XIII. Kamp Tjimahi bij Bandoeng

Bron: Saskia Cornets de Groot, Verborgen identiteit, Den Haag, 2024, p. 167-172.

Het volgende interneringskamp waar mijn grootvader terecht kwam, bevond zich in de garnizoensstad Tjimahi (Cimahi) op Java. Het was eerst een krijgsgevangenkamp, eind januari 1944 werd het een burgermannenkamp. Cimahi was een van de zeer grote kampen, waar ruim 12.000 oudere jongens en mannen verbleven. Op internet vond ik de namenlijst van de gevangenen van het kamp Tjimahi.1 Mijn grootvader stond op de lijst! Ik vond het heel confronterend zijn naam en zijn kampnummer “6362” te zien.
Tegelijkertijd was de lijst het bewijs dat hij hier inderdaad geïnterneerd was geweest. Ik was er blij mee dit nu zeker te weten.


Sven en ik bezochten de stad Cimahi, waar we overal kazernes zagen. We betraden een van de militaire terreinen en mochten er fotograferen, hoewel er steeds meer militairen om ons heen kwamen staan en we het na een paar foto’s maar weer gauw verlieten. Ik verbeeldde me hoe de kazernes de barakken van de gevangenen waren en hoe mijn grootvader hier toen verbleef.

Kazernes die in de oorlog dienst deden als barakken in het Japanse interneringskamp Tjimahi, het tweede kamp waar mijn grootvader terechtkwam, Cimahi 2010.

Na mijn grootvaders overplaatsing naar kamp Tjimahi reisde mijn grootmoeder hem met haar kinderen na. Ze verhuisden van Batavia naar Bandoeng (in de buurt van Tjimahi) en gingen wonen in de Van Neckstraat (Jl. Cipunagara). Mijn vader was na vijftien jaar terug in zijn geboortestad.

In Bandung bezochten Sven en ik Jl. Cipunagara, een landelijke en rustige straat met “compacte, Europese villa[’s]”.2

Van Neckstraat (Jl. Cipunagara) te Bandoeng waar mijn grootmoeder met haar kinderen ging wonen, dicht bij haar man in kamp Tjimahi, Bandung 2010.

Hoe mijn grootmoeder het voor elkaar kreeg om hier in die oorlog te wonen? Mijn vader legt uit:

Op een dag kregen we bericht dat mijn vader naar een kamp in Tjimahi was overgebracht, een plaatsje, niet ver van Bandoeng, waar een zus van mijn moeder woonde, tante Dé.
Mijn moeder schreef haar. Kon ze ons ergens onder dak brengen? Ja, dat kon. Ze had in de garage plaats voor twee en in het fietsenhok voor één.
‘Maar dan kan Carla immers niet mee,’ zei ik.
‘Nee,’ zei tante Anna, ‘die blijft gezellig bij mij.’
Ze hadden alles al bedisseld, buiten ons om.
‘Wanneer verhuizen we?’ vroeg Ria.
‘Eind van de maand,’ zei mijn moeder. ‘We maken Carla’s verjaardag nog mee.’
Ze liet een opkoper komen en verkocht alles wat we niet nodig hadden.3

“Al had ze er niets aan, ze wilde toch zo dicht mogelijk bij hem in de buurt zijn” vervolgt mijn vader.4 Mijn grootmoeder kon haar man dan af en toe iets brengen, ook al kreeg ze hem niet te zien:

Je wist eigenlijk nooit van tevoren wat er in zo’n pakje zitten mocht. Tabak natuurlijk. Maar een boekje? Snoep, zelf gemaakt, want er was immers niks anders. Een zakje zout, een zakje peper, een potje sambal en verse lomboks, groene, rode. Ondergoed, zakdoeken.
Bij de ingang van een kantoortje onderzocht een hellehond de inhoud op contrabande, en dan moest je maar hopen dat alles goed en compleet terechtkwam.5

Natuurlijk wilde mijn grootmoeder mijn grootvader tot steun zijn. Zij zal geweten hebben hoe meedogenloos het leven in het kamp was. Er was in het algemeen een groot gebrek aan eten, drinken en medicijnen. De barakken zaten vol met ongedierte en ziektes als hongeroedeem, malaria en beriberi kwamen vaak voor. Er heerste een streng en wreed regime. Ik eindig dit hoofdstuk met een voorbeeld van deze wreedheid uit kamp Tjimahi. Mijn vader schrijft:

En daar [in het huis waar mijn grootmoeder en haar kinderen woonden] vertelde hij [Bahar, de vroegere bediende die nu kampbewaker was] hoe de Jap op een dag, buiten zichzelf van woede over iets belangrijks dat onbenullig was, de gevangenen in rijen tegenover elkaar had geplaatst met de boodschap dat ze om het hardst op elkaar in moesten slaan, beurt om beurt, en op een teken van hem. ‘Het gebouw daverde ervan, voorbijgangers op straat wisten niet wat ze hoorden.’ En dat er een jongen was, hoe oud zou hij zijn? – achttien, negentien – een gorilla van een jongen, die geweigerd had met de zieke zeventiger tegenover hem op de vuist te gaan – hoe die hem ook smeekte, toch vooral gehoor te geven aan het verzoek van de Jap.
‘Ik zal het je wel voordoen,’ zei de Jap. En met één mep sloeg hij de oude man voor mirakel. ‘Nu jij,’ riep hij en pakte een bamboestok die in de lengte middendoor spleet bij de eerste klap.6

  1. Zie Naamlijst Tjimahi-kampen. []
  2. Leushuis 2011: 41. Dit type villa was het standaardmodel voor gezinswoningen in westerse stijl, waar soms ruimte was voor een garage of bijgebouw. []
  3. Cornets de Groot, Tropische jaren, p. 121. []
  4. Cornets de Groot, Tropische jaren, p. 65. []
  5. Cornets de Groot, Tropische jaren, p. 65. []
  6. Cornets de Groot, Tropische jaren, p. 65-66. []

Plaats een reactie