Voor Lucien, die zulke sprekende brugklasfoto’s heeft

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 12e jrg., nr. 4, november 1980.

nov. – Jan Romein, in De biografie (Amsterdam, 1951) beweert, met een zekere overdrijving die hij natuurlijk zelf relativeert, ‘dat bij de biografie de kleinigheden belangrijk zijn. Dat komt omdat die kleinigheidjes, houding, stem, gebaar, schrift, kleding, liefhebberij of aanwensel, niet op zichzelf staan, maar symbolen zijn, van wat er achter, groter, binnen in de man schuil gaat (p. 185/6).1 Kretschmer zegt, dat lichaamsbouw en karakter twee aspecten zijn van éen en hetzelfde wezen, en het is naar aanleiding van deze theorie, dat Romein de vraag stelt ‘of de biograaf zich nog wel zo makkelijk van het lichamelijke der behandelde figuur kan afmaken, als hij placht te doen.’ Spraken we niet allang van doordringende ogen, van een wrede mond en van intelligente handen? Dat derhalve de biograaf goed zal doen portretten, of ze nu geschilderd of gefotografeerd of geschreven zijn niet alleen tot dusver esthetisch en psychologisch, maar ook antropo-psychologisch te leren bezien, kan men geradelijk toegeven’ (p. 158).2
Hedendaagse kunsthistorici schijnen niets te voelen voor dit psychologiserende leeswerk: een gezicht kan men niet lezen, niet van een tekening, en van een foto niet. Zij vergeten helaas te vermelden, dat zulk lezen van een werkelijk gezicht nog veel onmogelijker is. Maar toch kijken wij naar gezichten: op schilderijen, foto’s, in de werkelijkheid. En we psychologiseren daarbij, en dit met te minder gewetenswroeging, naarmate wij er beter in slagen de kunsthistoricus in ons het zwijgen op te leggen. Er zit systeem in dit kijken, onbewust wsch. en natuurlijk wordt die stelselmatigheid sterk beïnvloed door de omgeving, het milieu, de situatie etc. en – in het beeldende – door kleur, schaduw en licht, enz.; en in alle gevallen door wat we al weten van de geportretteerde: kijk wat Mulisch doet, op onnavolgbare wijze, met Eichmann! Hij systematiseert met spiegels en symmetrieën. Kijk, wat Vestdijk doet in zijn Rembrandt-poëzie! Schetsen en schilderijen, onder ‘eeuwigheidsaspect’ geplaatst, vormen zijn vaste normen: bruggetjes tussen het bijzonder en het algemene: zij vormen het ‘persoonlijk schema’ dat zich ontwikkelt tot gedicht.
Op het stuk van de ‘psychologie van het portret’ zijn beide auteurs ongeëvenaard, n.m.m. Maar natuurlijk ook kózen zij het portret dat hun helpt dat te zeggen, wat ze willen zeggen. Wie Hitler karakteriseren wil, gaat, – tenzij hij boze bedoelingen heeft – niet uit van de foto, waarop de Führer zich voorover buigt, om 2 kleine meisjes uit het zojuist ingelijfde Oostenrijk over de bol te aaien.
Doordat de analist kíest, heeft het toeval bij portretten weinig kansen; want ook de betrokkenen kiezen, en als zij – artist en model – geen onzuivere bedoelingen hebben, moet men aannemen, dat alles wordt ondernomen om ervoor te zorgen, dat de uitgebeelde op het doek of de foto volledig aanwezig is in zijn uiting, gebaar en gelaat. Omgeving, belichting, houding, pose, kijkrichting en uitdrukking van het gelaat – dat wordt allemaal, hoewel misschien niet volledig bewust, scherp in de gaten gehouden door de deelnemers aan het ritueel. Wie naar zo’n foto kijkt, houdt niet iets ’toevalligs’ in handen. Ook als de foto ’toevallig’ ontstond, is het toeval tóch geëlimineerd. De fotograaf knipte immers af, op het moment dat alle voorwaarden buiten zijn zorg om al waren vervuld. Daarom staat zijn aktiefoto ook in de krant…

Van Rappard

Vestdijk

Eddy van Vliet

Hans Wiegel

[Van Rappard, Vestdijk, Van Vliet, Wiegel. Afbeeldingen niet bij oorspronkelijk artikel].

De vraag is alleen: kun je aan de hand van portretten beslissende uitspraken doen over iemands karakter?
Het is ons niet mogelijk Hendrickje Stoffels te zien met de ogen van haar tijdgenoten. Maar die kenden oók het portret van haar niet, dat wij kennen. Het is ons niet mogelijk Eichmann anders te zien, dan als de blind gehoorzamende slaaf, die hij nu een keer was; maar dát wisten we al, eer we aan Mulisch’ portretanalyse begonnen: destijds waren alle germanen zo, van de rang van Feldwebel af. Maar hoe moet het met figuren waarover de publieke opinie zwijgt? Of verdeeld is? Waarom komt Ridder van Rappard (de oude) mij sympathiek voor, al is hij niet van mijn kleur? Omdat hij op sommige foto’s op de oudere Vestdijk lijkt. Waarom is de Vlaamse poëet Eddy v. Vliet mij sympathiek, hoewel hij op sommige foto’s van de jongere Wiegel niet te onderscheiden is? Omdat hij ijlings voor een gedaantewisseling zorgde, toen hij dat zelf ook in de gaten kreeg. Waarom maakt Lucien op mij de indruk van de ware autoriteit? Omdat hij, bij alle jeugdigheid die van zijn individualisme het kenmerk is, in zijn uiterlijk onmiskenbaar naar de zeer oude Ulbricht verwijst, althans tot voor kort. Want het wil mij voorkomen, dat deze conrector zijn baard een weinig verwaarloost, hetgeen aan de gelijkenis volledig afbreuk dreigt te zullen doen, tot schâ, wellicht, van zijn imago. Een laatste voorbeeld: waarom maakt Jan Streng op mij de indruk – nee! waarom perst de man mij het gevoelen af dat hij een heel volk – al is het dan maar een schoolvolk – weet te verenigen rond zijn persoon? Omdat hij, en waarlijk niet alleen in zijn uiterlijk, de edelste eigenschappen van een Godfried Bomans ten toon spreidt…

Karakter aflezen van foto’s e.d. van mensen over wie ons weinig of niets bekend is, lijkt me een riskante onderneming. Maar men kan er iets anders van aflezen: temperament! Het sanguinische, flegmatische, melancholische en cholerische type zijn via portretten thuis te brengen, na enige training.
Het veiligst ga je te werk, als je een groepsfoto neemt van bv. 4 tot 6 personen en daarbij de vragenlijst hanteert, die Vestdijk opnam in zijn Astrologie en wetenschap – dezelfde die ook de Vestdijkvorser benut, wanneer hij studieuze lectuur van ’s mans romans maakt. Wellicht is het verstandig voorlopig een foto te kiezen, waarop de analist zelf niet voorkomt. En misschien is het het beste een groepsfoto te kiezen van lieden, die men in het geheel niet kent. De verificatie achteraf moet dan uitmaken in hoeverre men succes heeft gehad bij het duiden van de foto. Is dat het geval, dan moet er van ieder lid van de groep een lijst van ’temperamentseigenschappen’ zijn samen te stellen. Het lijkt me van belang om een hele reeks foto’s – liefst uit éen ‘periode’ – van de afzonderlijke proefpersonen op die kwaliteit te toetsen, teneinde een zekere reductie te forceren. Sommige kenmerken zullen zich immers scherper, andere wat vlakker aftekenen in het beeld dat nu ontstaat. Een zekere vereenvoudiging is ook wel nodig, omdat iedere eigenschap ook zijn tegenstelling in zich draagt: ‘De mens, indien hij een totaliteit is, moet ook dit zijn: zijn eigen ontkenning’ (S. Vestdijk).
Wat je na de reductie overhoudt, moet je dan ook met maximaal 2 vermenigvuldigen; bij een rijke persoonlijkheid – en wie is dit niet? – wordt de lijst van eigenschappen nog indrukwekkend genoeg….

Klassenfoto met Cornets de Groot; afbeelding niet bij oorspronkelijk artikel.

Het spreekt vanzelf dat ik het e.e.a. verwacht van mijn bijdrage aan de psychologie. De nood dringt trouwens, want ik sta m.b.t. de brugklas voor een aantal raadsels. Waarom heeft dit meisje – zo vlak bij Ellen in de buurt – ook nog de houding van Ellen aangenomen, zij het met introverte blik, waar Ellen integendeel ferm in de lens van de camera kijkt? Waarom heeft die jongen, naast Arno reeds geplaatst, eveneens diens uiting in tijd en ruimte overgenomen? Indien wij op dergelijke vragen het antwoord konden geven, hoe zou dat ons onderwijs verlichten. Kunnen wij dan niet bij wijze van proef de banken voorzien van levensgrote portretfoto’s op karton, met bv. in het hoofd, aan de achterkant een bandopnemer, die alles registreert van wat er in de klas wordt gezegd?
Mogelijk kunnen ook wij dan een portret van onszelf voor de klas plaatsen met op onze lezenaar een cassetterecorder, die alles uitzendt wat de jeugd op dat uur nodig heeft.
Geluk. Dat moet je toch definiëren als sociale rust?

CN. – Leiden,
Gedaan op een kreng van een machine, waarvan de A gebroken is.

Facsimile van de laatste pagina van het artikel


  1. Vergelijk van Vestdijk: ”De leeraar (…) werkt door zijn voorbeeld. Niet wat hij zegt of doet is van belang, maar wat hij is. Zijn uiterlijk, zijn oogopslag, de toon van zijn stem, de overtuigingskracht van zijn gebaren, zijn gewichtiger dan alles wat hij de jeugd aan wetenswaardigheden zou kunnen vertellen.’ De toekomst der religie, p. 354. Van Nietzsche: ‘Het voorbeeld moet door het zichtbare leven en niet alleen door boeken gegeven worden, dus op de manier zoals de filosofen van het oude Griekenland doceerden: méér door hun gelaatsuitdrukkingen, houding, kleding, spijzen en zeden dan door te spreken, laat staan te schrijven.’ Oneigentijdse beschouwingen, p. 181. []
  2. Zie voor Cornets de Groots eigen opvattingen van het genre van de biografie het artikel Antibiografieën van R.A. Cornets de Groot door bezorger dezes. []

Plaats een reactie