Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 9e jrg., nr. 11 (juni 1978).
Laika is dood. Een traan ontsprong mijne oogen,
toen hij de zijne sloot;
ik schaam mij niet: ik ben bewogen:
Laika is dood.
Hij hing me aan ’t lijf; hij kleefde me aan de kleeren,
hij kwispelde aan mijn zij’;
nog stervend sloeg hij menig keeren
het brekend oog op mij.
Hoe dikwijls lag hij naast mij op de zoden
Aan gindschen eik, als ik, de stad
in ’t vreedzaam avontuur ontvloden,
te peinzen en te mijmren zat!
‘k Wil aan dien eik voor hem een grafterp stichten:
hij heeft die eer verdiend.
Beschijnt hem minzaam, hemellichten!
Hij was mijn trouwste vriend.1
H. Tollens, Cz.
- Uit de Liedjes van Matthias Claudius, 1856. In het oorspronkelijke gedicht heet de hond Alard. Laika, eind jaren zestig voor twintig gulden uit het asiel in het gezin terechtgekomen, was vernoemd naar de hond die in 1957 in de Spoetnik II in een baan rond de aarde werd gebracht (en het niet overleefde). De open ruimte (1967), Cornets de Groots tweede essaybundel die in het teken staat van de ‘kosmische metafoor’, is voorzien van de opdracht ‘in memoriam laika-maira’. [↩]