Jan Sas: Argumenten voor ook een subjectieve benadering van literatuur

 

Door: Jan Sas.
Bron: Bulletin Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap [UvA], jrg. 1, nr. 1, lente 1979, p. 41-46.
Uit: Hilgard et al., p. 54

[p. 41]

Denken en voelen

Vanaf het begin van de jaren zestig is er een hernieuwde wetenschappelijke belangstelling ontstaan voor vormen van bewustzijn. Mede omdat neurofysiologisch onderzoek meer inzicht heeft gegeven in de hersenstructuren, kunnen momenteel wat meer gefundeerde uitspraken worden gedaan over ons doen, denken en voelen.
Van oudsher staat de geschiedenis (literatuur) van de mensheid bol van het verstand-gevoel dualisme. Sterker nog, zou deze dichotomie behoren tot de essentie van het menszijn? Binnen de psychofysiologie is gezocht naar meer evidente bewijzen, binnen de literatuurwetenschap is deze tweestrijd een acuut probleem. Immers zelden wordt in een wetenschappelijk vertoog over een (literaire) tekst duidelijk waarom die tekst zo mooi is, plezier geeft, de lezer iets doet. Het subjectieve gevoel van de lezer is immers moeilijk over te dragen en wordt trouwens over het algemeen als onwetenschappelijk ervaren.
In het onderstaande zal, na een zeer elementaire en summiere uiteenzetting over hersenspecialisatie, worden betoogd dat naast een analytische benadering een meer gevoelsmatige benadering van literatuur mogelijk zou moeten zijn. De mens, uitgerust met verstand en gevoel zou, bij de benadering van literatuur, ook in de wetenschap gebruik moeten maken van beide gaven. Anders gezegd: het gebruik van uitsluitend rationele methoden zou niet als zaligmakend moeten worden gezien, daar de wetenschapper die alleen met deze methoden werkt, de mogelijkheden die de mens heeft, niet ten volle benut. Hij moet minder in staat worden geacht het fenomeen literatuur – een product ontstaan door samengaan van verstandelijke arbeid en creatief gevoel – in al haar essenties te vatten.

Neurofysiologische feiten

Maakte in de literatuurwetenschap Wilhelm Dilthey in de vorige eeuw al een onderscheid tussen “erklären” en “verstehen”, uit recent neurofysiologisch onderzoek valt af te leiden, dat de mens aanwijsbaar beschikt over twee methoden van kennen. In tegenstelling tot Dilthey zou nu misschien zelfs van een subjectief kennen mogen worden gesproken. Naast twee armen of twee oren heeft de mens ook twee hersenen, ofwel twee hersenhelften. De linker- en rechterhersenhelft zijn nagenoeg symmetrisch en onderling verbonden door een balk, het corus callosum. Beide hersenhelften hebben centra voor het ontvangen van sensorische informatie en voor spiercontrole. De meeste functies van het rechterdeel van het lichaam worden door de linkerhemisfeer geregeld en de rechterhemisfeer regelt voor het grootste deel de linkerlichaamshelft. Bestudering van de functies van beide hersenhelften is o.a. mogelijk door onderzoek naar de gevolgen van hersenbeschadiging ontstaan door ongelukken, chirurgisch ingrijpen, elektrische c.q. chemische stimulatie en door studie van effecten van neurale activiteit, bijvoorbeeld met behulp van een EEG.
Na onderzoek naar de hersenactiviteit in beide hemisferen bij dieren (bijv. Sperry, 1961), met name in de

[p. 42]

visuele cortex, werd tientallen jaren geleden binnen het epileptisch onderzoek het vermoeden geuit, dat de gevolgen van ernstige epileptische aanvallen beperkt zouden kunnen worden door scheiding van beide hersenhelften. Deze, zoals Sperry zegt, “most radical disconnection of the cerebral hemispheres attempted thus far in human surgery” (Sperry, 1968, p. 723), waarbij o.a. het corpus callosum werd doorgesneden, was uitermate succesvol: de epileptische aanvallen in beide hersenhelften namen af en de split-brain patiënten leken normaal te functioneren.
Nader onderzoek toonde evenwel aan, dat de hersenhelften qua functies niet identiek waren; ze hadden een verschillende taakgerichtheid. De zgn. split-brain patiënten konden wel de naam noemen van een voor hun niet zichtbaar voorwerp dat ze in hun rechterhand kregen (hiervan ging de informatie immers naar de linkerhersenhelft), maar konden de naam niet noemen wanneer zij het voor hun niet zichtbare voorwerp met de andere hand betastten. Toch herkenden zij het voorwerp, want wanneer zij daarna een verzameling attributen kregen aangeboden – die overigens ook onzichtbaar bleef – waaronder het eerder gevoelde voorwerp, selekteerden zij met de linkerhand het eerder aangeboden voorwerp zonder fouten. Hieruit werd geconcludeerd dat talige communicatie door de linkerhersenhelft wordt geregeld. Werd iets links aangeboden, dan ging de sensorische informatie van de linkerlichaamshelft naar de rechterhemisfeer, en vandaar verder via het corpus callosum naar de linkerhemisfeer om een talige uiting van de sensorische ervaring mogelijk te maken. Werd evenwel het corpus callosum doorgesneden dan was een talige uiting onmogelijk (Sperry, 1968). (Dat de voorwerpen niet gezien mochten worden, houdt verband met het feit dat visuele informatie naar beide hersenhelften wordt getransporteerd, iets dat bij dit onderzoek juist ongewenst was.)
Alhoewel de experimenten van Sperry op verschillende manieren verder zijn uitgewerkt, is het principe gelijk gebleven. Onderzocht wordt de verschillende functie van de hersenhelften, zowel bij mens als bij dier. Dit onderzoek dat op steeds grotere schaal wordt gedaan (ook bij “gewone” mensen, mede daar momenteel ernstige epilepsie ook door medicamenten bestreden kan worden (Vroon, 1978, p. 39), heeft zich met name gespecialiseerd op visueel en auditief terrein en bijvoorbeeld het gebied van het tijdsbegrip. (Voor een overzicht zie bijvoorbeeld Gazzaniga,1970 en Vroon, 1976, p. 160-217).
Uit het onderzoek tot dusver is de sterke veronderstelling naar voren gekomen dat de linkerhemisfeer gespecialiseerd is in analytisch of logisch denken, en taalcontrole en dat de rechterhemisfeer niet analytisch, continu is. De rechterhersenhelft wordt beschouwd als de “nonscientific” hemisfeer met een specialisatie voor ritme, artisticiteit en creativiteit (Lindsay & Norman, p. 453; Ornstein, p. 67-68; Vroon, 1978, p. 43-44).

Relevantie voor de literatuurwetenschap

Gesteld mag worden dat de verschillende specialisaties van de rechter- en linkerhemisfeer een verklaring biedt voor de eerder gesignaleerde tweestrijd tussen rede/verstand en gevoel/hartstocht/intuïtie ofwel tussen het uitspreekbare en het onuitspreekbare van onze reacties op kunst(teksten).

[p. 43]

Hoe werken deze wijzen in de praktijk, vraagt Ornstein zich af. Hij denkt dat bij de meeste gewone activiteiten, de mens afhankelijk van zijn taak van een van de twee analyse mogelijkheden gebruik maakt. Hoe dit precies gaat, is niet helemaal duidelijk, maar evident is, dat voor bijvoorbeeld de literatuurwetenschap zou gelden dat iemand kan leren enerzijds analytisch en anderzijds artistiek (affectief) op teksten te reageren, waarbij afhankelijk van het doel een eenzijdige of een gelijkmatige dominantie van de aanpakken verkozen kan worden. Dat tot dusver bijna uitsluitend ruimte was voor de eerste methode, betekent een verschraling van de mogelijkheden van de literatuurwetenschapper. Immers “the two modes of operation complement each other, but do not readily substitute for one another” (Ornstein, p. 79).

Aanzetten binnen de literatuurwetenschap

Binnen de literatuurwetenschap zijn individuele pogingen aan te wijzen waarbij ook het meer intuïtieve aspekt aandacht krijgt.
Uit een onderzoek naar links en rechts in mythen en symboliek vond Domhoff dat het linkse gebied (corresponderend met rechts in de hersenen) overeenkomt met het taboe, het onbewuste, het intuïtieve, het vrouwelijke.
Virginia Woolf komt in haar A Room of One’s Own tot een onderscheid dat zij de naam geeft van mannelijk en vrouwelijk. Zij zegt “If one is a man, still the woman part of his brain must have effect” en andersom geldt dit ook. “Perhaps a mind that is purely masculine cannot create, any more than a mind that is purely feminine” (Woolf, p. 94).
Sontag stelt dat het van belang is dat de mens z’n gevoel terugkrijgt. Het gaat niet om een zo goed mogelijke interpretatie van kunst, maar om het wezen. “We must learn to see more, to hear more, to feel more” (Sontag, p. 23).
Een methode om de werking van het verstand tegen te gaan, met het doel de affecten een grotere mogelijkheid tot nawerking te geven, is het gebruik van een “circulaire” stijl, die bijvoorbeeld bij Lacan en Barthes te vinden is. Doel van een dergelijke stijl is te voorkomen dat een lineaire (eendimensionale) tekstreceptie overheerst. Lacan bijvoorbeeld waarschuwt tegen zekerheden, die immers in de (psychoanalytische) praktijk ook ontbreken. Mooij zegt: “Lacan wil (…) door zijn schrijfwijze de lezer dwingen te lezen, zoals de analytikus moet luisteren naar het verhaal van de analysand. Het argumenterende betoog is voor deze funktie niet geschikt. Maar door een zekere, initiële, onbepaaldheid van de Lacaniaanse tekst wordt de lezer gedwongen de (meervoudig bepaalde) betekenis van deze tekst op te sporen” (Mooij, p. 65). Verder verschuiven woordbetekenissen met name in het latere werk van Barthes, zodat het onmogelijk wordt zuiver logisch denkend een betoog te volgen (iets waar Menno ter Braak, bij voorbeeld in Démasqué der schoonheid al wat van liet zien – cf. Oversteegen, p. 417-423). Op een dergelijke wijze wordt het denken vanuit de linkerhersenhelft tegengegaan. Gepoogd wordt het gevoelsmatig beleven, aanvoelen van teksten (zoals je ook mensen, analysanten aanvoelt) te bevorderen, immers de taal is vaak ontoereikend om de “wezensinhoud” van een boodschap over te brengen.
In een poging een tekst(reactie) op te stellen van/voor de rechterhemisfeer gaan Deleuze-Guattari nog iets verder en spreken van een rhizom. Een

[p. 44]

rhizom is een vorm van groeien waarbij geen hoofdstam aanwezig is (in tegenstelling tot bijvoorbeeld bomen en wortels), maar sprake is van een doorwoekering naar alle kanten waarbij ieder punt van een rhizom verbonden is met ieder ander punt. Kortom er is sprake van een veelheid (en niet van een opeenvolging, een lineaire causaliteit) ofwel van een verbonden worden van alles met alles (Deleuze & Guattari, 1977, p. 11).
Deleuze-Guattari laten in Kafka zien dat binnen (literaire) teksten vele verbanden kunnen worden gelegd; verbanden die uitgaan van wensfiguren (zie voor een toelichting bij “wens” het gedeelte in “De literatuurwetenschapper als zwerver” dat over Kamper gaat). Met andere woorden, sommige figuren functioneren (zien er uit) als rhizoms. Alle elementen die in een tekst voorkomen staan met elkaar in verband: wat tussen hen stroomt is verlangen. Het beschrijven van een dergelijke tekst-rhizom is de beschrijving van de wensproductie binnen een literaire tekst en moet gezien worden als deel uitmakend van het a-rationele. Dat een benadering van teksten met gebruikmaking van met name het vermogen van de rechterhemisfeer (zoals bij voorbeeld bij Deleuze-Guattari) nog weinig ingeburgerd is, blijkt onder meer ook uit de nogal negatieve reacties op het werk van de essayist (R.A.) Cornets de Groot, die in Nederland toch wel gezien moet worden als de pleitbezorger voor het gebruik in de literatuurbeschouwing van beide hersenhelften. Deze auteur die mede werkt vanuit het subjectivisme (“Ik (…) laat veel aan het onbewuste over” – Cornets de Groot, p. 10), probeert overeenkomstig de ideeën van bijv. Robert Ornstein ruimte te geven aan dromen, intuïties. Met andere woorden: naast het rationele is er ook plaats voor het emotieve. De reacties op het werk van Cornets de Groot zijn, zeker gezien vanuit een analytisch denkende wetenschap zeer begrijpelijk en terecht. Vergeten in de aanval op Cornets, bijvoorbeeld van A.L. Sötemann en W. Blok is, dat Cornets soms werkte vanuit de hersenhelft die tot dusver voor de wetenschap onacceptabel was.

Slotopmerking

Alhoewel het gevonden onderscheid tussen de twee hersenhelften opzienbarend genoemd moet worden, moet gesteld worden dat, mede omdat de hemisferen bij de “gewone” mens niet onafhankelijk van elkaar werken, nog vele zaken speculatief zijn; bovendien bevindt zich het onderzoek nog in een beginfase. Onzeker is bijvoorbeeld of bepaalde mensen door een van de twee hersenhelften worden gedomineerd (bijv. wiskundigen of kunstenaars) en, of de twee hemisferen twee totaal verschillende denkwijzen bevatten (Lindsay & Norman, p. 457; Sperry, 1969). Voor de literatuurwetenschap moet bijv. nog worden bewezen, dat bijvoorbeeld het lezen van gedichten met uitsluitend gebruikmaking van de linkerhemisfeer andere ervaringen oplevert dan gebruikmaking van uitsluitend de andere hersenhelft.
Toch dient opgemerkt te worden dat de opvatting omtrent de verschillende dominantie in de hersenhelften steeds aannemelijker wordt en ook steeds meer geaccepteerd. Zo wordt het hersenverschil bijv. – zij het met veel scepsis – ook behandeld in de nieuwste druk van het introductieboek in de (functie)psychologie van Hilgard, Atkinson en Atkinson. In Nederland heeft met name P.A. Vroon het dubbele brein onder de aandacht gebracht. De in de literatuurlijst genoemde werken van deze psycholoog bevatten onder andere een uitstekend inleiding op de rol van beide hemisferen.

[p. 45]

Aansluitend bij de nieuwste gegevens van hersenonderzoek moet gesteld worden dat het alleenrecht van een analytische benadering niet overeenkomstig de menselijke mogelijkheden is. Trouwens elke wetenschapper zal het met mij eens zijn dat wetenschap wel degelijk het fenomeen intuïtie kent. Vaak wordt dit gegeven als “voor-wetenschappelijk” genoemd. Waarom? Omdat meer subjectieve aspecten die in de wetenschap onontbeerlijk zijn, niet in het model, de wereld van diezelfde wetenschap passen? Zeker bij een vak als literatuurwetenschap – waarbij ik dan met name denk aan die tak waar primaire literatuur nog aan de orde komt – is het gevoel belangrijk. Literatuur ontstaat vanuit een interactie tussen gevoel en verstand en daarom verdient diezelfde literatuur het om op dezelfde wijze te worden bekeken. Immers de mens is uitgerust met twee hersenhelften, ieder met afzonderlijke functies. Is het dan niet vreselijk arbitrair alleen dát wetenschap te noemen wat gebruik makend van de linkerhersenhelft literatuur “verklaart”? Met deze aanpak wordt voorbijgegaan aan een wezenlijk bestanddeel van literatuur, zowel bij het productieproces als bij de ontvangst, die toch beide functies zijn van verstand én emotie?
Doel moet zijn aansluitend bij en met behulp van hersenonderzoek een plaats in te ruimen binnen de literatuurwetenschap voor de sensaties die optreden bij de productie en receptie van literatuur.

Jan C.R.M. Sas

Met dank aan Willem Glaudemans en Page Grubb voor hun waardevolle kritiek op een eerdere versie van dit artikel.

Geraadpleegde literatuur

Blok,W., (recensie van) “R.A. Cornets de Groot, Labirinteek. Gevolgd door vier opstellen over Gerrit Achterberg.” In: De Nieuwe Taalgids 62 (1969), 142-146.

Cornets de Groot (R.A.), Intieme optiek. Een feuilletonessay. ‘s-Gravenhage, Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1973.

Deleuze, Gilles & Felix Guattari, Kafka. Für eine kleine Literatur. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag, 1976.
Deleuze, Gilles & Felix Guattari, Rhizom. Berlin: Merve Verlag, 1977. Internationale Marxistische Diskussion 67.

Domhoff, G. William, “But Why Did They Sit on the King’s Right in the First Place?” in: Psychoanalytic Review 56 (1969), 586-596.

Gazzaniga, Michael S., The Bisected Brain. New York: Appleton-Century – Crofts, 1970.

Hilgard, Ernest R., Richard C. Atkinson & Rita L. Atkinson, Introduction to Psychology. 6th Ed. New York: Harcourt Brace Jovanovich, 1975.

Lindsay, Peter H. & Donald A. Norman, Human Information Processing. An Introduction to Psychology. 2nd Ed. New York, San Francisco, London: Academic Press, 1977.

Mooij, Antoine, Taal en verlangen. Lacans theorie van de psychoanalyse. 3e dr. Meppel: Boom, 1977.

Ornstein, Robert E., The Psychology of Consciousness. Harmondsworth: Penguin Books, 1978 (1972).

[p. 46]

Oversteegen, J.J., Vorm of Vent. Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1969.

Sötemann, A.L., “Achtergronden bij enige critici.” De Nieuwe Taalgids 61 (1968), 101-108.

Sontag, Susan, Against Interpretation. Dell Paperbacks, 1969.

Sperry, R.W., “Cerebral Organization and Behavior.” Science 133 (1961), Nr. 3466, 1749-1757.

Sperry, R.W., “Hemisphere Deconnection and Unity in Conscious Awareness.” American Psychologist 23 (1968), 723-733.

Sperry, R.W., “A Modified Concept of Consciousness.” Psychological Review 76 (1969), 532-536.

Vroon, Pieter, Bewustzijn, hersenen en gedrag. Het individu in zijn dubbelrol van heer en knecht. Baarn: Ambo, 1976.

Vroon, Pieter, Stemmen van vroeg. Ontstaan en ontwikkeling van het zelfbewustzijn. Baarn: Ambo, 1978.

Woolf, Virginia, A Room of One’s Own. London, etc.: Granada Publishing, 1978 (1929)

 

Plaats een reactie