketent ze een gevecht met vriendinnen. Zij is sfinxachtig, mysterieus en zwijgzaam; zij vertegenwoordigt het irrationele. Zij is in alle opzichten een persoonlijkheid, een ‘ik’ en als zodanig het alter ego van Nol. Zij is niet olympisch of superieur; maar ze is boeiend, en – met een modewoord – sexy. Haar blik fascineert. Haar sexuele avonturen zijn op te vatten als een reeks zelftuchtigingen, want zij is, door haar ongelukkige jeugd, verkrampt en overgewetensvol. Haar leven eindigt door zelfmoord: zij is een Schorpioen.
De omslag in het leven van Paul Schiltkamp wordt veroorzaakt door Cor Westkamp. Zij is een hoer. Ook Cor heeft een betoverende blik, ook zij is geen klassieke Venus. Maar ze is gevoelig, bij alle terughoudendheid. Ze is teder en geeft zich volledig aan wie haar liefde verworven heeft. Zij is een Schorpioen.
Veel moeilijker is het uit te maken wie, in Een alpenroman, onder dit teken werd geplaatst. In het boek komt een anonieme brief voor, die voor de verhouding tussen Lucie en Anna Brandner noodlottig zou kunnen zijn. Verschillende lieden worden van het schrijven van die brief verdacht, maar ze gaan ten slotte vrij uit, en tot een oplossing brengt de schrijver ons niet.
Pas na enig overleg komt de lezer erachter dat het niet anders kan, of Frau Riller moet het hebben gedaan. Zij beschikt over machtswoorden die Lucie het zwijgen opleggen. Zelf is zij trouwens uiterst zwijgzaam. Maar zij heerst. Zij is een persoonlijkheid die de hoteleigenaar onder de duim houdt. Zij wordt beschreven als een intrigante, een slang, een Xantippe: zij is een Schorpioen.
Omdat de fase waar Scorpio over heerst een fase van zelfbewustheid, van zelfkennis is, is het vooral een revolutionaire fase. Komt Scorpio op de proppen dan bereiken Lucie, Nol en Schiltkamp een uiterst kritiek punt in hun levensloop. De overgang van de eerste naar de tweede fase is een geleidelijke, die van 2 naar 3 revolutionair en tragisch. Moord, doodslag en zelfmoord horen tot dit teken, evenals opstanding en sex. Scorpio is het gevoelige teken in de dierenriem, dat óf de dood óf de herrijzenis betekent. In deze drie boeken van Vestdijk betekent de Scorpiofase een mutatie voor de hoofdfiguren.
Zoals ik al zei staat deze fase in het teken van het kulturele. Voor Nol is het hoogtepunt uit dit middendeel natuurlijk de opvoering van de opera; het tragische daarbij: de verleiding van Trix. Als symbool van deze omme-

[p. 29]

keer zou kunnen gelden dat de tuin het karakter van het paradijs verliest; die wordt integendeel de plaats waar Trix in het zweet van haar aanschijn het dagelijkse brood verdienen gaat.
Lucie beleeft in deze fase het grootste geluk dat haar ten deel kan vallen: de liefdeservaring met Anna Brandner; maar ze moet ook meemaken, dat Anna, in verwarring gebracht, haar in eenzaamheid achterlaat. Het begrip ‘kultureel’ moet je hier waarschijnlijk opvatten als ‘decadent’; ik herinner aan de brief van Ludwig Ponn, waarin hij zijn visie op de lesbische liefde ten beste geeft.
Schiltkamp treft zijn Scorpio voor het eerst in Ebenova aan, een gelegenheid waar authentieke negers hun jazz-muziek brengen. Hij komt er een paar avonden, die niet alle zonder schermutselingen voorbij gaan: het teken van de Schorpioen is dat van de strijd, zoals ik al zei, en in dit opzicht is Ebenova een jazz-parallel van de opera uit De koperen tuin.
Hoe loopt deze fase af?
Trix pleegt zelfmoord, Anna verdwijnt uit Lucies leven, Cor Westkamp, het lichte meisje, verlaat haar dokter. Hoe komen de drie hoofdfiguren die slag te boven?
Voor Schiltkamp is het probleem niet onoplosbaar: Cor ging in dienst bij een rentenier, Prinsen, en van zichzelf getuigt die Prinsen: ‘Ik ben gelukkig zo gezond als een vis’, – hij is een vissenmens.
Als Schiltkamp Cor opzoekt, ziet hij dat ze moeder geworden is: er is een kind, 8 weken oud. De vader moet Schiltkamp zijn, volgens haar, wat de dokter niet gelooft. Maar hij begrijpt het: hij zegt: ‘Luister eens, Cor, als dokter ben ik er zeker van, dat dit kind niet van mij is, maar van hem. Maar een dokter weet niet alles. Maar het verschil tussen een dokter en gewone mensen is juist dat hij dat begrijpt, – dat hij begrijpt dat hij niet zoveel weet’. Zulk begrip valt onder het teken Vissen, en door dit begrip wint hij Cor terug.
Lucie.
Als zij navraag doet wie het geraffineerde anonieme briefje geschreven heeft, roept zij ook haar schoonzoon Charles ter verantwoording. Hij heeft, zegt hij, dat briefje niet geschreven – hij zou het trouwens ook nooit hebben kunnen doen: want ook hij begrijpt. Hij begrijpt de liefde die er tussen Lucie en Anna bestaat. ‘Ze denken dat ze wat zijn, en ze zijn niets. De mannen bedoel ik,’ zegt hij. ‘Behalve ik, omdat ik de enige ben die je begrijpt’. Maar dat klinkt arrogant, en daarom vervolgt hij: ‘neen, begrijpt niet, Babs, die begrijpt’. Welnu, het kan natuurlijk niet anders, of iemand die zelfs begrijpt dat zijn begrip te kort schiet, is een Vis. Charles trekt zich als minnaar van Lucie terug en geeft Anna ruim baan.
Ten slotte Nol.
Trix’ dood wordt hem door haar tante op de meest behoedzame, de meest begripvolle wijze meegedeeld. Zij vangt hem op, ze vangt alle schokken op. Zolang als zij na de dood van diens vrouw over Cuperus waakte, ving ze altijd alle schokken op.
Mét de aktivering van de derde fase krijgt zij meer en meer gewicht in deze raadselachtige roman De koperen tuin. Zij is een vis.
Als Nol haar verlaat, wordt de geest van het teken Vissen vaardig over hem. Maar geen lezer verwacht dat eigenlijk van hem, want zo overvloedig is ook de geest van die lezer doorzogen van de strijdbaarheid van Scorpio, dat hij heftige tonelen verwacht van Nol. Maar het Scorpiostadium is door het teken Vissen verdrongen: dat houdt Nols stierenaard in bedwang. Ik vind dit trouwens een kunststuk van Vestdijk, dat respekt afdwingt. Nols houding tegenover Trix’ verleider, Vellinga, trouwens tegenover de andere ikken die in de Scorpiofase eerder tegen- dan medestanders waren, slaat hier om. ‘Natuurlijk wist ik’ zegt Nol, ‘dat de wereld er beter aan

[p. 30]

toe zou zijn, wanneer God mijn zin deed, en de Dijkhuizens en alle anderen, tot de Caspersens toe, als schadelijk ongedierte zou verdelgen. Maar dit wilde God niet, omdat Hij dan niet weten zou waar Hij ophouden moest, en wie waarborgde mij, dat ik op een gegeven moment niet zelf aan de beurt zou komen?’
Dat is de levenswijsheid, het diepste begrip, waar Vissen het symbool van is. Vissen is ook het teken waarin ‘natuur’ en ‘kultuur’ opgeheven worden in de persoonlijke creatie. Nol – maar dat staat niet in de roman – dankt het aan de dood van Cuperus, Trix en zijn moeder, dat hij aan het eind van de roman als een eigenmachtige persoonlijkheid tegenover de moeder komt te staan; en waar hij zich, in tegenstelling met Schiltkamp en Lucie niet met zijn alter ego vereenzelvigen kan, daar mogen wij niet over het hoofd zien, dat hij toch zijn leven vermenigvuldigt met dat van zijn ‘ideale’ geliefde, – met een herinnering die hij niet heeft, maar die hij eenvoudig is.
Die herinnering is, in de woorden die Vestdijk Nol in de mond legt: ‘het ongeneeslijke verdriet, dat nu mijn enige bezit geworden was, en dat ik niet eens meer zou willen missen.’

 

Plaats een reactie