Memoriaal VI

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 12e jrg., nr. 7, februari 1981.

Van Piaget vernam ik voor het eerst toen een vriendin van mij zich waagde aan een vertaling van een van zijn boeken. Ik zou het voor haar nalezen en zo maakte ik me enkele van zijn ideeën eigen, ofschoon ik toe moet geven dat ze betrekking hadden op het jonge kind, de kleuter. Hoe het boek heet, ben ik inmiddels vergeten.1 Ik leende het ooit aan Evert, en na jaren kreeg ik het weer terug, maar raakte het vermoedelijk bij het vervoer toch kwijt, zodat het verlies werkelijk niet completer kan. Maar dank zij de onderwijsdag kon ik mijn herinnering aan de man weer ophalen.
De indruk die je uit het verhaal van mevrouw G. aan Piaget bewaart, is die van een amateur, een filosoof, eerder dan die van een -goog of -loog: aartsbedriegers voor mijn gevoel, al wijzigde meneer De W. wel een en ander in dit door vooroordeel gevoede beeld, dan onlangs op tv. door Koot en Bie zo aardig tot zijn recht kwam.
Piaget, een filosoof dus, van het positivistische type. Van wie de uitkomsten van zijn onderzoeken vooral van belang lijken te zijn voor die vakken, waarbij het opsporen van wetmatigheden – dat zijn: herhaalbare ervaringen – tot een ware sport ontaarden kan. Zolang Archimedes nog volgelingen heeft, die zich tot in lengte van dagen verbazen kunnen over de zeeprand die achterblijft in het bad, nadat zij eruit herrezen zijn, zolang heeft ‘Piaget’ zin. En voor biologen is een roos een roos, ongeacht welke; alleen poëten zien daar iets eenmaligs in, en kunnen de naam ervan tot in het oneindige blijven herhalen. Ik zeg dit laatste er maar bij, omdat ‘Piaget’ voor capricieuzer vakken dan de ‘exacte’ blijkbaar niet opgaat, naar het zich liet aanhoren. Terwijl ik eigenlijk in de veronderstelling leefde, dat ik bij het onderdeel ’tekstverklaren’ – literair of beschouwend – ‘formeel denkende’ te werk te gaan. Wat mij vooral paradoxaal toescheen, was dat vakken die even ‘concreet’ als ‘formeel’ te benaderen zijn op het stuk van het denken, als tekenen bv. voor de Utrechtse adepten van Piaget niet interessant bleken te zijn. Pas later dacht ik te begrijpen, waarom.

In de middag kregen wij, van de ‘workshop’ (werkgroep? werkplaats?) Piaget, een aantal films te zien, waarin getoond werd, hoe ‘concreet’ (=verward) of ‘formeel’ (=ordelijk) verschillende proefpersonen hun problemen te lijf gingen. Zo was daar ook een jongetje van 4 jaren en 9 maanden, dat twee ballen klei te zien kreeg, op het oog even groot. Eén werd er tot een pannekoek geslagen; de ander behield zijn vorm. Vraag: wat is nu het grootste (meeste)? En antwoord: die bal. Ook werd de bal tot een sigaar gerold en in stukjes getrokken, met steeds dezelfde vraag (en steeds hetzelfde antwoord). Terwijl de film nog draaide, ben ik weggelopen om deze éne vraag te overdenken: Wat weerhield Piaget ervan om ook die andere bal tot een sigaar te rollen en de bekende vraag te stellen?
Omdat hij vooruit wist, en er niet aan twijfelen kon, dat het kind het juiste antwoord geven zou… Piaget wil zichzelf, de proefnemer en de toeschouwer ervan overtuigen, dat het kind het ongetwijfeld mis zal hebben. Hij weigerde een trial and error-techniek toe te passen op het niveau dat het kind niet faalt.
Het bedriegelijke is, dat het kind voor de proef te zien krijgt dat de twee hoeveelheden klei even groot zijn. Maar wanneer dan éen van beide in een pannekoek verandert (die je in het echt zo snel wegwerkt) of in een sigaar (licht genoeg om tussen je lippen te houden), denk je dan werkelijk zo ‘concreet’ als je zegt: die bal ligt zwaarder op de maag dan die pannekoek, of in die bal moet je je tanden zetten, en dat mag bij een sigaar niet eens-?
En laat die sigaar es een danseresje zijn: is het dan niet absurd naar het gewicht van dit volatiele wezentje te vragen?
Piaget interesseerde zich geen bal voor het ‘concrete’ of het ‘formele’ – resp. het materiële of het creatieve – dat geldt in de sfeer van de magie. Zodra concrete ervaring en formele denkprocessen de grenzen van het statistisch betrouwbare passeren, verslapt zijn aandacht; zodra het voor mij interessant wordt, slaapt hij in. Het persoonlijke, contingente, de aardigheid van het leven, is hem te glibberig, te ongrijpbaar. Het zou toch de moeite waard zijn, als zijn adepten zich es verdiepten in deze allerconcreetste en allerformeelste vakken: muziek, tekenen, handvaardigheid en poëzie. Het zou leuk zijn als men es ontdekte van het formele denken hier, dat het onverwachte nu juist van de expressie de waarde uitmaakt. Niet herhaalbaarheid; integendeel: ‘met dit gedicht vervalt het vorige’, zegt Achterberg. Maar een formeel denkende uurwerkmaker vindt het ook best plezierig als zijn volgende horloge beter voldoet dan het vorige. Zoveel verschil is er niet.

Vóor de lunch wierp ik de vraag op, aan de hand van een vaak gehoorde klacht, of de intelligentie van kinderen niet terug liep, en vatte toen, na het antwoord van de spreekster van deze ochtend, haar oordeel samen in de woorden: ‘Naarmate onze onderwijsmethoden zich verfijnen, loopt de intelligentie van onze kinderen terug’.
Lucien kwam tegen deze uitspraak in het geweer: hij had er nooit iets van gemerkt. Twee standpunten dus, maar, naar al spoedig uit de discussie bleek, twee standpunten, waarvan niet objectief kan worden vastgesteld, dat de ene waar is en de ander niet. In de pauze werd ik over die uitspraak die ik voor een ander formuleerde door een paar vrienden streng onder handen genomen. Was ik niet uit hun kamp weggelopen? Ineens begreep ik dat er in antwoord op mijn vraag een geloofsartikel was geboren: een onbewijsbare mening, waarin A wel, maar B niet gelooft. Dat in deze zinlege bewering veel tijd en energie gestoken kan worden. Dat er partijen kunnen ontstaan. En dat dat niet geheel strookt met de bedoeling van deze onderwijsdag.
Het doet me verdriet te moeten bekennen, dat ik mij gewoonlijk weinig militant opstel. Bij schismatiserende geloofsartikelen al helemaal niet. Men moet zulke uitspraken eigenlijk onmiddellijk doorzien als betekenisloos – of als herkenningsteken, clubgroet. De onderwijsdag slaagde dan ook voor bijna 100%, aan het koffijmeubel was het een drukte van belang. Toen ik om half zes verdween, liet ik velen achter, verdiept in het gesprek of het glas.

CN


  1. Leerkracht – ideeën van Piaget getoetst aan de praktijk, Den Haag, Bert Bakker, 1974, vertaald door Margaretha Ferguson. De eveneens uit Nederlands-Indië afkomstige Ferguson nam Cornets de Groot in 1968 voor het dagblad Het Vaderland dit interview af. []

Plaats een reactie