Diverse auteurs.
De dichter-zanger J.H. Speenhoff of zelfportret met liedjes
R. Cornets de Groot
Nieuwsbrief Stichting Dimensie, najaar 1990.
Cornets de Groot over deze tekst: “Eerlijk gezegd schrijf ik je liever een gewone brief over dat boekje, waarvan het karakter heel gecompliceerd is. Er zou dan in komen te staan, dat het in dit boekje niet om Speenhoff alleen gaat, maar ook om mij: als de schuldeloze zuigeling, die geboren werd in het jaar dat Speenhoff naar Indië kwam voor zijn miraculeuze tournee door de archipel; het jaar waarin Soekarno’s P.N.I. triomfen vierde, maar hij en zijn handlangers door de Nederlandse regering werden gearresteerd;het jaar dat in New York de ex-miljonairs zich van de wolkenkrabbers wierpen en Speenhoff zich buitensporig verrijkte – het jaar 1929.
Als klein jongetje, dat opgroeit in een benarde tijd, in een hier en daar onrustig land, waarin de lakens werden uitgedeeld door Hollanders, die in Speenhoff de Hollander zagen – misschien zagen de Indo’s en Indonesiërs hem niet eens zo heel veel anders. Een jongetje dat de oorlog aan zag komen en dat dapper de soldatenliedjes van Speenhoff mee zong, dwars tegen de wil van zijn vader in, die lak had aan een dichter die van baboes zong, die zó gemakkelijk met de moeder van die vader te vereenzelvigen waren, dat men ze niet vergat, maar wel in de steek liet.
Als volwassene. Ik heb mij levenslang voor zijn poëzie geïnteresseerd, niet doorlopend en niet altijd intens, maar toch… Het Hollandse ervan, het Hollanderschap, dat eigenlijk voor de Indischman – Nederlandse of Indischman – problematischer was dan voor de thuisblijver. De Indischman schrijft dan een boekje als Nederland – een bewoond gordijn en gaat op zoek naar wat er nu zo Hollands is aan Holland en zijn bewoners. “Wie Speenhoff kent, kent Nederland”, zegt Greshoff en ik: “Wie Speenhoff niet kent, kent ook het Indië van mijn jeugd niet.” Indië wás Nederland: een Nederland in de tropen. Maar Indië bestaat niet meer en het Holland van Greshoff bestaat niet meer. Toch gaat het om zulke dingen in dit boek.”
R. Cornets de Groot: Ik zou van de man niet hebben gehouden
Dimensie biedt veel onderhoudends over Speenhoff en Indië dat Nederland was
Ton Pieters
Het Binnenhof, 21 juli 1990.
De kennismaking komt een beetje laat, maar ze is best nog wel de moeite van het uitgesteld handenschudden waard. Het is zo, dat in 1983 in Leiden werd opgericht de Stichting Dimensie. Dimensie stelt zich op de eerste plaats ten doel boeken uit te geven die betrekking hebben op “deelaspecten van de Nederlandse letterkunde”. Daarbij komt aan de orde een wisselwerking tussen cultuur en literatuur: dichten en denken, filosofie, kunst en geschiedenis enerzijds en literatuur anderzijds.
Dat is een mooi gevonden samensmelting, maar het gaat in het bijzonder om boeken waarvoor moeilijk een groot koperspubliek te vinden is. De Stichting, waarvan dr. Harm-Jan van Dam voorzitter is, dr. Lucette M. Oostenbroek secretaris en Jan Biezen directeur, tracht daarom voortdurend een select eigen publiek te benaderen.
Jan Biezen laat weten, dat de produktiekosten zo laag mogelijk worden gehouden teneinde de prijs van de in kleine oplagen verspreide boeken redelijk te houden.
Een eerste kennismaking met Dimensie, bij deze. En nu maar concreet aandacht geschonken aan een produkt dat onlangs bij de stichting de baan op werd gestuurd. Het is een keurig ogend boekje dat getiteld is: De dichter-zanger J.H. Speenhoff of zelfportret met liedjes. Het is van de hand van de 61-jarige Leidse auteur R. Cornets de Groot, die nu op een luchtbed van heimwee en stil terugverlangen het voormalige Nederlands-Indië betreurt en eind jaren twintig een baby was terwijl Speenhoff, Koos, allang een stoutmoedige baard droeg en veler tongen, ook de zijne, losmaakte met zangvoordrachten en venijnige speldeprikken die vooral in het katholieke volksdeel van die eerste decennia deze eeuw gevoeld werden. Toch telde Speenhoff zijn meeste fans onder katholieken en, uiteraard, bij de onkerkelijken en dan vooral in Rotterdam.
In elk geval – zo heet het in de oriënterende nieuwsbrief aangaande deze uitgave – “zijn het werk van Speenhoff en het leven van Cornets de Groot met elkaar verbonden”. En: “Dit essay biedt de lezer in de eerste plaats een blik op leven en werk van de dichter en zanger, maar daarnaast (dat wordt dan het zelfportret) ook op de raakvlakken met het leven van de auteur”.
Er wordt een beeld geschetst van de woelige jaren van Speenhoffs bloeitijd, van de rol die hij vervulde voor de Indische Nederlanders en Indo’s, van het jaar 1929, van de omstandigheden waaronder Cornets de Groot met Speenhoffs werk kennismaakte, van Greshoffs visie op diens werk en persoon – dit alles aan de hand van en begeleid door nog steeds heel herkenbare liedjesteksten.
Zelf zegt Cornets de Groot van Speenhoff:
“Voor de Hollander die hem als tijdgenoot meemaakte, was hij de bohémien, de losbol die door zijn talent in weelde kon baden”. Eerlijk gaat de auteur verder: “Dit boekje gaat niet om Speenhoff alleen, maar ook om mij: als de schuldeloze zuigeling die geboren werd in het jaar dat Speenhoff naar Indië kwam voor zijn miraculeuze tournee door de archipel; het jaar waarin Soekarno’s PNI triomfen vierde, maar hij en zijn handlangers door de Nederlandse regering werden gearresteerd; het jaar dat in New York de ex-miljonairs zich van de wolkenkrabbers wierpen en Speenhoff zich buitensporig verrijkte – het jaar 1929”.
Cornets de Groot – hij zou eigenlijk in Den Haag, jawel ‘s-Gravenhage moeten wonen, omringd door andere ‘Indische gasten’ onder het grijze spinrag van Tempo Doeloe – was “het kleine jongetje, dat opgroeit in een benarde tijd, in een hier en daar onrustig land, waarin de lakens werden uitgedeeld door Hollanders, die in Speenhoff de Hollander zagen – misschien zagen de Indo’s en Indonesiërs hem niet eens zoveel anders. Een jongetje dat de oorlog zag aankomen en dat heel dapper de soldatenliedjes van Speenhoff meezong, dwars tegen de wil van zijn vader in, die lak had aan een dichter die van baboes zong, die zó gemakkelijk met de moeder van die vader te vereenzelvigen waren, dat men ze niet vergat, maar wel in de steek liet”.
Een baboe die men niet vergeet
Hij leefde als een groene sinkee
Een paar uur ver in de kebon
Hij zocht naar een kokki voor zijn makkan
Zo een die lekker piepen kon
Hij kwam haar tegen in de kampong
Met haar oranje slendang aan
Hij vroeg haar: djalan sama sama
En zij zei zacht: saja toean.
Refrein:
Dat is een baboe die men niet vergeet
Zo een die naast je op het matje eet.
Dat is weer eens iets anders dan: “Daar komen de schutters, daar komen ze an. De mannetjesputters van Rotterdam”. Maar de fraters op de school in Indië mochten zijn liedjes wel, de fraters in Holland helemaal niet. In Indië draaide alles om Holland:
“Holland was alles in Indië. De Nederlander in Indië is de Hollander op zijn best”, zei Speenhoff; “De planter is geen drinker en geen zedeloos monster”, zei Speenhoff, de miskende.
De volwassen Cornets de Groot, die in zijn klamboe ligt te dromen, heeft zich “levenslang voor Speenhoffs poëzie geïnteresseerd, niet doorlopend en niet altijd intens, maar toch… Het Hollandse ervan, het Hollanderschap, dat eigenlijk voor de Indischman – Nederlandse of Indo – problematischer was dan voor de thuisblijver. “Wie Speenhoff kent, kent Nederland”, zei, bijna bijbels, de schrijver Greshoff, intimus van Koos. “Maar ik”, aldus Cornets de Groot, “ik zeg: Wie Speenhoff niet kent, kent ook het Indië van mijn jeugd niet. Indië wás Nederland: een Nederland in de tropen”. Dan zeg ik op mijn beurt: een ander, bedenkelijk, soort Nederlander, Willem W. Waterman, heeft iets daarvan gevoeld toen hij schreef over “Minnekozen in de tropen”. Maar het kan ook wezen dat Waterman ’s zomers de omgeving van Vinkeveen in gedachte had.
Wie zal het allemaal zeggen? Cornets de Groot komt zonder meer tot de conclusie:
“Indië bestaat niet meer en het Holland van Greshoff bestaat niet meer. Toch gaat het om zulke dingen in dit boek. Dit boekje is intieme optiek: een kijk op dingen, waar je toen mee vertrouwd was, maar nu niet meer – en waarvan je je niet een-twee-drie los wilt maken”.
Maar des auteurs jeugd is met de liedjes van Koos Speenhoff verweven, de zanger was precies het type Hollander dat in Indië de toon aangaf, “en niet bepaald het type dat volop mijn sympathie had. Ik zou van de man niet hebben gehouden. Maar ik ben ervan overtuigd dat men het Indië van mijn jeugd kent, wanneer men Speenhoff kent. Hij gaf van de Nederlanders hoog op. Ze deden geen kwaad, en ze waren zo goed voor de inlanders en voor hun bedienden. Maar: die inlanders waren goed en aardig voor ons. Zij vertoonden alle eigenschappen die voorkwamen uit de natuur van hun volk: uit de onwil om zich boos te maken over zaken die men toch niet kan overzien”.
Koos Speenhoff kwam in maart ’45 om het leven tijdens het Britse bombardement van het Haagse Bezuidenhout. Maar wat zong Speenhoff ooit nog meer? Over Onze Indische gasten, in 1910:
Als verfijnde hovelingen
Zo aandachtig en zo moe,
komen ze na jaren werken
mager naar Europa toe.
Om hun levers op te knappen.
Op de hei of aan het strand.
Of een kouwe neus te halen
In ’t lieve vaderland.
Meestal zijn hun overjassen
veel te lang of veel te klein,
dragen ze gekleurde dassen,
die al uit de mode zijn,
met hun grote, fletse ogen
zien ze hier het zaakje aan,
net alsof ze weer na jaren
voor hun kinderspeelgoed staan.
Wie meer over Indië, de heer volkszanger J.H. Speenhoff en schrijver R. Cornets de Groot wil weten, kan zich wenden tot Stichting Dimensie, postbus 11227, 2301 EE Leiden. De bijna 100 bladzijden kosten f 24,95.
Eigen literatuurbenadering van R. Cornets de Groot
Ongewone en boeiende Speenhoff-biografie
Jan Verstappen
Het Binnenhof, 3 augustus 1990.
Waarom schrijft iemand een biografie over een min of meer bekend literator, in dit geval de liedjeszanger Koos Speenhoff, die in de meeste literatuurboeken niet genoemd wordt, maar bijvoorbeeld de auteur is van het klassieke lied, Daar komen de schutters en van vele andere goed in de mond liggende liederen, die in cabaret of op feestavonden veel succes boekten. Welk nut heeft dat?
R. Cornets de Groot schreef een boekje over hem. Het beslaat zo’n 75 pagina’s en het maakt van Speenhoff een figuur die belangrijker is, dan de feiten van zijn leven of zijn literaire kwaliteiten mogelijk toelaten. Niet omdat de auteur overdrijft, het onderwerp van zijn beschouwing niet op waarde schat of Speenhoff ten onrechte op een onverdiend voetstuk plaatst. Integendeel. Die spanning tussen wie Speenhoff was, waar zijn belang zou liggen en de waardering voor zijn werk, speelt doorlopend een rol. Maar de bijzondere benadering van De Groot geeft een heel nieuwe dimensie. Niet alleen aan de figuur Speenhoff, maar veel meer dan dat, aan het genre “literaire biografie”.
De manier waarop Cornets de Groot over literatuur schrijft heeft iets bijzonders. Het is wel de “personalistische” benadering genoemd en wat dat betekent wordt duidelijk als je een recente bijdrage van zijn hand aan het tijdschrift Maatstaf 1 leest. Een verhaal? Een literaire kroniek? Een analyse? Of een ontboezeming? De Groot schrijft daar over zijn ervaringen bij en tijdens de genezing van zijn hartaanval, vorig jaar. In het ziekenhuis, temidden van medische handelingen, artsen, verpleegsters, de ziekenhuisroutine, de fouten die gemaakt worden, leest hij de laatste bundel van Lucebert, Troost de hysterische robot. Hij analyseert de poëzie van zijn geliefde dichter geheel vanuit zijn aktuele situatie, alsof Lucebert bij wijze van spreken in zijn gedichten een commentaar of bespiegeling geeft over wat De Groot in zijn ziekte meemaakt en over zijn genezing.
Dit wetend kun je niet anders dan de titel van deze Speenhoff-biografie in een dergelijke zin opvatten. Het boek heet: De dichter-zanger J. H. Speenhoff of zelfportret met liedjes. Een zelfportret van de biograaf dus. Daar is bij Cornets de Groot geen verbazing over. Zijn personalistische literatuurbeschouwing eist immers van hem, dat hij het object van zijn beschouwing betrekt op zijn eigen leven en ervaringen.
Daarom opent deze biografie ook met de zin: “Op de fraterschool te Padang, Sumatra, lang geleden, leerden wij een paar liedjes van Speenhoff op wijsjes van Speenhoff. Grappige, zoals Daar komen de schutters! en mooie, aandoenlijke, zoals Daar stond een scheepje op de kast. Die liedjes waren niet altijd duidelijk (“onder de klapperbomen op het strand liepen de schutters niet”), maar Speenhoff hoorde er al vroeg bij voor deze biograaf. Hij geeft op die eerste bladzijden een enorm boeiend beeld van het leven in Indië in die dagen, voor de Tweede Wereldoorlog natuurlijk. Dan komt natuurlijk ook Holland aan de orde, op verlof: “Ik herinner me weinig van die tijd. Een naam: we logeerden bij de Kamfermans, in de Buys Ballotstraat in Den Haag. Toen we terugkeerden naar Indië hadden de nazi’s daar hun eerste overwinning geboekt in het Saarland, was Speenhoff daar opgetreden voor de mariniers, die Nederland, tegen de zin van Mussert…” Het persoonlijke leven en ervaren van Cornets is even belangrijk in dit relaas als de historische gegevens en als de biografische gegevens over Speenhoffs leven en zijn werk. Daarmee is het Cornets de Groot gelukt een biografie te schrijven die sprankelt van het leven en persoonlijkheid, van ontroering en afkeer, kortom, een levensbeschrijving die veel meer betekent dan een dorre opsomming. Maar je vraagt je wel af: wiens biografie is dit eigenlijk?
Literatoren en literair-historici zullen dan ook wellicht weer gaan roepen dat Cornets de Groot niet wetenschappelijk serieus te nemen is. Maar in zijn boek komt Speenhoff wel tot leven. Bijvoorbeeld door uitstekend gekozen citaten van tijdgenoten. “Een ernstige blikken dominee in zijn stijve geklede jas op het toneel, zong zuiver Hollands, zonder gemaaktheden, zonder accent, zonder brouwstem”. En dan staat er in deze typering ook nog: “Literair goed gestelde liedjes, waarin elk woord zijn waarde had en doel trof en waarvan cadans en rijm onberispelijk waren.” Dat schreef Willem Walraven, een van de serieuze kenners van Speenhoffs werk en ideeën. De Groot geeft een levendig beeld van de jaren waarin Speenhoff woonde in de Aart van Nesstraat, opzij van de Lijnbaan in Rotterdam. Hij maakte toernees in Indië, later ging hij jammerlijk de verkeerde kant op door zich in te laten met het fascisme. Hij stierf in 1945 – zo’n 75 jaar oud.
Cornets de Groot eindigt zijn verhaal over Speenhoff nogal lyrisch: “Ik heb mijn verhaal over Speenhoff geschreven, omdat hij mijn eerste dichter was en ik van zijn gedichten hield. Mijn jeugd is met zijn liedjes verweven (…) Ik zou van de man niet hebben gehouden. Maar ik ben ervan overtuigd, dat men Indië, het Indië van mijn jeugd, kent, wanneer men Speenhoff kent.” De laatste alinea van dit boek wijdt Cornets de Groot dan aan zijn bezoek aan Indonesië, in 1987. “Voor het eerst ga ik terug naar het land van herkomst. Licht, zon, vrijheid, herrie. Ik ben eigenlijk nooit weg geweest.” Het is deze laatste zin die het besef oplevert waar Cornets de Groot via Speenhoff werkelijk mee bezig is: de tijd in zijn leven, die hij niet verloren wil laten gaan. Niet voor anderen en zeker niet voor zichzelf. Deze biografie legt daar veel van vast, al gaat het verhaal ook over J. H. Speenhoff.
[Geen titel]
Drs. B. Luger
Prisma-Lectuurvoorlichting, 1990.
Het is een curieus boekje, dit essay over Speenhoff, de legendarische liedjeszanger, de grote man met baard, geklede jas en de eeuwige gitaar, waarop hij enkele grepen beheerste, ter ondersteuning van zijn voordracht. Curieus omdat Cornets de Groot zijn portret van de dichter-zanger lardeert met een zelfportret. Hij werd immers in Indië geboren toen Speenhoff er zijn grote tournee maakte, in het jaar van Wall Street en Sukarno. Cornets de Groot werkt graag met zulke synchroniciteiten. Als kind leerde hij Speenhoffs werk kennen en liefhebben en die liefde is nooit geweken. Hij plaatst de dichter-zanger afwisselend tegen een Nederlandse en een Indische achtergrond en reageert ondertussen ook op de visies van derden: die van Greshoff, Ter Braak, Walraven en recentelijk Wilmink. Greshoff had gezegd: “Wie Speenhoff kent, kent Nederland”, Cornets de Groot maakt daarvan: “Wie Speenhoff niet kent, kent ook het Indië van mijn jeugd niet”. Deze afwisseling van verhaal, beschouwing en ego-document werkt echter niet steeds even sterk, omdat soms de noodzaak ertoe de lezer ontgaat. Dan ontstaat er een lichte chaos, waarin men algauw de draad kwijtraakt.
[Geen titel]
Marijke Stapert-Eggen
NBD, 1990.
De auteur van deze biografie van de bekende dichter-zanger Speenhoff (1869-1945) heeft zijn eigen biografie door het werk heen gevlochten. Tijdens zijn jeugd in Indië maakte hij kennis met de liedjes van Speenhoff, die voor hem bij uitstek Holland vertegenwoordigden. Eenmaal in Holland voorgoed gekomen, na de oorlog, gaat hij op zoek naar de geschiedenis achter deze liedjes, hetgeen heeft geresulteerd in deze vorm van levensbeschrijving. Goed gedocumenteerd en geannoteerd, en zeer persoonlijk geschreven.
Zelfportret met J.H. Speenhoff
Lisa Kuitert
Literatuur, 10e jrg., Amsterdam, 1993, p. 56-57.
In een oplage van duizend genummerde exemplaren verscheen bij de Stichting Dimensie De dichter-zanger J.H. Speenhoff of zelfportret met liedjes door R. Cornets de Groot. Dimensie is, zoals zij zelf in Literatuur 9½ p. 120 aangeeft, in de eerste plaats bedoeld om belangrijke, maar moeilijk uitgeefbare werken te publiceren. Dat Cornets de Groot moeite heeft gehad met het vinden van een uitgever voor dit boek is begrijpelijk. Wie stelt er vandaag de dag nog belang in Speenhoff? Willem Wilmink misschien, die in 1980 een heruitgave van zijn oeuvre bezorgde, of de NCRV die de titel van hun succesprogramma Daar komen de schutters aan deze kaaskop pur sang te danken heeft. In documentaires over de jaren twintig vindt hij bijna steevast een plaatsje. Maar hij was dan ook, naast de leden van het Koninklijk Huis, de meest gefotografeerde persoon van de vooroorlogse jaren. De ‘blikken dominee’, met zijn geklede jas en zijn gitaar was toen niets minder dan een fenomeen. De persoon Speenhoff lijkt karakteristiek voor de tijd waarin hij leefde, maar dat is meestal dodelijk voor wie onsterfelijk wil wezen. Zijn werk is inmiddels vergeten.
Zoals voor hen die iets van de vooroorlogse jaren willen laten zien de persoon Speenhoff een must is, zo zijn de vooroorlogse jaren op hun beurt een voorwaarde om zijn liedjes te begrijpen. Cornets de Groot heeft daarom alle registers opengetrokken en begint zijn verhaal met eigen jeugdherinneringen. De Speenhoff uit zijn jeugd is de al wat oudere Speenhoff, die in de jaren dertig met zijn liedjes de ‘Indischgasten’ in het hart wist te treffen. Dat Speenhoff net als zij moeite had met het gemoderniseerde leven in Holland, zal daar wel debet aan zijn. Zijn gloriedagen lagen al weer achter hem. In de eerste decennia van de twintigste eeuw was hij modern, maar de tijd had hem inmiddels ingehaald.
Speenhoff had het niet zo op jazzmuziek, sigaretten, korte rokken en korte haren voor vrouwen, Esperanto, vrouwenkiesrecht et cetera. Hij vertegenwoordigde het gezonde verstand van Jan-met-de-pet en koos niet voor links, niet voor rechts. Hij was niet goed en ook niet fout, schrijft Cornets de Groot. ‘Een veilige Germaan’ en geen warhoofd zoals eerdere biografen zijn gedrag interpreteerden. Want wat er, behalve ‘daar komen de schutters’ toch vooral van Speenhoff is blijven hangen, is het gerucht dat hij ‘fout’ was in de Tweede Wereldoorlog. Tot een rechtszaak is het nooit gekomen omdat Speenhoff kort voor de bevrijding bij een bombardement om het leven kwam. Maar uit Cornets de Groots beschrijving komt Speenhoff niet naar voren als een NSB’er, maar als een opportunist met weinig principes. Geconfronteerd met kritiek van de Haarlemse RK winkeliersvereniging, had hij al in 1916 laten zien dat hij gemakkelijk om te praten was. Zijn liedjes, waarin hij als eerste over ‘kakmadammen, Jantjes billen, sloeries en bajesklanten’ zong, waren de gelovigen natuurlijk een doorn in het oog. Hij verloochende zijn reputatie schaamteloos, toen hij de Haarlemmers beterschap beloofde. Ook zijn politieke stellingname paste hij aan aan de smaak van het publiek, wat niet zelden tot rare sprongen leidde. Veel werd hem vergeven, want was hij niet de grote vernieuwer, de volks-zanger-bohémien? Volgens velen was hij het die ernst maakte met het Nederlandse amusement. Jan Greshoff, vriend en fan, zorgde ervoor dat hij door intellectuelen serieus genomen werd.
In 1971 verscheen van A. de Haas ’t Was anders. Leven en levenskring van ‘de heer J.H.S., dichter-zanger’, waarvan Cornets de Groot dankbaar gebruik gemaakt heeft. Hij heeft voor zijn boek geen nieuwe bronnen aangeboord, maar weet er met behulp van herinneringen en jeugdsentimenten toch een eigen verhaal van te maken. Cornets de Groot heeft gevoel voor detail. Die veelheid aan details, die vaak voor niet-ingewijden (en dat betekent hier: iedereen die na 1950 is geboren) niet helemaal te volgen zijn, maken zijn boek nogal ongestructureerd. Van Indië, naar jeugdervaringen, naar wereldoorlogen, Tollens, Mulisch en de Vijftigers en meer van dit soort sprongen, maken de lezer nogal daas. Deze hijgt zich door het boek als was het geschreven in één lange impressionistische zin. Een zin waaraan niet af te lezen is of hij zal worden besloten met een vraagteken, een punt of een uitroepteken. Want wat de auteur met zijn boek wil, blijft lange tijd onduidelijk. Zijn boek is geen biografie, geen eerbetoon of eerherstel voor Speenhoff, geen herinterpretatie, geen essay. Op de laatste bladzijde wordt duidelijk wat het wel is. Het verhaal over Speenhoff is een zoektocht naar de jeugd van de auteur geweest. En daar vindt men nu eenmaal moeilijk een uitgever voor.