31 maart 1989

 

Bron: Archief Cornets de Groot.

Een verlaat verjaarscadeau bereikt me vandaag door De Volkskrant in de vorm van een artikel door Battus, Een Half Dozijn Geachte Duo’s Viert Een Gros Lustra,1 waarin hij de Nederlandstalige schrijvers die in ’29 geboren werden, opsomt en met elkaar op de hem eigen manier vergelijkt. Een alleraardigst verhaal. Met mijn elf jaargenoten2 heb ik gemeen, dat Battus ze alle graag leest.
Kwam het door dit geschenk, dat ik mijn bijdrage, Vestdijks museum34 aan de Vestdijkkroniek, zojuist door de post gebracht, nu eens niet met de gebruikelijke wrevel, maar zelfs met een zeker plezier doorlas? Nou ja, helemaal lekker gaat er natuurlijk niets in het leven. Al lezende moest ik opnieuw aan S. uit de Slingelandtrilogie denken. Wat is er met S. aan de hand? Vertel ik dat echt zo goed als ik kan? Vestdijk kruipt hier niet in de huid van S., maar in die van een Griek, – wat zeg ik? in die van de Grieken! – en S. ís geen Griek, – al moet ik toegeven, dat hij op weg is er éen te worden.
Ik zou knap vervelend kunnen zijn, voor wie Vestdijks roman niet gelezen heeft en dus niet weet wie S. is. Maar dan, wie zou niet weten wie Menelaos was, of Achilles of Patroklos? Wie die namen kent, kent S. natuurlijk nog niet van binnen en van buiten, maar toch: hij kent hem al bijna van binnen en van buiten: S. heeft veel met die Grieken te maken.

Wanneer S. ergens in Nederland een beeldengroep ziet van een Griekse held, die zijn strijdmakker wegsleept, ontstaat er een verhaal dat zich aan S. niet meedeelt, maar opdringt. Die kameraad moet volgens de mythe Patroklos zijn, en als dat zo is, dan is Menelaos de slepende. Alleen, het verhaal in wording wil dat niet. De mythe zegt dat Patroklos dood is; het verhaal wil dat hij gewond is. Het wil ook van geen Menelaos weten. Wat wil het dan? Het wil een andere mythe, een andere conclusie, deze:
Als de slepende Menelaos níet is, dan moet hij Achilles, de boezemvriend van Patroklos zijn.
En werkelijk, niet S., maar de lezer, die zich door het verhaal op sleeptouw laat nemen, maakt die voor de hand liggende gevolgtrekking. S. is veel te veel in de ban van de beelden: het verhaal gaat als het ware buiten hem om zijn gang. Is hij in trance? Als het schokkerige ritme van de groep zich aan S. toont, roept dat in een flits het meisje Adri Duprez voor hem op: “Opeens zag ik het meisje voor me,” zegt hij. Een wederzijds elkaar doordringen van de innerlijke, onzichtbare en de uiterlijk waarneembare wereld vindt plaats in een primitief, spontaan, instinctief, en onbewust proces. Van het feit dat hij verliefd op haar geworden is, is S. zich niet eens bewust. Pas wanneer hij heel het proces kritisch heeft bekeken, is er van herkenning sprake en zegt hij: “Ja, natuurlijk, dat was zij”. En dan volgt er nog een analyse van haar loop, het fluisteren van haar naam. En intussen ontwikkelt zich het verhaal, dat nu wil, dat ook S. in de slepende Achilles ziet, en in Achilles Slingeland. Aan hem denkt S. dan ook “in een even plotselinge overgang” als zojuist bij het meisje. En opnieuw volgen reflectie en analyse en die stellen dit keer wel teleur: is die pseudo-Menelaos Slingeland wel? Ik weet het niet, maar ik vraag me met S. af: “Waarom niet?”

Vestdijk is hier, zoals gezegd, in de huid van die Griekse helden gekropen. Zó hebben die krijgers gedacht: automatisch, spontaan, primitief, precies zoals de surrealisten dat wilden. Hun handelingen, hun gedragingen kwamen niet uit hun denken voort, maar uit hun instinkt, hun droomleven, uit de inspiratie, de influistering der goden, en uit de waanzin natuurlijk, waarmee een god hen geslagen had, als ze zich in blinde woede moesten laten gaan. Hun goden en godinnen gebruikten hen als pionnen in een schaakspel. Al hun bedriegerijen en listen waren creaties van goden en godinnen, die andere goden en godinnen te slim af wilden zijn in dit spel op leven en dood. En toen die helden na de strijd vertelden wat er gebeurd was, kwam de realiteit in de gedaante van een fragment van de Ilias te voorschijn en de blinde ziener Homerus (of een van zijn naamgenoten) was daarbij, en die tekende dat op en maakte er een collage van. Zo paarden de krijgers in het verhaal over hun daden de onzienlijke wereld aan de zichtbare: dat was de mythe en díe mythe was de werkelijkheid. Daarom is Troje ook geen fictie, net zo min als de Ilias, die heel precies de werkelijkheid, zoals zij die hoorden en zagen, weergeeft. Zij waren onze eerste echte surrealisten, die Griekse krijgers.

Het surrealisme kwam niet uit de lucht vallen, onze tijd was er rijp voor. Toen de radio en later de geluidsfilm (± 1930) volksbezit waren geworden, hoorden de fascisten en de nazi’s de stemmen van hún goden Mussolini en Hitler; en toen ze die druktemakers zagen met die romp en die kinnebak deden ze werktuigelijk wat ze deden en zonder inmenging van het eigen geweten. Daarom is hun excuus wir haben es nie gewusst niet zomaar een uitvlucht. Het is de waarheid. Het geeft hun werkelijkheid weer, want “was wir nicht wissen wollten, haben wir nicht gewusst”. Hun goden hadden hen met waanzin geslagen.

Toen bij ons de radio volksbezit geworden was, hoorden ook wij een stem:5 die van Colijn, over de NCRV-radio. Hij had dat indrukwekkende niet. Hij stond rechtop, zette een voet op de rand van een stoel, en hield zijn praatje. En terwijl de wereld in rep en roer was, toen de Duitsers het Rijnland binnen marcheerden, zei hij: “ga nu maar rustig slapen”. En wij deden dat zonder tot bewustzijn te willen komen. In ’36 was dat – dat was in ’36 al zo! Elk verhaal krijgt zijn eigen dromers, geen neutraliteit ontloopt zijn straf.
 


  1. Zie Een half dozijn geachte duo’s viert een gros lustra. [Noot van de bezorger]. []
  2. Nee. Er werd in dat jaar nog een schrijfster geboren, die deze oorlog het gemeenst aan den lijve ondervond en die onze leeftijd niet bereiken mocht – Anne Frank. []
  3. Een kritiek op Vestdijks palet van P. de Boer. []
  4. Zie Vestdijks museum [Noot van de bezorger]. []
  5. Sinds 1924. []

Plaats een reactie