Vestdijk op de weegschaal

 

Bron: R.A. Cornets de Groot, Vestdijk op de weegschaal, A.W. Sijthoff, Leiden, 1972, p. 83-86.
Slotbeschouwing. Over: S. Vestdijk, ‘weegschaal’-motief.

[p. 83]

Welke betekenis heeft het werk van Vestdijk voor de literatuur? De vraag is snel gesteld; het antwoord is minder eenvoudig te geven. Het is natuurlijk wel duidelijk dat Vestdijk in de poëzie een nieuw genre introduceerde. Want toen hij het “mythologisch symbool” als uitgangspunt koos, hield dat in dat hij nooit pure lyriek zou schrijven. En omdat hij terwille van de reeksvorming behoefte had aan gedichten die op zijn hoogst associatief samenhingen, was hij tot het schrijven van epische poëzie niet verplicht (de cyclus Madonna met de valken, waar men gerust een “verhaal” in mag zien, is om die reden alleen nog geen “epische” poëzie: de gedichten zijn ook buiten de samenhang te genieten; de reeks is er een met een “novellistische” inslag). Vestdijk noemde het nieuwe genre – tussen lyriek en epiek in – “plastisch”.
Het is misschien zijn noodlot geweest, dat hij zijn hoogtepunt (Madonna) bereikte, juist op het moment (1949) dat de experimentele “Vijftigers” luidruchtig naar voren traden, en met succes. Zij verklaarden de door hen “traditioneel” genoemde poëzie dood, en het ziet er naar uit, dat ze de invloed die Vestdijk toen op de dichters uitgeoefend zou kunnen hebben, de kop hebben ingedrukt. Vestdijk schreef na ’50 geen poëzie meer – op een in opdracht van de regering geschreven cyclus, Rembrandt en de engelen, na die in 1956 verscheen. De reden kunnen we natuurlijk ook zoeken in het feit dat Vestdijk juist in die tijd begon met zijn hoogst persoonlijke opstellen over muziek: in 1956 kreeg hij een muziekkroniek in Het vaderland en in De groene Amsterdammer. Maar een feit blijft het dat zijn invloed op de poëzie tot in deze dagen vrijwel nihil gebleven is, al zegt dat nu ook zoveel niet. Want juist in onze dagen wint het strofische gedicht weer terrein, en ook aan gedichtencycli (dus: gedichten in een reeks) is er momenteel bepaald geen gebrek. Zodat die invloed zich altijd nóg kan doen gelden, – vooral nu zijn verzamelde gedichten (rond 3000 bij elkaar) zo juist verschenen zijn. Het is aan de andere kant trouwens de vraag, of de traditionele poëzie zo snel onder de experimentele druk bezweken zou zijn, als men toen geweten had, hoe groot de invloed van de dichter Slauerhoff op Lucebert nog was. Men hoeft diens bundel Serenade maar naast de afdeling “De analfabetische naam” uit Apocrief te leggen, om daarvan een overtuigend bewijs tot zijn beschikking te krijgen. Van een breuk met “de” traditie is men dan al heel wat minder overtuigd.
Dat Vestdijk niet heel waarschijnlijk door de “concurrentie” met de

[p. 84]

experimentelen aan het dichten de brui gaf, zou men kunnen betogen door erop te wijzen, dat hij in ongeveer dezelfde tijd ook ophield met het schrijven van novellen. Die “staking” verklaart hij in het opstel “Mijn betrekkingen tot Nijgh en Van Ditmar” (opgenomen in De leugen is onze moeder) als een protest tegen de “franje”-typografie die zijn bundel De fantasia zo ontsierde. Gingen de novellen en de gedichten met de muziek mee? We weten het niet. Alleen de romans en essays bleven verschijnen.

Over de vernieuwing van de (neoromantische) historische roman komen we in het Synthetisch overzicht te spreken, waar we trouwens ook de andere romans zullen trachten te typeren als een “recherche du temps perdu” – althans voor zover het niet gaat om “contemporain-historische” (van Else Böhler tot Pastorale 1943) of “toekomst”-romans (De kelner en de levenden, Bericht uit het hiernamaals).
Mij dunkt dat het de essays van Vestdijk zijn, die nog tal van sleutels tot zijn romans en gedichten bevatten. Voor een boek als De toekomst der religie is dat zonneklaar, maar ook de Essays in duodecimo en vooral de laatste essays uit De leugen is onze moeder werpen nog een bijzonder licht op enkele van zijn romans.

Vestdijk schreef (tot 1969) 22 poëtische werken (gedichtenbundels, epische poëzie, een drama in verzen), 7 novellenbundels, meer dan 50 romans en 22 essaybundels, de 10 over muziek niet meegeteld. Al vóór de oorlog ontstond de legende van De duivelskunstenaar, zoals Ter Braak hem noemde. En dit vanwege Vestdijks “protheïsche” (Theun de Vries) karakter, dat hem in staat stelde tegenover een “platonisch” boek als Terug tot Ina Damman een zo “demonisch” boek als Meneer Vissers hellevaart te plaatsen. Verbazing over zijn belangstelling voor het paranormale (in het met Marsman geschreven Heden ik, morgen gij), waar hij zo juist in Else Böhler, Duits dienstmeisje zijn bedrevenheid in het realisme bewezen had, verenigt zich met bewondering voor zijn veelomvattende en diepgaande kennis (van psychologie, godsdienstpsychologie, filosofie, muziek) en zijn inzicht in historische, kunst- en literatuurhistorische vraagstukken.
Maar zijn “idealisme” (in Irische Nächte) werd miskend, en niet alleen door de Duitsers. In zijn zelfkritiek onder de doorzichtige naam P. S. E. Udo over het boek De nadagen van Pilatus ziet men de naar het negatieve neigende kritiek van de toenmalige tijdgenoot samengevat.1 Kritiek trof ook zijn poëzie, die men voor “cerebraal” hield – een mooie

[p. 85]

Muziek, één van Vestdijks "specialismen".

term trouwens om er ook zijn proza tot na de oorlog mee te bestoken. Kritiek op zijn “koele”, “gevoelloze”, ja “harteloze” kijk op mensen, op zijn inzicht in de muziek, op zijn opvatting over de religie en haar toekomst. Achter zijn uitingen zocht men de psycholoog, de psychiater, de theoreticus, – kortom de specialist die hij niet was en ook niet wilde zijn, een enkele keer daargelaten, waardoor men hem dan ook een tijdlang beschouwd heeft als een specialist in de hogere wiskunde… Alleen zijn specialisme in de astrologie nam men, overigens op zijn eigen voorbeeld, niet serieus – hoewel juist dat in tal van gevallen de structuur van zijn boeken bepaalt, of van belang is voor het door-

[p. 86]

gronden van zijn figuren. Hij maakte in ieder geval van de aan zijn eigen astrologisch teken (Weegschaal) toegekende eigenschappen een instrument om de problemen waarmee hij geconfronteerd werd tegemoet te treden. Van Libra (= Weegschaal) schreef Helen S. E. Burgers, die hem in de “wetenschap” inwijdde: “Alle eigenschappen en fouten van Libra kunnen met een weegschaal in verband gebracht worden: óf een te grote gevoeligheid, zodat het toestel voortdurend in beweging blijft, kans loopt om beschadigd te worden en eigenlijk voor wegen onbruikbaar, óf het ophang- en zwaartepunt vallen samen en het toestel is altijd in evenwicht…” (cursivering aangebracht).2
In het verlengde van de legende van de duivelskunstenaar ligt in ieder geval het beroemde kwatrijn van A. Roland Holst, die (in hun gezamenlijke polemische bundel Wordplay-Swordplay, 1950) schreef, dat Vestdijk “sneller schrijft dan God kan lezen”. De roemgeschiedenis van Vestdijk is dus al een tijdje aan de gang: ze weegt tegen wat er aan afwijzende kritiek op zijn werk geschreven is, stellig wel op. En de geschiedenis zelf zal zijn roem ook wel schrijven, vroeg of laat.

 

Vragen

68. Verklaar de titel van dit hoofdstuk.

69. Wijst de toepassing van het weegschaal-systeem (Vestdijk is een Weegschaal) niet toch op een of andere vorm van “geloven” in de astrologie?

 


  1. Oorspronkelijk gepubliceerd in het tijdschrift Critisch bulletin van 1938. Vgl. Vestdijks essaybundel Muiterij tegen het etmaal, dl. I, blz. 162. []
  2. H.S.E. Burgers, Leonardo da Vinci’s psychologie van de twaalf typen, Amsterdam 1963. []

Plaats een reactie