Bron: Archief Cornets de Groot.
Excellentie,
Gaarne richten wij ons tot u met het verzoek R.A. Cornets de Groot, geboren te Bandung, Indonesië, 3-2-’29, werkzaam als leraar in de vakken Nederlands (M.O.-A.) en tekenen (lagerakte) aan onze school, het Lodewijk Makeblijde College, Henriëtte Roland Holstlaan 2 te Rijswijk (Z.H.) een eerstegraadsbevoegdheid te verlenen voor het onderwijs in de Nederlandse Taal- & Letterkunde.
Door een te verwachten kleine toeloop van leerlingen en door een aantal rechtspositionele kwesties, die in deze tijd van economische onzekerheid een extra woordje mee gaan spreken, loopt ons College de kans de Cornets de Groot uit de bovenbouw van onze onderwijs zal moeten terugtreden. Ons College zou daarmee een gewaardeerde leerkracht in die laag van het onderwijs verliezen, en het zou dit ten zeerste betreuren. Juist daar immers komt hij het meest tot zijn recht – niet alleen doordat hij daar even goed thuis is als welke eerstegraadsleerkracht ook, maar evenzeer doordat hij – o.m. in zijn publicaties – telkens weer bewijst, hoe hij met hart en ziel betrokken is bij de literatuur der Lage Landen.
Het is ons uit persoonlijke gesprekken met Cornets de Groot bekend, dat hij in de verlening van de gevraagde bevoegdheid niet de financiële vooruitgang in de eerste plaats waarderen zou, maar vooral het behoud van zijn arbeidsvreugde, die hij zeer nauw verbonden weet met zijn werk in juist de hogere klassen van Havo en VWO.
Tien jaar – van 1970/71 tot heden – heeft zijn betrekking hem vergund – wat zeggen wij? hebben zijn kennis en bekwaamheid hem verplicht – zijn leven te wijden aan de bevordering van ’t onderwijs in de Nederlandse Taal en Letteren. Zij zouden dat o.i. ook nu moeten doen: het is geen schande indien het onderwijs profijt trekt van de bekwame vakmensen, ook al zijn ze niet gediplomeerd…
Wij willen in ons pleit de nadruk niet leggen op de verdiensten van CdG als essayist. Die staan buiten de zaak waar het ons om gaat, en die zijn u trouwens genoegzaam bekend. Wèl willen wij uw aandacht vragen voor ’t feit dat zijn werk ook voor het universitaire onderwijs van belang is, zoals blijken mag uit het licentiaatsproefschrift van M. Caenepeel, De lezer als noviet aan de koffietafel (Universitaire instellingen, Antwerpen, 1980).1 In deze studie immers – gewijd aan het door CdG. gepubliceerde boek (Lucebert, Schierbeek, Bert, Chambre/antichambre) – komt eveneens zijn commentaar op dat werk (Met de gnostische lamp, Den Haag ’79) uitvoerig aan de orde.
Cornets de Groot is thans betrokken – als enige niet-academicus onder de 4 redacteuren – bij de samenstelling van een bloemlezing voor de Ned. literatuur voor de bovenbouw van Havo en VWO (werktitel Tijd en thema), waarvan hij de periode 1880-1970 voor zijn rekening neemt. Dit boek zal komend kursusjaar door Educaboek op de markt worden gebracht in een eerste oplage van 7000, en in de jaren daarna in oplagen van telkens 7500 exemplaren.2
[p. 2]
Het wil ons voorkomen dat er een vreemde figuur ontstaan zou, wanneer men iemand die met succes dergelijke arbeid verricht, de bevoegdheid ontzeggen zou voor het onderwijs waar dat werk nu juist op is afgestemd. Wij besluiten, o.i. redelijkerwijs, met het uitspreken van de overtuiging dat uwe excellentie eveneens van mening zal zijn dat ons verzoek niet afgewezen kan worden. Wij zijn u voor deze zienswijze bij voorbaat bijzonder dankbaar.
Het bestuur
De commissie van aanbeveling
Beste Evert3
’t Is wat brutaal, maar ’t succes hangt daarvan af. En voor jullie is ’t motto boven deze brief.4
- Zie Cornets de Groots reactie op dit proefschrift in zijn Brief aan mejuffrouw Caenepeel. [↩]
- Voor zover bekend is deze bloemlezing niet verschenen. [↩]
- Verschuur, collega-leraar wiskunde aan het LMC. [↩]
- In Voor een kwartje op de eerste rang blikte Cornets de Groot uitvoerig terug op de geslaagde aanvraag. [↩]