‘Wat zijn drie uur ten opzichte van de eeuwigheid?’ vroeg een treinconducteur toen er een trein wat lang op zich liet wachten. En, voeg ik er aan toe: wat is te laat?
Het I.B. maakt er een goede gewoonte van altijd op tijd te zijn; d.w.z. niet om de veertien de dagen, of eens in de maand of tien keer per jaar, maar gewoon: het verschijnt als de tijd tot verschijnen daar is.
Ik hou me nauwgezet aan deze regel en ik zal dat ook blijven doen, omdat het een gezonde en vooral redelijke regel is. Al gebeurde het onlangs dat ik alles in het werk heb moeten stellen om – terwijl ik afwezig was omdat andere plichten riepen – tóch op tijd met het I.B. te komen. Als er maar kopij is, is geen moeite me te veel.
Wanneer ik dan ook een stencil lees, van de Financiële Commissie, van de hand van drs. J.L.W. van Oyen, en aan belanghebbenden gericht, dat begint met de retorische wending: ‘Nu de “gele vellen” alsmaar niet verschijnen…’, wrijf ik me de ogen uit – en niet omdat ik Van Oyen niet geloof, of de Commissie niet – integendeel! Ik geloof mijn ogen niet.1 Ik wil volstrekt niet ontkennen dat een zekere grilligheid of zorgeloosheid – eigenschappen die een financiële commissie ten enenmale zouden ontsieren – eigen is aan mij. Ik keer me tegen de suggestie die er van de retorische openingswoorden uitgaat als zou slordigheid of gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel oorzaak zijn van het later nieuwjaarsnummer. Dat is beslist niet het geval. En al weet ik natuurlijk wel, dat sommige trekken die de rekenkundige niet passen wellicht het bestaansrecht van de losbol uitmaken – van een weinig zorgeloosheid gaat een onmiskenbare bekoring uit – ik zal de laatste zijn om met een dergelijke argumentering het ingebouwde verwijt in opgemeld schrijven van opgemelde commissie te ontzenuwen.
Ik zeg alleen dat deze redacteur van het I.B. niet geroepen is te raden wie er op welk moment iets te vertellen heeft. Integendeel. Wie iets te zeggen heeft, komt naar die redacteur toe, drukt hem een paar papieren in de hand en zegt: Dat is informatie, er is haast bij. En dan is deze vloermat op de hoogste verdieping niet te beroerd om te zorgen dat alles met spoed in kannen en kruiken komt.
Hebt u dus informatie die snel doorgegeven moet worden, passeert u mij dan niet, maar loop es over me heen – en dan geen hele mars,2 en niet in het openbaar als dat enigszins vermeden kan worden. Alles komt dan echt in orde, en op tijd.
Ik wacht op uw bijdragen – ik heb geen haast.
‘Geen winter duurt zo lang als mijn geduld’, zegt de dichter,3 en ik zeg daar van harte ‘Amen’ op.
II
U ziet dat het nieuwe nummer van het I.B. in de kop het portret van onze Doe het zelf-filosoof Cor Wester draagt. De sterk gelijkende prent is van onze illustrator Rob Gerrits. Veel meer aanleiding tot illustreren geeft deze aflevering niet. De bedachtzame aard van onze eenzame fietser weerspiegelt de geest van de samenstelling der artikelen.
Learbuch vervolgt zijn leerzame tocht door Istanboel, Frans van der Horst komt met een bijdrage die verrast: wij kennen hem immers als de bedachtzaamheid in persoon: wat voorover gebogen in weerwil van zijn rechte rug, de hand als tot zwijgen manend aan de mond gebracht, zijn blik die brilleglazen doorpriemt – en deze bijdrage versterkt dat imago niet, maar verandert er iets aan door een zeker entoesiasme dat van dit artikel uitgaat.
Verder een groot gedicht van Cor Wester, Ochtendgloren genaamd, dat m. i. symbolisch is voor de manier van denken die Cor erop na houdt. De formulering heeft de schijn van het logische, de schijn van objectieve observering; toch leer je uit dit gedicht dat woorden geen betekenis hebben, maar er éen kríjgen – door gebruik.4 Het zal niet meevallen om voor ieder woord ‘is’ bv. een passend synoniem te vinden…
Zijn queeste op de fiets brengt hem in ieder geval tot opzienbarende ontdekkingen, hoe banaal ook, en zelfs hoezeer ook bedenkelijk van allooi, hier en daar. Maar het zijn allemaal stapjes, voorbereiding, op de sprong in de psychische realiteit, die niet geheel logisch te verantwoorden is, en die in de ontboezeming ‘De mens is mans’ wordt verwoord. De uitdrukking wordt daarbij ook van onderen nog besprongen, hetgeen op indrukwekkende wijze gestalte heeft gekregen in de typografie. Op zoek naar wat dan ook, kan de zoeker wat dan ook vinden; êta is twee gedeeld door kappa, zo zit dat; Cor geeft altijd te denken…
Eindelijk heeft onze gastredacteur Théodore de Saint-Juste Milieu weer es iets afgescheiden, uit Delft nota bene. Ik zeg er niks van maar koester mijn twijfels over de visie die hij huldigt.
De werkelijke reden tot het verschijnen van dit bulletin is het door De Leede geschreven verslag van de jongste bestuursvergadering, bij welke gelegenheid het Peter’s Principle5 als leidraad bij benoemingskwesties radikaal overboord werd gegooid.
De inhoud van dit bulletin treft u elders in dit nummer aan.
- De zegswijze ‘de ogen uitwrijven’ ter aanduiding van ongeloof, wordt door Cornets de Groot nogal eens gebruikt. Zo in Intieme optiek: ‘Is het niet om er je de ogen bij uit te wrijven?’ In De kruik van de waterman: ‘Hij plaatst daar een opmerking die mij dwong mij de ogen uit te wrijven’. En in Een drievoudig manifest ten slotte: ‘De ogen wrijven zich de perspectieven uit!’ Allicht is de uitdrukking blijven hangen nadat Vestdijk die aan het begin van zijn schrijverschap op Cornets de Groot toepaste, en wel in Schema en ideologie, zijn antikritiek op De chaos en de volheid. Vestdijk schrijft daar: ‘Ondanks enkele op- en aanmerkingen, die ik niet verzwijgen wil, heeft [Cornets de Groot] zich (…) van zijn taak gekweten op een wijze die (…) mij weliswaar nu en dan noopte mij de ogen uit te wrijven, maar zelden of nooit omdat het gestelde mij totaal onverdedigbaar leek’.
Trouwens ook de zegswijze ‘Nu is het niet dat ik [naam] niet geloof, – ik geloof mijn ogen niet’ bezigt Cornets de Groot hier niet voor het eerst; ze komt voor in zijn ontslagbrief aan de afdeling Onderwijs van Den Haag. [↩] - Vrij naar een uitspraak van zijn zwager Heeresma: ‘Men kan over mij lopen, zeker, maar geen hele marsen.’ [↩]
- H.W.J.M. Keuls (1883-1968). In Intieme optiek geeft Cornets de Groot de regel als voorbeeld van een vergelijking. [↩]
- Vergelijk uit het essay Lichamelijke taal (De open ruimte): ‘Wie Lucebert met enige aandacht volgt, begint te vermoeden, dat een woord inderdaad totaal niets betekent, maar dat het zijn betekenis pas krijgt door de wijze waarop het met andere woorden verbonden is (…). Betekenis betekent niets in een gedicht: de poëtiese middelen zijn alles.’ [↩]
- ‘In a hierarchy every employee tends to rise to his level of incompetence’, in 1969 geformuleerd door dr. Laurence J. Peter. [↩]