Bron: Over kritiek en critici, Lannoo, Tielt/Amsterdam, 1977, p. 128-129.
[…] Inderdaad komen de ludieke en artistieke ambities van sommige vrije interpreten mede tot uitdrukking in het gemak waarmee ze verschillende benaderingswijzen en vergelijkende uitweidingen toepassen of met elkaar afwisselen. Ze kunnen daarbij niet alleen een beroep doen op de literatuur- of cultuurgeschiedenis, maar ook op andere hulpwetenschappen, die variëren van linguïstiek en semiologie tot en met psychologie, astrologie en alchimie.
Het laatste komt voor in de soms fantastische en de meest uiteenlopende zaken overhoop halende en met elkaar combinerende essays van R.A. Cornets de Groot (1929) die men in sommige opzichten de Noord-Nederlandse tegenhanger van Hedwig Speliers kan noemen. Ingevolge de Intieme optiek (1973) van zijn aldus getitelde bundel, stelt Cornets de Groot zijn eigen lezersintuïtie uitdrukkelijk tegenover de herhaalbare wetenschappelijke methodiek van de academici. Literaire kritiek is voor Cornets de Groot een zeer persoonlijk associatie- en schrijfavontuur, dat allerlei verrassende, maar daarom voor anderen nog niet altijd overtuigende vondsten oplevert. Als men de wetenschappelijke, positivistisch-objectivistisch georiënteerde omgang met literatuur terecht reducerend kan noemen, dan mag men van Cornets’ essayistiek met recht opmerken dat ze amplificerend werkt. Tegenover de reductie van de wetenschap stelt hij de amplificatie van de intuïtie. Zoals de titels van enkele van zijn bundels aangeven, betekent het omgaan met literatuur voor hem een ‘zich steeds verder’ in de Labirinteek (1968) van de teksten ‘werken’, en er vervolgens uitkomen via de De open ruimte (1967) of het Contraterrein (1971), waar de ideeën van de essayist ontstaan tijdens het proces van het schrijven. Dat gebeurt bijwijlen op een manier die – mutatis mutandis! – zowel aan de ‘Sprach-Alchimie und esoterische Kombinationskunst’ van Gustav René Hocke kan herinneren, als aan de ‘rêverie poétique’ van Gaston Bachelard.
De dienende zelfwerkzaamheid van de analyserende criticus gaat bij Cornets de Groot soms – evenals dikwijls bij Speliers en bijna steeds bij Roggeman – op al te nadrukkelijke wijze over in de vrije schrijvers-werkzaamheid van de associërende essayist. Vanuit dit gezichtspunt behoort het tot de teleurstellende aspecten van dit werk dat de auteur (eveneens zoals Speliers) zich polemisch soms erg druk maakt om gelijk te krijgen op detailpunten tegenover hem betuttelende academici. Men zou echter ook kunnen constateren dat tot de verbazingwekkendste aspecten van Cornets’ kritische werk de eigenaardigheid hoort, dat er informatie over literaire werken in wordt verschaft die niet alleen relevant blijkt voor minder inventieve lezers, maar die bovendien geverifieerd kan worden via meer objectieve methoden. Cornets de Groot schreef over allerlei onderwerpen uit de Nederlandse letterkunde in talrijke tijdschriftartikelen en publiceerde tussen 1966 en 1973 zeven essaybundels. Hij ontpopte zich vooral als kenner van Lucebert en S. Vestdijk. Uit het werk van de eerste stelde hij een goed ingeleide bloemlezing samen (Poëzie is kinderspel, 1968). Over Vestdijk schreef hij o.a. de ‘astrologisch-psychologische’ essaybundel De chaos en de volheid (1966) en de ‘literaire verkenning’ Vestdijk op de weegschaal (1972). […]