Ongepubliceerd, 1979. Bron: Archief Cornets de Groot.
[p. 1]
De automobilisten onder u weten dat kaartlezen op sommige momenten een uiterst kritische, ja hachelijke zaak kan zijn. Het komt dan aan op oriëntatievermogen, kennis van zaken, een zekere feeling om op een beslissend ogenblik de juiste weg te kiezen – als men tenminste binnen zekere tijd zijn doel bereiken wil.
De kaart die ik ontving, en u ook: die zilveren uitnodigingskaart voor vanavond, is bijzonder geschikt om ons in diepe verwarring te brengen.
Expositie staat erop, met de data: 26 mei – 28 juni. En vervolgens: ‘Opening 31 mei’.1 Wij leren hieruit dat de tentoonstelling die hier te bekijken is, en die op dit moment geopend moet worden, al geruime tijd voor u open staat. Gevoelige lieden als u en ik staan door een omstandigheid als deze een beetje vreemd naar elkaar te kijken, wat onwennig, een tikkeltje gedesoriënteerd.
Mijn goede vriend Arie van den Berg heeft er een beeld voor.
Een wandelaar staat voor een spoorwegovergang. De spoorlijn verbindt Den Haag met Leiden. De autobaan, die er haaks op staat, verbindt eveneens Den Haag met Leiden. Welke weg de man ook kiest voor zijn wandeling, éens komt hij in Leiden aan; maar daar, op dát kruispunt, op dát tijdstip: welke gedachten vervullen zijn geest, welke flitsen van inzicht in een plotseling vreemd geworden wereld?
Bij zulke gevoelens van vervreemding helpt de Tarot. Paul Rodenko en André Kerkhoven hebben zich in het lezen van de kaarten van de Tarot verdiept, en de uitkomst van hun bedenkingen ziet u hier.
De niet genoeg te prijzen uitgever Bzztôh maakte van de poëzie van Rodenko en van Kerkhovens figuratieve houtsneden een boekje, en dat boekje verschijnt vandaag. En dat is eigenlijk de reden, waarom de gemankeerde opening van de 26e vandaag, de 31e, ongedaan wordt gemaakt. Achterin het boek vindt u de ontstaansgeschiedenis ervan. Ik veroorloof mij die voor een deel te citeren:
‘In 1975 werd een aanvang gemaakt door Paul Rodenko met het samenstellen van deze bundel in nauwe samenwerking met André Kerkhoven. Bij het overlijden van Paul Rodenko was slechts een gedeelte klaar. Met hulp van Jettie Rodenko is de bundel voltooid.’
Het is een mooie bundel geworden en het is voor mij een grote eer dat ik het bij u in heb mogen leiden. Ik raad u aan het te kopen, want mocht u ooit in uw leven voor spoorwegovergangen als die van Leiden naar Den Haag komen te staan, dan hoeft u zich maar tot deze woorden van grote diepzinnigheid en tot deze voorstel-
[p. 2]
lingen van het diepste zwart-wit te wenden, om inzicht in volledige helderheid deelachtig te worden.2
Ik verzoek u mij toe te staan om in details te treden. Het verhaal dat André u te vertellen heeft over de Tarot, is niet gebaseerd op de cartomancie van A.E. Waite, want Waite is juist de man die aan de fantasie der kaartspelontwerpers een halt toeriep, toen hij voor eens en altijd de voorstellingen der 56 kaarten vaststelde.
U weet het nu: alleen de naar zijn aanwijzingen door de tekenares Pamela Colman Smith gemaakte kaarten zijn rechtsgeldig, canoniek – alle andere, en dus ook deze die u hier zien kunt, zijn apocrief. Ook al opent de ene voorstelling van André Kerkhoven na de andere u een vergezicht op een vergeten verleden, ook al blaast een vreemde kracht het stof en spinrag weg van uw persoonlijke geschiedenis en herleeft zij, – alsof een vergeten en bijna niet meer te duiden foto op onbegrijpelijke wijze snel rijker werd aan contrast, ja hier en daar zelfs kleur vertoont; een kleur waarover u zich verblijdt of schaamt, omdat ze u dat gevoel van opwinding bezorgt of van teleurstelling, nu u zich daar weer ziet staan zoals u was in al uw onbevangenheid en zoals u wel weer zou willen zijn, wanneer het noodlot uw dromen maar niet vervangen had door even zoveel gemiste kansen, waarover nochtans verder valt te dromen…3
Want illusie en werkelijkheid zijn immers het onderwerp van het leven – uw leven – gelijk zij het onderwerp zijn van de Tarot. Of gebeurde u dat nooit, terwijl u zich voor de spiegel stond te scheren, dat u zich de vragen stelde, waarop de Tarot het antwoord weet? Gebeurde u dat nooit – terwijl u met een weinig lippenrood of mascara uw spiegelbeeld afzocht naar het meisje of de vrouw, die uw geliefde niet kent, die u alleen kent, u alleen – èn de Tarot? Want met elke kaart die valt tijdens de seance – en hij valt rechtop of ondersteboven en dat maakt verschil, zoals u leren zult – staat of valt uw leven, uw droom…
Beschouw bv. van de grote arcana de twaalfde kaart. Hij stelt de gehangene voor, en hij is een van de gelukkigste kaarten die u leggen kunt – maar u moet hem rechtop leggen, en dat wil zeggen: met het hoofd omlaag. Op de voorstelling van Pamela Colman Smith is de gehangene te abstraheren tot de geometrische figuur van een kruis boven een driehoek, waarvan de top omlaag is gericht. Voor een alchimist is dit het op de kop gezette teken voor zwavel, dat weer een symbool is voor de menselijke geest. En zo wordt de kaart
[p. 3]
ook uitgelegd. Als een omkering van de geest, een overwinning op de verstoktheid van het ik, een omgooien van gewoontes en conventies, als een bekering, een afleggen van de oude Adam, opdat de nieuwe uit hem op kan staan.
Of kijk es naar de eerste sleutelkaart. Ook die is te herleiden tot een geometrische figuur. Een kruis in de basis, een cirkel daarboven en in de top een liggende 8: een lemniscaat. En ook die figuur is zonder enige twijfel een alchimistisch symbool: die drie tekens: kruis, cirkel en lemniscaat vormen immers het teken voor de Magister, de Artifex, de Adept van Hermes Mercurius Trismegistus. Eén stap: vervang die liggende 8 door een liggende halve maan en Mercurius zelf verschijnt ons…
Maar hoe improviseert André Kerkhoven op deze symbolen?
O zeker, het kruis zien we wel. Maar de cirkel werd een weinig verschoven – iets omlaag, nog iets en nog tot het middelpunt ervan samenviel met dat van het kruis. Daarboven twee halve cirkels die aansluiting zoeken, en binnen die twee figuren een spel van lijnen en stippels die vorm zoeken te geven aan het yin-yang,- dit wankel speuren naar een evenwicht, dit balanceren van spanningen dat tegenstellingen verzoent – de tegenstellingen tussen man en vrouw. Dat zijn geen contraire tegenstellingen zoals u weet, maar zulke die elkaar aanvullen in die adembenemende omwenteling, waarin het vrouwelijke oplost in het mannelijke en omgekeerd. En als bezegeling daarvan die liggende 8 – dit teken zonder begin of einde, vastbesloten, zonder siddering: uitgebalanceerd.
Hoever zijn we hier afgedwaald van de orthodoxie! Is dit kettertij? Ja, volgens Waite. Maar wíj hoeven ons maar tot Rodenko’s woorden te wenden, om in te zien, hoe lichtzinnig zo’n oordeel is!
Zíjn woorden immers rechtvaardigen niet alleen dit spel met tekens dat André Kerkhoven speelt, zij bevestigen vooral ook de traditionele verklaring van de kaart: Toen wist ik / dat ik het / gevonden had / ik was / een mens / die tekens / op zijn handen / balanceerde / die stuivertje / verwisselden / met / andere tekens / om mij heen //.
Ketterij?
Het hermetisch denken is een huis met vele woningen. Schijnbaar vertakt zulk denken zich in de meest uiteenlopende richtingen: yin-yang, astrologie, alchemie, Tarot – maar ze vloeien weer samen, monden in elkaar uit, scheiden zich opnieuw af, lopen
[p. 4]
parallel en leven van elkaar – waardoor het moeilijk wordt die stromingen van chemische, maçonnieke, occulte, magische, mystieke, astrologische, ketterse en dieptepsychologische aard uiteen te houden.4
Dertien geldt doorgaans als een ongeluksgetal. In de Tarot is het de kaart van de Dood, en eens – ik was toevallig een jongetje van dertien – heb ik met die kaart veel te stellen gehad. Wat was er aan de hand? Toen de Japanners nog maar net Indonesië hadden bezet, had ik mij op slinkse wijze in het bezit weten te stellen van een Engelse helm en de holster van een revolver – wat toen natuurlijk een aantrekkelijk soort speelgoed was. Maar op een dag, toen ik behoefte had aan wat geld, besloot ik die rommel te verkopen aan de eerste de beste die er flink wat voor neer wilde tellen. Trots als een pauw liep ik met mijn bezittingen de kampoeng in, en werkelijk was er iemand die brood in deze zaken zag, en die me de som betaalde – na veel gezanik overigens – die ik ervoor hebben wou. Thuis gekomen vertelde ik mijn moeder de gunstige uitslag van mijn van handelsgeest doorzogen optreden. Maar in plaats dáarvan, dat zij zich mèt mij verheugde in mijn rijkdom, sloeg ze in diepe wanhoop haar handen in elkaar, en jammerde dat de Jappen mij dood zouden schieten. Ze scheen aan de uiterste radeloosheid ten prooi, en, onder de indruk van dit ongewone misbaar zag ik mezelf al liggen in een klein kistje, want ik was maar een tenger ventje toen.
‘Vooruit!’, riep ze opeens. ‘We gaan naar mevrouw Ceuleers.’ Deze mevrouw, een alleraardigst mens, uit België, n.b., stond bij ons in de buurt bekend als een voortreffelijk kaartlegster, niet uit de school van Madame Lenormand of Waite, maar uit deze van de onweerlegbare Eteilla. Doodsbleek zat ik aan de tafel van de mevrouw; een tafel bedekt met een kleed van diepblauw pluche, dat prachtig verkleurde onder de invloed van mijn onbedwingbare vingers.
‘Ge moet zelf de kaarten mengen,’ zei ze. ‘En dan snijdt ge het pak door’. Ik deed het. Ik sneed het pak door en door een gelukkige of ongelukkige nervositeit – wie zal het zeggen? – kwam het part dat ik uit mijn handen liet vallen, ondersteboven op het sombere tafelkleed terecht. Ik keek ernaar als verlamd.
[p. 5]
Mijn moeder stiet een onbeheerste en ijselijke kreet uit en bedekte met de handen het gelaat. Haar houding drukte volstrekte radeloosheid uit. De kaart die ik opengegooid had, was immers de dertiende – die van de Dood! Alleen mevrouw Ceuleers bleef rustig op haar waardige wijze. ‘Dat betekent: Het Einde Van Alle Moeilijkheden’, verklaarde zij. ‘Het heeft geen zin de kaarten verder nog te raadplegen’. Ze stak de twee stapeltjes ineen en legde de kaarten weg. Ik kreeg een glas met iets kouds erin en voelde me knap te pakken genomen.5 Sindsdien weet ik niet of ik wel of geen geloof moet hechten aan de verborgen kennis van de Tarot. Voor een zeker geloof erin, zouden de kaarten de vorm moeten hebben van een mandala, denk ik, een meditatiesymbool; ze zouden moeten lijken op deze van André Kerkhoven. En onze meditatie zou geleid moet worden, vind ik, door de woorden van een dichter, van déze dichter: Paul Rodenko.
Aangezien het toeval wil, dat zo’n kaartspel sinds kort bestaat, wil ik er wel even bij stil staan.
De tweezijdigheid, of zal ik zeggen: de dubbelzinnigheid van de Tarot,- nee: de ambivalentie ervan – moet ik ja of nee geloven in dit spel der illusies en realiteiten? – heeft bij André Kerkhovens ikonen uitdrukking gekregen in de oppervlakte van het blad. Het zijn voel-etsen geworden. Je moet er met je vingers langs gaan. Je moet dat voelen, die bobbeltjes, die lijntjes en puntjes. Je wil die dingen ook wel indrukken, gelijk maken met de rest, met behulp van je nagel, bv. of met de bolle kant van een lepeltje, terwijl je drommels goed weet, dat je op die manier het hele ding alleen maar verpest.
Je moet er dus met je vingers van afblijven. Je moet het helemaal niet voelen, je màg niet eens lichamelijk ervaren wat dat is: papier, ingedrukt door een stuk metaal, onder de enorme kracht van een pers als een stoomwals! Alleen héel stiekum, als je denkt dat niemand het ziet, probeer je het toch – maar voorzichtig, o zo voorzichtig! Met wijs- en middelvinger glij je over dat oppervlak en voel je het, hoe hier, in díe rimpeltjes, in dát reliëf, diep leven is ontwaakt uit diepe slaap. En door welke eenvoudige middelen: door afval uit een metaalwarenfabriek, wegwerpspullen uit een drukkerij, zaken, die op kundige wijze tot een compositorische eenheid werden gesmeed, een metaalcollage, zonder veel, of zelfs maar iets aan de gegeven materie zelf te vervormen. Die materie speelt – áls materie – een beslissende rol in de dialoog met het scheppend bewustzijn. Dít dialectisch materialisme is immers van deze etskunst de filosofie. Dat wat
[p. 6]
tot voor kort werd veronachtzaamd, met de nek aangezien, blindelings verworpen, geeft vorm aan onze emoties, hoe huiselijk of verheven ook, en voedt onze tast- en gezichtszin. Wij hoeven ons onderbewustzijn niet langer op te zadelen met het aardse, het lagere, het verworpene; wij kunnen ons met de materie, de prima materia van de alchimisten, opnieuw verstaan: we kunnen ermee overweg, omdat wij uitgaan van de eenheid van het menselijk zijn. Van een bewustzijn dat de onbewuste processen kent, of min of meer kent, en dat er in ieder geval geen vijand van is. Een creatief bewustzijn, dat zich in de dingen induceert, zodat die dingen worden als wij; bewegelijk, spontaan, vluchtig, vloeiend, kleurrijk, onberekenbaar, veranderlijk en altijd menselijk. Wij kunnen buiten het ‘hogere’, buiten de metafysika. Wat wij hier zien is de fysika van een schepping, van een wonder.
Zo is dat ook in de poëzie. Een dichter als Rodenko heeft ditzelfde inzicht in het subjectieve van zijn uitingen. Zo’n dichter is dan ook bereid zijn beelden in te trekken, zodra ze hun functie hebben vervuld:
Een beeld van morgenrozenhout schiep hij, zo schuw, zo ongeschoold, dat hij het zelf niet kende. Met elke windvlaag was het weg. Maar een kind, een bloesemtak, een onbekende bracht het voorzichtig weer terug…6
Rodenko’s beeld vervluchtigt, verandert, gedraagt zich onvoorspelbaar. Maar intolerante dogmatici verdringen zich ervoor en aanbidden het onder de naam Confecta, Sexgiraffe of Tederheidsbeginsel – al naar hun geloof.
Maar zo moet men zijn beeld niet zien, geloof ik. En evenmin geloof ik dat men zo naar de 22 beelden uit de Grote Arcana van André Kerkhoven kijken moet.
Bekijkt u ze maar en neem het bij uzelf waar, hoe zij u uitdagen tot lichamelijk contact, tot nadere kennismaking die nooit volledig kan zijn – wèl vertrouwd: als het tastvermogen van uw oog iets heeft van een kind, een bloesemtak, een vreemde.
Het zij mij vergund tot slot nog even terug te komen op het boek dat aanleiding voor deze avond werd.
Het is niet zo dat Kerkhoven deze grafiek maakte voor deze poëzie; evenmin maakte Rodenko deze gedichten voor de graficus. Hun samenwerking moet zeer innig, zeer enig, zijn geweest. Zodanig dat men zich af moet vragen: Werd dit werk nu gedaan voor de Tarot? Of werd de Tarot gemaakt voor deze samenwerking? In ieder geval kan ik André succes wensen met zijn tentoonstelling, de uitgever met dit boek en mevr. Rodenko wens ik geluk met deze samenwerking tussen dichter en graficus, waarvan dit boek dat ik haar mag overhandigen, ’t bewijs is.
Ik dank u allen zeer.
- Van de tentoonstelling is ook een affiche overgeleverd met daarop de data 19 t/m 30 september in de Haagse Kunstkring. [↩]
- De frase na de laatste komma is een staande uitdrukking in Cornets de Groots werk. [↩]
- Verwijzing naar Vestdijks essay Historische contingentie. [↩]
- Deze passage wordt bijna woordelijk herhaald op p. 16 van De kunst van het falen. [↩]
- Dit avontuur vertelt Cornets de Groot opnieuw in hoofdstuk 7, Achsenzeit uit de roman Liefde, wat heet! [↩]
- Citaat in proza van een strofe uit Rodenko’s gedicht Het beeld. Cornets de Groot herhaalt deze passage bijna woordelijk op p. 106 van Met de gnostische lamp. [↩]