II. Voorvader Hugo de Groot

Bron: Saskia Cornets de Groot, Verborgen identiteit, Den Haag, 2024, p. 35-47.
Bij het beeld van Hugo de Groot, Coolsingel Rotterdam augustus 2017.
Herfst ’70.
Rotterdam eert Hugo de Groot met een standbeeld.
Gemeente-autoriteiten, leden van een club van historici, de pers, de nazaat van de onsterfelijke worden gemobiliseerd om de gebeurtenis glans te geven.
Na afloop van de plechtigheid komt er iemand uit het aloude geslacht een praatje maken met Piet:
‘Zo – en u bent zeker van de Indische tak?’
Waarop Piet antwoordt met een wedervraag:
‘Waar ziet u dat zo gauw aan?’
Een pauze van verlegenheid.
En Piet, tegen mij: ‘Ze zeggen nooit: – “nou man, je bent toch bruin!”’1

Zo herinnert mijn vader zich het gesprek met zijn vader Piet bij de onthulling van het standbeeld van Hugo de Groot voor het stadhuis van Rotterdam op 27 oktober 1970. Tot de oprichting van dit beeld werd besloten om de benoeming van Hugo de Groot tot pensionaris (juridisch adviseur) van de stad te gedenken. Voor mij was dit altijd een belangrijk citaat dat symbool staat voor de relatie van de familie Cornets de Groot met Indië. Het geeft tevens weer hoe Piet het latente racisme van de spreker manifest maakt en hem zo in verlegenheid brengt.

Gevangenschap
Mijn zoektocht naar mijn familiegeschiedenis begint bij Hugo de Groot als mijn bekendste voorzaat. Hugo de Groot is natuurlijk vooral bekend vanwege zijn boekenkistontsnapping, bedacht door zijn vrouw Maria van Reigersberch, uit de toenmalige staatsgevangenis Slot Loevestein, waar hij een levenslange gevangenisstraf uitzat. Waarom zat hij gevangen? Met prins Maurits had hij een escalerend geloofsgeschil. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), een periode van wapenstilstand in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), ontstond er in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ruimte voor interne strijd en namen de spanningen in de protestantse kerk toe. De inzet was de leer van de predestinatie (goddelijke voorbeschikking). Hugo verdedigde de rekkelijken, die tolerant waren tegenover andersdenkenden. Hij vond dat alle mensen mochten geloven wat en hoe zij wilden. Het was daarvoor van belang de opvattingen van anderen te aanvaarden en hen hierop niet te bevechten. Hugo wilde de geloofsgeschillen beslechten om na afloop van het bestand als eenheid tegen de katholieke Spanjaarden op te trekken.
Maurits bereidde zich ook voor op de afloop van het bestand en wilde ook eenheid. Hij behoorde echter tot de preciezen die dogmatisch en strikt in de leer waren. Hij wilde de geloofsstromingen in de verschillende gewesten niet naast elkaar laten bestaan, maar de precieze leer laten prevaleren zodat er één geloof voor de hele Republiek zou ontstaan. Maurits vond dat hij daartoe een daad moest stellen tegen de voorvechters van de rekkelijken: in 1618 liet hij de 71-jarige Johan van Oldenbarnevelt onthoofden, Hugo kreeg een levenslange gevangenisstraf. De precieze stroming werd toen de officiële leer van de Republiek.
Gelukkig ontsnapte Hugo in 1621, maar hij zou nooit meer in Nederland kunnen wonen. Henk Nellen schrijft dat hij in 1631 toch nog een keer voor volledig rechtsherstel terugkwam en niet lang daarna in 1632 met een prijs op zijn hoofd het land werd uitgejaagd.2 In de jaren die volgden werd het Hugo duidelijk dat de breuk met Nederland definitief was. Dit was Hugo’s tragische lot. Hij schreef in een brief op 28 januari 1640 aan zijn zwager die voor verzoening pleitte, dat hij de kwestie voorgoed wilde laten rusten:

Dit is genoegh daervan ende hiernamaels hoop ick van die materie niet meer te schrijven nochte mijne dicmael van nieuws ingeslagen wonden weer op te crabben.3

Werk en betekenis
Toen ik me verder in Hugo verdiepte om te achterhalen wat zijn nalatenschap in onze tijd nog betekent, bleek dat hij meegebouwd heeft aan de kolonie in de Oost – zoals het gebied Oost-Indië toen genoemd werd en dat later Indonesië zou gaan heten. Ik kwam uit op twee belangrijke werken: De vrije zee (Mare Liberum) uit 1609 en Over het recht van oorlog en vrede (De iure belli ac pacis) uit 1625. Hij schreef deze boeken naast literaire werken, een groot aantal verhandelingen op theologisch, historisch en vooral juridisch gebied en meer dan zevenduizend brieven. In zijn enorme oeuvre nam hij stelling in het publieke debat van zijn tijd.

In De vrije zee stelde Hugo dat de zee niemands eigendom is en dat iedereen er daarom vrij overheen mag varen.4 In dit boek ontwikkelde Hugo voor het eerst het concept van een mondiale gemeenschap, vanuit het idee dat de zee voor iedereen toegankelijk moest zijn en niet alleen voor de Spanjaarden en Portugezen, zoals de paus in 1494 had bepaald in het Verdrag van Tordesillas.
Reden om die aanspraken te verwerpen en zich voor de vrije zee sterk te maken, was dat Hugo de macht van aartsvijand Spanje niet alleen op het Europese krijgstoneel, maar ook in de Oost wilde breken. In zijn theorie van de vrije zee maakte hij hier dus de weg voor vrij. Zo moeten we Hugo de Groot volgens Henk Nellen vooral zien: Hugo woonde in een staat die zich van Spanje wilde losmaken en zijn gedachtegoed was in de eerste plaats gericht op de vrijheidsstrijd tegen de Spanjaarden. Die drang was fundamenteel. Met zijn theorie van de vrije zee heeft Hugo de Groot ook de weg gebaand voor de VOC, die in de Oost de handel in specerijen wilde monopoliseren. Uit de specerijenhandel financierde de VOC de strijd tegen Spanje en ondersteunde zo de oorlog. In zijn Hollandse jaren heeft Hugo als advocaat nog veel diensten voor de VOC verricht. Daar kunnen vraagtekens bij worden geplaatst, zoals Paul van der Steen doet in het blad van Amnesty International. Hij wijst op de schaduwzijden van de historische figuur Hugo de Groot en schrijft: “Door zijn denkkracht in dienst te stellen van de compagnie stond hij mede aan de basis van het Nederlandse koloniale systeem. Hij moet geweten hebben dat het er daarbij vaak gewelddadig aan toeging”.5
Het koloniale rijk dat 350 jaar heeft bestaan, had Hugo echter nooit voorzien. Daar komt volgens Henk Nellen bij dat hij de positie van de inheemse bevolking nergens in zijn werk heeft geëxpliciteerd.
Het gebied in de Oost was hem onbekend, hij heeft er geen studie van gemaakt. Wel heeft hij later in een brief het bloedbad van Jan Pieterszoon Coen op de Banda-eilanden, dat plaatsvond na zijn tijd in dienst van de VOC, veroordeeld. Dat ging in tegen zijn christelijke geloof.
Het geloof werd steeds belangrijker in Hugo’s leven. Nellen schrijft dat hij “omstreeks 1637-1638 besloot van de kerkelijke eenwording zijn hoofddoel te maken”.6 Omdat hij nooit meer in zijn vaderland zou mogen terugkeren, weigerde hij “nog langer voor de Hollandse staats- en handelsbelangen op te komen. Hij verbreedde zijn perspectief en ging zich inzetten voor de kerkelijke vrede, dat wil zeggen: hij wilde de eenwording van alle christelijke stromingen verwezenlijken, protestanten én katholieken”.7

In een ingezonden brief in Het Parool van 12 juli 1966 breekt mijn vader een lans voor zijn voorvader naar aanleiding van de bekladding van Hugo’s standbeeld voor de Hoge Raad met het woord Provo. Mijn vader schrijft:

Hugo de Groot was een kind van een geslacht van Provo’s, de Geuzen, hij was trouwens zelf een Provo, die met zijn De vrije Zee het verdrag van Algericas (1493) tot een waardeloos vod perkament maakte, en als eerste de zee tot collectief bezit verklaarde. Ideeën van geweldloosheid, vrede voor allen, vrijheid van geweten, bezwaren tegen een Nederlandse prins: ze zijn allemaal te vinden bij hèm: de vader van de Provo’s.
Als laatste telg uit zijn geslacht protesteer ik met klem, namens hem en mijzelf, tegen de onhistorische en oncosmetische behandeling hem door Niets-begrijpende barbaren aangedaan.8

Hugo schreef het boek Over het recht van oorlog en vrede na zijn gevangenschap.9 Zijn toon was milder. Hij maakte zich sterk voor het terugdringen van oorlogen en het zo humaan mogelijk voeren ervan. Hiervoor onderzocht hij de gronden voor een rechtvaardige oorlog. Hij schreef dat een staat een andere staat alleen de oorlog mag verklaren als er sprake is van een onrechtmatig optreden en het recht niet op een andere manier kan zegevieren, bijvoorbeeld vanwege een falende of ontbrekende rechtsinstantie. Rechtsherstel is essentieel: uit dit inzicht is bijvoorbeeld uiteindelijk het internationaal gerechtshof van de Verenigde Naties, gehuisvest in het Vredespaleis te Den Haag, voortgekomen.

In dit boek stelt Hugo ook de slavernij aan de orde. Hij benaderde die vanuit een juridische invalshoek. Henk Nellen licht toe:

In de vroegmoderne tijd vormde het Romeinse recht voor juristen een onmisbaar referentiekader en omdat in dat recht slavernij een normale rechtsverhouding was moest Grotius het begrip dus bespreken.10

Hugo meende dat geen mens van nature slaaf is. Hij ging onder meer in op de theoretische, juridische optie dat krijgsgevangenen tot slaaf gemaakt konden worden, wanneer zij slavernij prefereerden boven de dood. Ook hier is kritiek op gekomen.
Gert Oostindie schrijft in een artikel:

Hugo de Groot zei: wij hebben het recht om overal te handelen, de zeeën zijn vrij. Maar hij maakte zich er niet druk om dat die zeeën werden gebruikt om slaven te verhandelen.11

Henk Nellen concludeert:

Het is onjuist om op grond van de passages in De iure belli ac pacis aan te nemen dat Hugo wel akkoord zal zijn gegaan met een grootscheeps uitbuitingssysteem waarvan slavernij een essentieel onderdeel was. Maar het staat buiten kijf dat nog lang na Grotius’ tijd westerse kolonisten De iure belli ac pacis hebben aangegrepen om slavernij te rechtvaardigen.12

Hugo de Groot was een kind van zijn tijd. Met de inzichten van nu en levend in een totaal andere tijd, kan ik als Hugo’s nazaat natuurlijk afstand nemen van zijn VOC-praktijken. Toch benader ik zijn geschiedenis liever zoals mijn broer Rutger me treffend schrijft:

niét om het verleden aan een hedendaags oordeel te onderwerpen, maar om aan het heden diepte, kleur en achtergrond te verschaffen.

Geslacht Cornets de Groot
Als directe nakomeling van Hugo de Groot krijg ik vaak de vraag hoe het kan dat ik Cornets de Groot heet, terwijl hij bekend is onder de naam de Groot. Henk Nellen legt uit dat Hugo’s overgrootmoeder Ermgard de Groot (1493-1566) haar man Cornelis Cornets (1490-1538) verplichtte hun nakomelingen de naam de Groot te geven.13 Dit zou zijn omdat de familienaam de Groot anders verloren dreigde te gaan. Nellen schrijft dat sinds Hugo Cornelisz (1511-1567), zoon van Ermgard en Cornelis en grootvader van Hugo, veel leden van de familie de dubbele naam voerden: Cornets de Groot.14 In de stamboom verschijnt de dubbele naam vanaf de kleinzoon van Hugo de Groot definitief.15 Hoewel Hugo dus nog geen dubbele naam voerde, wist hij heel goed dat hij uit een oud en voornaam familiegeslacht stamde. Henk Nellen schrijft dat Hugo zich graag op zijn voorgeslacht beroemde en citeert hem:

Ick was een Hollander, gheboren in de stadt van Delf, wiens voorouders, ghenoemt Cornets ende de Groot, deselve stadt ettelijcke hondert jaren geduerende seer loffelijck hadden helpen regieren.16

Ook mijn vader plaatste zich in deze traditie. In een prachtige passage in het voorwoord van zijn boek De open ruimte identificeert hij zich volledig met degenen uit wie hij voortkomt (Hugo de Groot, zijn grootvader en ouders):

Ruim honderd jaar na Tordesillas bracht ik, nadat ik door magiese kunstgrepen het orakel van Delfi naar Delft had overgeplant, verandering in deze mensonterende toestand. Ik schreef mijn beroemd geworden boek De open zee. Het varen om de noord maakte ik overbodig, ik opende de weg voor Piet Hein en gaf de VOC de mogelijkheid zich anders voor te doen, dan als een kompanjie van gewetenloze zeeschuimers van het allerbedenkelijkste allooi. Ik ging op voet van gelijkheid om met dichters als Vondel en Hooft en maakte een prins het leven zuur. Ik opende de weg voor mezelf, een planter die zijn sigaren aanstak met bankjes van duizend. Ik vond voor mijn moeders zijde een Indonesiese schoonheid met iets van het oude China in zich. Ik huwde haar, verwekte mezelf, en werd in het gedenkwaardige krisisjaar ’29 geboren, een waterman uiteraard.17

Ik vind het opvallend dat mijn vader toen al, in de jaren zestig van de vorige eeuw, in niet mis te verstane bewoordingen kritisch was op de VOC, terwijl Nederland nog trots was op de VOC, de ‘Gouden Eeuw’ en zijn ‘overzeese bezittingen’ die het als kleine natie had!

Mijn grootvader reageerde op deze passage in een brief die hij op 27 april 1968 schreef aan een hem tot dan toe onbekende nicht, die meer wilde weten over haar familiegeslacht Cornets de Groot. Hij schrijft:

Zijn [mijn vaders] beweringen in het voorwoord van De open ruimte over de reïncarnaties van Hugo de Groot omvatten [ ] letterlijk alles wat hem over zijn bloedverwanten buiten de eerste graad bekend is en dat is dus niet bar veel. Van dat beetje is bovendien een flink deel eenvoudig verzonnen. Mijn vader was weliswaar planter, maar hij heeft bij gebrek aan sigaren en bankjes van 1000 de aan zijn collega’s uit de katoenplantages in de V.S. toegeschreven gewoonten niet overgenomen. Hij was daarvoor trouwens te nuchter en te bescheiden. Maar men dicht nu eenmaal tegenwoordig het voorgeslacht bij voorkeur allerlei abnormale gedragingen toe. Hetgeen niet wegneemt, dat ik de tirade niet onvermakelijk vind.18

Brief waarin mijn grootvader een gedeeltelijke stamboom tekende, 27 april 1968.

Deze mij dierbare brief, die ik met zorg bewaar bij mijn grootvaders nagelaten documenten, gaat in op het familiegeslacht dat in dit verhaal een belangrijke plaats inneemt. Mijn grootvader tekende er zelfs een gedeeltelijke stamboom bij met onder andere de moeder van de onbekende nicht. Ook bevat de brief de enige bekende passage waaruit blijkt wat hij van het schrijven van zijn zoon vond. Ik vind het prachtig hoe hij mijn vader complimenteert:

Hij heeft inderdaad een zeer vaardige pen en is door zijn kennis van de Nederlandse literatuur en het doorvorsen van auteurs een vrijwel uniek geval.19

Overigens zal ik nooit weten of mijn overgrootvader Willem August zijn sigaren nu wel of niet met bankbiljetten aanstak en het doet er natuurlijk ook niet toe. Het verhaal deed in de familie de ronde en ik ging er altijd van uit dat het op waarheid berustte tot ik op deze brief stuitte. Ik vind het beminnelijk hoe mijn grootvader het voor zijn vader de planter opneemt. Verderop in dit verhaal zal blijken waarom.

Dit hoofdstuk begon met een standbeeld en eindigt er ook mee. Daarmee wil ik eer betuigen aan mijn voorvader. Het standbeeld van Hugo de Groot voor de Hoge Raad der Nederlanden te Den Haag was er altijd, weliswaar op verschillende plaatsen omdat het meeverhuisde met de Hoge Raad, maar altijd dichtbij in de buurt waar ik woonde. Ik liet Sven, toen hij pas 23 dagen oud was, al kennismaken met de ‘opa van zijn opa van zijn opa enz.’

Met Sven bij beeld Hugo de Groot voor de Hoge Raad, Kazernestraat Den Haag 30 april 1993.

Nu heeft het beeld in de rij met andere rechtsgeleerden zijn mooie bestemming gekregen aan het Korte Voorhout. Op de wand in de gang achter de beelden is het motto van de Hoge Raad aan- gebracht, ontleend aan een spreuk van Hugo de Groot:

UBI IUDICIA DEFICIUNT INCIPIT BELLUM: waar rechterlijke beslissingen tekortschieten, begint geweld.
Beeld Hugo de Groot (derde van links) voor de Hoge Raad, Korte Voorhout Den Haag.

Ook zag ik vaak het standbeeld van Hugo op de Markt te Delft, zoals met mijn moeder in 1987. Daar was ik altijd onder de indruk van dat enorm grote beeld.

Met mijn moeder bij beeld Hugo de Groot, Markt Delft 1987.

Pas recent kwam ik erachter dat er nog een beeld van Hugo is. Zijn portretmedaillon versiert de topgevel van het voormalige Departement van Justitie (1883) op het Plein te Den Haag.

Portretmedaillon Hugo de Groot, Plein Den Haag.

Als trotse afstammeling kijk ik thuis dagelijks naar een prachtig schilderij dat de ontsnappingsscène uit Slot Loevestein van Hugo de Groot verbeeldt. Het schilderij heb ik ooit cadeau gekregen.20 Waarom ik er graag naar kijk? Hugo wordt gezien als een genie, als de grondlegger van het internationaal recht met een wereldwijde reputatie. Ook was hij een politiek vluchteling, die vogelvrij werd verklaard in een tijd dat er geen vrijheid van meningsuiting bestond.

Het thema vrijheid komt bij Hugo de Groot steeds terug, namelijk: de zee is vrij, er moet vrijheid van geloof zijn en natuurlijk zijn vrijheidsstrijd tegen Spanje. Ook bevrijdt hij zichzelf! Zijn leven stond in het teken van de strijd voor verdraagzaamheid en tolerantie en juist daar heeft hij grote persoonlijke offers voor moeten brengen.

Schilderij bij mij thuis: Hugo de Groot stapt in boekenkist om te ontsnappen uit Slot Loevestein.

  1. Cornets de Groot 1973: 102. []
  2. Nellen 2021: 165. []
  3. Nellen 2007: 475. []
  4. De Groot [1609] 2009. []
  5. Van der Steen 2021. []
  6. Nellen 2021: 226. []
  7. Nellen 2021: 226. []
  8. Cornets de Groot, R.A. 1966. Met het verdrag van Algeciras (1493) bedoelt mijn vader het eerder genoemde Verdrag van Tordesillas (1494). []
  9. De Groot [1625] 1993. []
  10. Nellen 2021: 64. []
  11. Peters 2017. []
  12. Nellen 2021: 64. []
  13. Nellen 2007: 25. []
  14. Nellen 2007: 25. []
  15. Vorsterman van Oyen 1883. []
  16. Nellen 2007: 50. []
  17. cornets de groot, r.a. 1967: 12. []
  18. Cornets de Groot, P. 1968. []
  19. Cornets de Groot, P. 1968. []
  20. Schilderij van Jan Fabius (1820-1889), olieverf op doek – 100 x 80 cm. []

2 gedachten over “II. Voorvader Hugo de Groot”

  1. Ik ken van vroeger ook een familie Jaap de Groot. Wij woonden toen in Semarang tot 1960.
    Is hij ook familie van deze De Groot?
    Mooi werk!!! Bolèh!

    Beantwoorden

Plaats een reactie