Een krabbel…

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 11e jrg., nr. 3, oktober 1979.

Illustratie bij artikel.

 

Mijn goede vriend Théodore de Saint Juste-Milieu is, omdat hij een volgeling is van Wittgenstein, geen aanhanger van Nietzsche. Zijn papegaai heet Ludwig en in een lijstje boven zijn bureau heeft hij de leuze staan:

Nietzsche ist tot

(GOTT)

Hoe paradoxaal, dat zo’n neopositivist zich verleiden laat tot deze metafysische mystificatie, – zich beroept op een instantie (Gott), die voor hem zinleeg behoort te zijn! *) Zou deze vijandigheid erop duiden, dat positivistische systemen tegen Nietzsche’s denktrant bestand zijn?

U heeft uiteraard ervaren, dat het ‘werkboek’ van de onderwijsdag op positivistische en aanverwante (behavioristische) ideeën berust. Dat feit is van begin af aan mijn bezwaar geweest tegen dit boek en de erin voorgestane methode. Nu de onderwijsdag voorbij is en wij ons hebben voorgenomen, de slotconclusie van de rector ernstig te nemen (‘Wij moeten niet vergeten, hoe moeilijk dat ook is, de doelstellingen van onze school – het LMC – te formuleren’, of woorden van gelijke strekking), is er allicht gelegenheid – na het opmaken van een voorlopige balans – ons onderwijs es onder een ander aspect te bezien, dan onder dit van de efficiency, het grootste effect en het kleinste risico.
De balans!
Wanneer je ziet dat tijdens de eindevaluatie het ‘model’ in hoofdzaak van uitroeptekens werd voorzien, moet je tot de slotsom komen, dat in ieder geval daar succes werd geboekt: de bruikbaarheid van het model èn het heuristische profijt dat ervan getrokken kan worden, staan buiten kijf. Ik wil – en wie zou dat niet óok willen? – dit succes graag het volle pond geven – maar ik vraag erbij: wat is de precieze inhoud van dit model, als het ondersteund wordt door dát leerlingengedrag, dat de leraar wenselijk acht?
Ik wil het hier opgeworpen vraagstuk graag met een ‘bedacht experiment’ toelichten. Wanneer Nietzsche nu es een school te zien kreeg, en hij zou daarover beginnen te filosoferen, zou hij dan niet spreken van een instituut, waarin tweeërlei moraal zich krachtig deden gelden: de leraren- en de leerlingenmoraal? En ligt het dan niet voor de hand de precieze inhoud van “model + aan de scholieren ontlokt ‘leerlingengedrag'” gelijk te stellen aan die lerarenmoraal? Als dat zo is – en waarom zou dit anders zijn? – dan is op onze onderwijsdag alleen en uitsluitend aandacht besteed aan die lerarenmoraal. Die van de leerlingen werd verdonkeremaand.

Van die leerlingenmoraal heb ik onlangs een sterk staaltje te ervaren gekregen in éen van de klassen, waarin ik les geef, of tracht te geven. Daar bestaat de afspraak, dat men voor het niet maken van huiswerk 1 punt, voor het in ontvangst nemen van een uitbrander 2, voor het krijgen van strafwerk 3, en voor het nablijven op school 4 punten scoort. Dát is de leerlingenmoraal…
De leerling begint ermee de leraar ‘böse’ te vinden. Het omgekeerde van wat die wil, is dan dus het goede. Van die moraal zijn wrok en haat de componenten. Blijkbaar heeft deze klas geen kans gezien, gevoelens van onlust in een positiever te waarderen daad te ontladen. Ik vraag: zou er dan niet es iets mis kunnen zijn met die lerarenmoraal? In hoeverre is díe vrij van ressentiment? Want een ‘Herrenmoral’ is die van ons natuurlijk nog lang niet (‘Er is niemand van wie ik schoonheid zozeer verlang als van u, die machtig zijt: laat uw vriendelijkheid uw laatste zelfoverwinning zijn. Ik acht u in staat tot alle kwaad, daarom verlang ik het goede van u’ – dat is wat Nietzsche van Herren vraagt – in Aldus sprak Zarathustra).
Ik vraag me dan ook af, of het werkelijk voldoende is, een leerling alleen maar van buitenaf te bekijken, door zijn gedrag (zijn mondelinge en schriftelijke uitingen en zijn vaardigheid in het kiezen van éen vakje uit vier alternatieven) te registreren en om te zetten in een cijfer. De leerkracht, wiens inlevingsvermogen (nog) niet ontwikkeld is **), begint met een registratie van die zaken helemaal niets – want wie heeft hem geleerd wat wezenlijk is en wat bijkomstig? Wat moet zo iemand, die zo is opgeleid, beginnen in een klas, waar alles wat de leraar wil, voor ‘böse’ wordt gehouden – bewust of, wat erger is, onbewust? Hoe het karakter van een leerlingenmoraal te doorgronden?
Het is waar dat wij worden geconfronteerd met de ’taxonomie van Bloom’, met niveaux, met matrixen van niveaux, maar ik vraag: wat leert het niveau van een vraag ons over het niveau van onze pupil? Wij verdrinken in ‘inhouden’, terwijl ons de vorm – hoe zeg je dat? de Duitsers zeggen ‘Bildung’, wat is dat toch voor een taal? – want ‘vorming’ (: ‘Ik politiseer, ik motiveer, en als dat niet helpt, geef ik straf!’) bedoel ik niet; ik bedoel beschaving, eenvoud, menselijkheid, het Letterwezen – ik bedoel dat het nutteloze het nut, en dat niets het onverstand zozeer ten goede komt, als de hegemonie van het hoofd; ik bedoel dat Verlichting iets prachtigs is, maar dat je het streven ernaar niet bevordert, door de duisternis uit te bannen, – hoe zou je dat ook kunnen, waar dit reservoir van driften en emoties onuitputtelijk is, ook in het scheppen van toch weer nieuwe problemen – maar door het door te lichten, te begrijpen, door in te zien dat deze strijd tegen het duister nu juist het leven zelf is, en dat die strijd in het onderwijs in geconcentreerde vorm aanwezig is, en wat zal het dan uitmaken wanneer je weer es een nederlaag lijdt, zolang je ook daarvan steeds opnieuw profijt kunt trekken voor een vak dat je na aan het hart ligt? – ik bedoel niveau – niet van kennis maar van beschaving: het wankele, maar daarom ook zo venerabele evenwicht tussen sentiment en rede, – en ik herzeg, om de zin die ik daareven begon te besluiten: terwijl ons de vorm ontgaat.
Ik heb dus veel gemist op die eerste onderwijsdag, maar het meeste wat ik miste, was die opvatting dat men de appel van zijn oog in het oog moet vatten, zoals filosofische en linguïstische bezinning ons hadden kunnen leren. Misschien is er in de toekomst een gelegenheid te vinden om ook hierover na te denken?

CN

*) De bewering ‘God bestaat’ is, voor wie uitgaat van het principe dat alleen het bewijs- en aanwijsbare ‘zin’ heeft voor het ‘denken’, even zinleeg als de bewering ‘God bestaat niet’.
**) Ik overwoog nog de variant: ‘… wiens inlevingsvermogen door een beginselvast behaviorisme volledig is geatrofieerd…’, maar er is geen speciaal lettertype voor ironie – helaas!

 

2 gedachten over “Een krabbel…”

  1. Ik was indertijd de architect van puntensysteem voor straf.
    Van wrok of haat ben ik me nog steeds niet bewust.
    Wel van een afkeer van school.
    Dit werd later ook onderkend door het lerarenkorps die mij vriendelijk doch dringend verzochten mijn schoolcarrière elders voort te zetten.
    Dit alles neemt niet weg dat ik het LMC een geweldige plek vond en Cornets een van mijn favoriete leraren was

    Beantwoorden

Plaats een reactie