Je zal het zien en beleven

 

Bron: Huub Beurskens (samenst.), Alles voor niets. Hommages aan Jan G. Elburg, Amsterdam, 1989, p. 67-69.
Over: Jan G. Elburg.

Jan Elburg, ‘Moerpoes’, 1952. Gouache, 50 x 65 cm. [Afbeelding niet in oorspronkelijke publicatie].
Jan Elburg, ‘Moerpoes’, 1952. Gouache, 50 x 65 cm. [Afbeelding niet in oorspronkelijke publicatie].

[p. 67]

‘Een huis zonder kat is geen huis,’ zei iemand die allergisch was voor katten. En hij verzamelde katten van porselein, van steen en hout; en tekeningen bezat hij en complete schilderijen waarop katten bezig zijn met likken, vechten, stoeien en dromen. Een kenner, een gemankeerde liefhebber, die zijn kwaal betreurde. Ik heb dat niet. Ik heb katten van huid en haar en schilfers. Bam-bam, de zwarte. Als hij binnenkomt, dreunt de houten vloer onder zijn tred. Zipje en Zopje: de jonge tweelingen, die vierlingen zijn bij het jagen op hun staart en bijna een eenling als ze elkaar voor de lol de strot afbijten. En dan is er nog de oudste, de met veel rood en wit en zwart (en geel) gevlekte Moeder Poes – een schat. Zij maakt geen drukte. Ze hangt de hele dag haar oertype uit met het opgeven van zeer onoplosbare raadsels. En onoplosbaar bleven haar raadsels voor mij – tot het moment dat mij het totale inzicht in volle helderheid deelachtig werd. Dat gebeurde in het Letterkundig Museum, toen ik voor de gouaches en de monoprints van Jan Elburg stond. In ’86 was dat. Daar wás mijn Moeder Poes, in een gouache gevangen. Moerpoes heet zij daar; je vindt haar portret op pagina veertig van Elburgs Vroeger komt later – een boekje dat die tentoonstelling begeleidde. Het was gauw weer voorbij. Nuchter bekeken leken die twee natuurlijk voor geen malle moer op elkaar – nu ja: op de kleuren na. En toch: even, heel eventjes maar was er die flits die mij meenam, weg van die zaal en de mensen, om me dit te laten zien: die twee (ze lijken volledig op elkaar), zijn één. Onbekend en zwijgend is de oerpoes.

De verdubbeling van het raadsel is de oplossing ervan – en niet omgekeerd. Elburg weet dat en trekt dat in het menselijke: ‘Als ik een kat wil tekenen, wordt dat, zeg maar, twee vechtende figuren (of

[p. 68]

omgekeerd). Ja, zo gaat dat: als ik verliefd ben, wordt dat – soms – een gezin. Of omgekeerd.’
Met andere woorden:

Dat is het:
liefde, oorlog en poëzie.

Er waren meer poezen op die tentoonstelling. KachelkattenKattengrauwRode katten. Die rode katten staan ook op het omslag van de verzamelbundel Gedichten 1950-1975. Erin vind je weekdieren, vissen, insekten, kevers, vliegen, hommels, mieren, reptielen, slangen, vogels en geluiden van vogels, (een tijger), een enkele hond, slachtvee, paarden, wild, apen, een man, een vrouw, een kind, een mens, de mens, een kabouter, een hindekind, een paashaas en een vuurvogel, engelen, duivels en goden, de quark en de grootsmurf. En veel rood. Maar waarom toch die katten op dat omslag? Poezenpoëzie bij Elburg? Hij is Louis Waine niet.

Wanneer je over een werkelijkheid wil praten, of die wil illustreren, moet je die eerst scheppen. Maar poezen komen zelden voor bij Jan – en nooit spelen ze een actieve of leidende rol bij hem. Je voelt je behaaglijk? Dan spreekt de dichter van ‘een doezelende poes’; je jammert? – dan ben je ‘als een kat in linnen’; misschien ben je een beetje verdoofd? – dan ruik je de ‘katterige geur van valeriaan’. En dit zijn nog maar vergelijkingen of metaforen – niet de weergave van de realiteit, zoals wanneer ‘een kat van schaduw likt aan dauw’.* Zulke dingen ontdek je wel, wanneer je je in een gouache hebt verdiept.

Zijn poezen en mensen contravormen van elkaar? Nadat de dichter zijn mensen vrij plotseling heeft losgelaten, en de frygische muts in miniatuur te hulp heeft geroepen, barst het opeens van de katten – actieve katten. Is de droom over en voorbij? Maar kijk dan toch naar voetsporen en muizikaal intermezzo. Dat komt allemaal voort uit het ervaren en handelen van één man, een dichter en een beeldend

* Zie voor de hier geciteerde verzen: Jan G. Elburg, Gedichten 1950-1975, resp. p. 168, 251, 370 en 252.

[p. 69]

kunstenaar: Elburg. Het verrassende is dat je dit eindelijk ziet: hij houdt op een of andere manier van katten. Je hebt een spoor. Er is verband tussen dit detail en deze man. Is er een kat voorbijgegaan, of een haas, een paashaaskat? Onze sfynxachtigen – het zijn plaaggeesten, ondeugden, roofdieren, nachtbrakers, schreeuwers, dromers, vleiers – alles wat beroerd en lief is: vechters, dichters en minnaars dus. Mensen. En natuurlijk weet een fabeldichter dat. Daarom is hij nu juist een schilder.

 

Plaats een reactie