Capitulatie
Aan de oorlog kwam een einde op 15 augustus 1945, toen keizer Hirohito na de vreselijke atoombomaanvallen op Hiroshima (6 augustus) en Nagasaki (9 augustus) besloot te capituleren. De atoombommen hebben in totaal aan circa 300.000 Japanse burgers (ook in latere jaren als gevolg van de straling) het leven gekost. Als gevolg hiervan kwam mijn grootvader vrij. Hij kreeg op 25 oktober 1945 zijn “Tijdelijke Identiteitskaart voor Bevrijde Geïnterneerden”.
Een half jaar later ontving mijn grootvader op 4 april 1946 zijn “Bezoldigingstaat”. Hierin werd vastgesteld dat “genoemde ambtenaar uit de interneering is bevrijd” en dat hij op 1 maart 1942 (begin WOII) in dienst was van de PTT en toen 565 gulden per maand verdiende.1 2 Besloten werd “den persoon, genoemd in den bij dit besluit behoorenden staat gerekend van 1 augustus 1945 in het genot te stellen van de mede in dien staat aangegeven wedde”, dat wil zeggen dat het inkomen met ingang van 1 augustus 1945 (einde WOII) 620 gulden per maand bedraagt.3
Een overbruggingsbezoldiging werd niet toegekend, dat wil zeggen dat mijn grootvader over de periode van de Japanse bezetting geen salaris heeft ontvangen. Dit onrecht heeft na jarenlange strijd geleid tot de Backpay uitkeringsregeling die in 2015 tot stand kwam (een eenmalige uitkering van 25.000 euro aan ambtenaren en militairen aan wie tijdens de bezetting geen salaris is uitbetaald).4 Mijn grootvader zal ervoor in aanmerking zijn gekomen. Hij en zoveel andere belanghebbenden hebben er echter geen gebruik van kunnen maken omdat ze toen niet meer in leven waren.
Hoe ging het verder met mijn grootvader toen hij uit het kamp kwam? Mijn vader herinnert zich:
Over hoe mijn grootvader het kamp zelf ervaren heeft, vond ik een aanwijzing in een brief die hij vanuit Indonesië op 16 oktober 1949 aan zijn gezin in Nederland stuurde. De internering moet een ingrijpende ervaring met veel angst geweest zijn:
15 t/m 17 augustus 1945
In drie dagen tijd veranderde het land fundamenteel. Ik vind dit zo intrigerend dat ik er uitvoeriger op inga. Het bezette Nederlands-Indië werd na de overgave van Japan uitgeroepen tot de onafhankelijke Republik Indonesia. Er kwam ook een ontvoering bij kijken. Wat gebeurde er precies in die dagen?
Proklamasi
Op 17 augustus 1945, twee dagen na de Japanse overgave, riep Soekarno als eerste president van Indonesië de onafhankelijkheid uit, nadat het land circa 350 jaar lang door Nederland bezet was geweest. Deze dag is de belangrijkste in de Indonesische geschiedenis. Indonesië viert elk jaar op 17 augustus zijn Onafhankelijkheidsdag, zoals wij in Nederland op 5 mei onze Bevrijdingsdag vieren.
Een dag voor het uitroepen van de onafhankelijkheid vond op 16 augustus een korte ontvoering plaats van Soekarno en Hatta, met het doel hen te dwingen de Indonesische onafhankelijkheid uit te roepen. De jongeren die hiervoor verantwoordelijk waren, zijn bekend als de Pemoeda Menteng 31-groep, genoemd naar het adres Jl. Menteng Raya 31 te Jakarta, waar zij in de oorlog de onafhankelijkheid voorbereidden.7 Het gebouw – dat in de jaren 1920-1938 een gerenommeerd hotel was – is uit eerbetoon aan deze groep ingericht als verzetsmuseum (Museum Gedung Joang ’45), dat de onafhankelijkheidsstrijd en de vorming van de staat Indonesië laat zien. Ik ging erheen en zag bij de ingang een groot reliëf van de jeugdleiders met Soekarno en Hatta.
Aan het eind van die 16e augustus kwamen Soekarno en Hatta vrij. Dit gebeurde na bemiddeling van de Japanse admiraal Maeda die sympathiek stond tegenover de nationalisten en zijn huis te Jakarta beschikbaar stelde om er de proklamasi (onafhankelijkheids- verklaring) op te stellen.
Achmad Soebardjo, de onafhankelijkheidsstrijder die contact had met de nationalistische jongeren, verbindingsman was met de Japanse marine en bovendien bevriend was met Soekarno, was de aangewezen man om Soekarno en Hatta van hun ontvoeringsadres te Rengasdengklok op te halen en hen naar het huis van Maeda te brengen, waar zij ’s avonds om tien uur aankwamen.
In de statige villa uit 1920, het huidige Proclamatiemuseum (Museum Perumusan Naskah Proklamasi), kon ik in de historische kamers zien hoe de proklamasi in de nacht van 16 op 17 augustus werd opgesteld. De tekst is daarmee heel levend voor me geworden.
Soekarno, Hatta en Soebardjo schreven de concepttekst aan tafel in de eetzaal.
Soekarno las hem vervolgens voor aan 30 à 40 verzamelde vertegenwoordigers van verschillende groeperingen uit de onafhankelijkheidsbeweging. Iedereen reageerde enthousiast, waarna de tekst werd uitgetypt door Adam Malik (lid van de Pemoeda Menteng 31-groep).
Daarna ondertekenden Soekarno en Hatta de tekst op de dichte klep van de vleugel (die nog altijd onder dezelfde trap staat). Het was toen 17 augustus, zes uur ’s morgens.
De tekst waarover men het eens werd, bestaat uit slechts twee zinnen:
Aangelegenheden betreffende de machtsoverdracht en andere zaken worden op zorgvuldige wijze in zo kort mogelijke tijd uitgevoerd.Djakarta, 18-05-05
Namens het Indonesische volk.8
Vier uur later, om tien uur die zonnige vrijdagochtend, op de veranda van zijn huis aan Jl. Pegangsaan Timur 56 te Jakarta, vond een kleine ceremonie plaats. Soekarno las met Hatta aan zijn zijde de proklamasi voor en riep daarmee de onafhankelijk van Indonesië uit. Vervolgens werd het volkslied Indonesia Raya (Groot Indonesië) gezongen en werd de vlag Merah Putih (Rood Wit) gehesen.
Soekarno’s vrouw Fatmawati had de vlag die nacht genaaid. Op de foto staat zij met haar rug naar ons toe.
Huis van Soekarno
In het eerder genoemde verzetsmuseum zag ik een mooi diorama van Soekarno’s huis, dat bekend staat als rumah proklamasi (proclamatiehuis). Het diorama laat het moment zien waarop Soekarno Indonesië onafhankelijk verklaart. Ik wilde het huis bezoeken, maar kwam er tot mijn spijt achter dat het was afgebroken. Soekarno had er in 1960 zelf opdracht toe gegeven. Hij vond het huis als herinneringsmonument kennelijk niet belangrijk genoeg, ondanks zijn historische betekenis.
Het huis stond in wat tegenwoordig het Proclamatiepark is. De precieze plaats wordt gemarkeerd door het ‘bliksemmonument’, een hoge paal met een bliksemschicht, die het donderen van de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring voorstelt. Op het monument staat geschreven:
Verderop in het enorme park staat het Proclamatiemonument. Deze levensgrote beeldengroep verbeeldt het voorlezen van de proklamasi. De houding van de bronzen beelden van Soekarno en Hatta is ontleend aan de foto’s die van de ceremonie gemaakt zijn. De plaat tussen hen in toont de tekst van de proclamatie. Op de achtergrond zijn zeventien zuilen te zien met 45 uitsteeksels, die de datum 17 augustus 1945 symboliseren.11
De grootsheid van het park vond ik indrukwekkend. Bovendien kwamen Soekarno en ik hier nog een keer samen! Want het Proclamatiepark bevindt zich vlakbij mijn familieplekken: de Sluisweg met kamp ADEK waar mijn grootvader gevangen zat en het huis er schuin tegenover waar hij en zijn gezin woonden. Op het kaartje is het huis van Soekarno omcirkeld, waarmee de ligging ten opzichte van deze plaatsen te zien is.12
Soekarno’s huis hield me ook nog om een andere reden bezig. Mijn vader schreef er namelijk in zijn reisverslag over. Hij beschreef zijn weerzien met Jakarta aan het begin van zijn reis in 1987, toen hij een taxi van het vliegveld naar zijn hotel nam. Hij geeft zijn allereerste indrukken van de stad weer:
Soekarno ’s huis. Een bakbeest van een huis met een voortuin ter grootte van een voetbalveld, herinner ik mij. [ ]
Soleh [taxi-driver in Jakarta] wist waar ik over sprak, en zei: ‘Naast Soekarno woonde Hatta’. En dat betekende, op zijn Indonesisch, heel bescheiden en verre van brutaal, maar niet zonder ironie: ‘Daar kan jij nooit gewoond hebben. Jij was de buurman van Soekarno niet, jokkebrok’. [ ]
Een zijweg van Tjikini, dat nu Jl. Cikini heet, voerde indertijd naar een paar tennisbanen, waar dat weggetje in een lus omheen liep. Er stonden wat huizen langs; hun achtertuinen grensden aan de tuin van Soekarno. Dat vertelde ik Soleh, en hij wist dat dit zo was.
‘Dan was je toch zijn buurman,’ zei hij toegevend, en ik was tevreden, al is het verhaal, hoe aardig ook gebracht, maar half waar. Want in dat huis woonde niet ik, maar mijn tante met haar oom Leo en hun kinderen, vier jongens, twee meisjes.13 Maar ik was er kind aan huis.
Soekarno woonde op Tjikini met de vrouw, die hem zijn ballingschap in Benkoelen verzachtte. Ze hadden een paar kinderen, vier of meer misschien, die wel eens met mijn neefjes en nichtjes speelden. In zijn achtertuin stond een Rhönrad, altijd op dezelfde plaats. Ik heb er nooit iemand mee of in zien werken. De leider zelf had het natuurlijk te druk met Indonesië’s onafhankelijkheid. Hij leek me – ondanks alle vooroordelen die ik met bijna alle andere Nederlanders tegen hem koesterde – opeens een aardige man, toen hij zich een keer in zijn achtertuin vertoonde en even naar ons zwaaide. Had hij zo de pest aan Indo’s, Nederlanders?14
Het plaatje dat mijn vader bij deze herinnering tekende, kon ik niet op de stadsplattegronden leggen. Volgens Google Maps ligt Jl. Cikini op zeven minuten lopen van de plek waar Soekarno’s huis stond. De straat was dus niet aangrenzend.
Misschien had de vertekening met mijn vaders geheugen en de veranderingen in de stad te maken. Hij schrijft:
Bersiap
Na de oorlog en het uitroepen van de onafhankelijkheid brak uit angst voor terugkeer van het Nederlandse gezag een geweldsgolf aan van nationalistische jongeren. Michel Maas die achttien jaar als correspondent in Indonesië woonde, schreef over deze bersiapperiode:
Aangevuurd via de radio maakten Pemoeda (jeugdige strijders) jacht op iedereen die Nederlands was of met Nederlanders had geheuld. [ ]
Maar voor de Indonesiërs heeft de ‘Bersiap Periode’ nooit bestaan. In hun geschiedenisboeken staat zelfs niet eens een afzonderlijke ‘periode’ beschreven. Geweld was er altijd en overal. Het was immers Revolusi.16
Het geweld ontstond niet zomaar. David van Reybrouck maakt duidelijk dat het ook voortkwam uit wat er in de Nederlandse tijd, dus voor de oorlog, gebeurd was. De Indonesiërs vormden veruit de grootste bevolkingsgroep in eigen land, “maar ze telden niet mee”.17 De jongeren hadden elke dag opnieuw de raciale discriminatie, waarmee de koloniale samenleving in de jaren twintig en dertig doordrongen was, ondervonden.18
Van Reybrouck vervolgt dat terwijl de Europese Nederlanders nog in de kampen zaten, de Indische Nederlanders (indo’s) de meest aangevallen groep waren.19 Hij schrijft:
Soekarno was eigenlijk de gematigde kracht, hij probeerde de verschrikkingen te bedwingen. In Nederland wordt het vaak vergeten, maar Soekarno heeft duizenden indo’s tegen de woedende massa’s beschermd en hun levens gered door zijn besluit hen tijdelijk in kampen onder te brengen, die door Republikeinse troepen werden bewaakt. David van Reybrouck schrijft dat zo’n 46.000 mensen geïnterneerd werden, pas in mei 1947 kon de laatste het kamp verlaten.21
Ook mijn vader maakte verschrikkingen mee. Hij schrijft bijvoorbeeld:
Het was niet uit roofzucht, maar uit zucht tot avontuur, dat ik wel eens aan deze kant van de demarcatielijn door een verlaten en sinds lang geplunderde en gebrandschatte kampong dwaalde, vaak alleen, soms in gezelschap van een paar vrienden. Opeens was er bij éen van die tochten een sniper. “Halt,” riep hij onwennig, maar meteen loste hij een gericht schot en ging er vandoor, vermoedelijk niet minder geschokt door onze aanwezigheid daar, dan wij door de zijne. Eén van ons viel, met een grote, bloederige wond in de onderbuik, die meteen naar ontlasting begon te ruiken. We waren verlamd van angst en doodstil en absoluut weerloos. Als die peloppor nu eens terug kwam…? Huilend maakten we van een bamboedeur en een paar stokken een draagbaar en huilend brachten we de dode thuis.22
Door de onveilige situatie kwamen de eerste vluchtelingen – zij werden repatrianten genoemd, hoewel velen nooit in ‘patria’ geweest waren – al snel naar Nederland. Ook mijn grootmoeder en haar kinderen. De politieke ontwikkelingen hadden dus grote persoonlijke gevolgen. Hoezeer ik ook aan de kant sta van de Indonesische bevrijdingsstrijd, ik voel ook erg mee met de tragiek van mijn familie die haar vaderland nu moest ontvluchten. Het vertrek van mijn grootvader zou pas begin jaren vijftig volgen, toen hij eindelijk met Indisch pensioen ging en hij en zijn Indische collega’s niet meer welkom waren in Indonesië.
Melati
Hoe is de herdenking van die augustusdagen in Nederland? Op 15 augustus vindt elk jaar de Nationale Herdenking bij het Indisch Monument in Den Haag plaats en worden alle slachtoffers van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië herdacht. Ik woon er niet ver vandaan en als het kan, ga ik naar de plechtigheid toe. Ook draag ik die dag mijn melatispeldje. De melati symboliseert respect, betrokkenheid, medeleven en niet-vergeten.23 Ik sta stil bij álle slachtoffers, dus niet alleen bij de Nederlanders en indo’s waar de organisatie wat mij betreft nog te veel de nadruk op legt, maar ook bij de vier miljoen omgekomen Indonesiërs. Zij waren ook Nederlandse onderdanen. Ook op 17 augustus draag ik de melati om de onafhankelijkheid op die manier met de Indonesiërs mee te vieren.
Ik ben pas laat met deze traditie begonnen en vind het bijzonder dat juist de melati het herdenkingssymbool is geworden. Het doet me denken aan de beroemde beginregels van Luceberts gedicht “minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia”, zijn debuut uit 1948:
melattiepassen ik zag je ogen waren sawahnat, – ik lachte24
Ik hou veel van de melati. Niet alleen omdat zij overal in Indonesië bloeit met die heerlijke, zoete geur. De melati was als kind al mijn lievelingsplant.
Ook was ik dol op jasmijnthee met dezelfde (gedroogde) witte bloemetjes, die mijn moeder speciaal voor me kocht. Toen ik in de zomer van 1968 op kabouterkamp was, schreef zij me een lief briefje dat ik altijd bewaard heb:
Nog altijd is jasmijnthee mijn favoriete thee. Ik bewaar die in hetzelfde langwerpige doosje waarin mijn moeder de jasmijnthee in mijn kindertijd bewaarde. Ik erfde het in 2016 van haar. Als ik deze thee zet, moet ik onherroepelijk aan haar denken. Zij heeft een mooie leeftijd bereikt en ik ben heel gelukkig met mijn herinnering aan de mooie en innige band die wij samen hadden.
- Van Weeren. De waarde van de Nederlandse en de Nederlands-Indische gulden was in de periode 1940-1950 gelijk. In het artikel worden de jaarverslagen van de Javasche Bank als bron vermeld. [↩]
- Zie Waarde van de gulden versus de Euro (geraadpleegd op 18 april 2022). Vanwege de gelijke waarde van de Nederlands-Indische gulden en de Nederlandse gulden kon ik de laatste naar de Euro omrekenen. In koopkracht is 565 gulden in 1942 gelijk aan 4080 euro in 2021. [↩]
- Idem. In koopkracht is 620 gulden in 1945 gelijk aan 3875 euro in 2021. N.B. In vergelijking met het inkomen in 1942 is het bedrag in 1945 in guldens hoger, terwijl het in euro’s lager is. [↩]
- Zie Uitkeringsregeling Backpay. Er wordt nog altijd gestreden voor de uitbetaling van de salarissen voor de 41 oorlogsmaanden aan de nabestaanden. [↩]
- Cornets de Groot, Tropische jaren, p. 124. [↩]
- Lucard, Liefde, wat heet!, p. 97. [↩]
- Pemoeda betekent jongeren, jeugd. Met deze term werden de jongeren bedoeld die zich verzetten tegen de terugkeer van de Nederlanders. [↩]
- Het jaartal “05” verwijst naar het jaar 2605 van de Japanse jaartelling, die op dat moment door de capitulatie van Japan eigenlijk al twee dagen niet meer van toepassing was. In de getypte tekst zijn bij de datum de woorden hari (dag), boelan (maand) en tahoen (jaar) toegevoegd. [↩]
- Vertaling: Dit is waar de proclamatie van de Indonesische onafhankelijkheid werd uitgesproken op 17 augustus 1945 om 10.00 uur in de ochtend door Bung Karno en Bung Hatta. [↩]
- De bijnaam van Soekarno was Bung (aanspreekvorm voor oudere broer) Karno, vaak samen gebruikt met Bung Hatta. Bung is op te vatten als ‘kameraad’ en werd zowel liefkozend als respectvol bedoeld, een eretitel voor deze vaders van de onafhankelijkheid. [↩]
- Wikipedia: Taman Proklamasi. [↩]
- Wertheim. [↩]
- Oom Leo was de echtgenoot van Truus, de zus van mijn grootvader. In werkelijkheid hadden zij vijf kinderen. Frans, kleinzoon van Leo en Truus en zoon van Otto, liet mij weten dat het gezin aan de Van der Houtlaan (Jl. Bonang) woonde, die tegenwoordig langs het Proclamatiepark loopt (zie deze fotopagina uit hoofdstuk I en deze foto uit hoofdstuk VI). [↩]
- Cornets de Groot, Indisch dagboek 1987, p. 1. [↩]
- Cornets de Groot, Indisch dagboek 1987, p. 1. [↩]
- Maas 2021. [↩]
- Van Reijbrouck 2020: 312-313. [↩]
- Van Reijbrouck 2020: 312-313. [↩]
- Van Reijbrouck 2020: 310. [↩]
- Van Reijbrouck 2020: 310. [↩]
- Van Reijbrouck 2020: 320. [↩]
- Cornets de Groot, Dagboek 21 mei 1989. [↩]
- Nationale herdenking 15 augustus 1945. [↩]
- Lucebert 2002: 409. [↩]
- Op zaterdag kwam ik weer thuis. [↩]