Ik bracht vanmorgen halfdood van de slaap Matti naar school.
Mat: In welk land is het kouder dan in Nederland?
Het had gevroren, de gracht lag dicht, dus dit was een voor de hand liggende vraag.
ik: Op de Noordpool. Daar is het altijd koud, daar ligt altijd ijs en sneeuw. Ook in de zomer.
Mat: En in Mexico?
ik: Ja, daar kan het ook behoorlijk koud zijn, hoor.
Zij: Daar wonen de Mexico’s.
Ik: Nee, daar wonen de Mexikanen.
Zij: O.
En even later: Hoe heten toch ook weer die mensen die in zelfgemaakte ijsholen wonen?
Ik: Dat zijn eskimo’s.
Zij: Ja, eskimo’s.
Toen Rutger ook net acht geworden was, zou hij naar zijn Oma gaan, om er zijn cadeautje op te halen. Ik ging met hem mee.
Bij de tramhalte vroeg hij ongerust: ‘Je hebt toch wel een crèmetaartje, hè?’
Kinderen. Ze spreken het Opperlands, zonder er naar te zoeken.