Bron: Het Parool, 28 september 1968.
Over: De chaos en de volheid, De open ruimte, De zevensprong, Labirinteek.
Een “autodidact in gehypertrofieerde vorm” noemde Sötemann Cornets de Groot in De Nieuwe Taalgids. Hoewel in deze karakteristiek de comfortabele zekerheid van de beoefenaar der literatuurwetenschap doorklinkt, geeft het toch aan voor welk probleem men komt te staan als men de essays van Cornets de Groot leest, zoals die gebundeld zijn in De Zevensprong, De open ruimte en Labirinteek. Dat is het probleem van de esoterische taal die iemand gebruikt met een maniakale, voor niet-ingewijden ondoorzichtige interessesfeer: alchemie, hermetisme, occultisme, magie, astrologie, mystiek. De drie bundels bevatten ‘essays’ over o.m. Van Maerlant, Lucebert, Vestdijk, Gorter, Van der Noot, Hermans, Mulisch, Roland Holst, Achterberg. Een heterogeen rijtje namen, maar voor Cornets de Groot homogeen als het gaat om alchemie e.d.
Een essayist dient zijn voorkeur voor een schrijver al schrijvend over hem te motiveren. Dat is vaak interessant. Nog interessanter is het als het gaat om de motivering van het schrijven over een aspect van een schrijver. De beoefenaar van literatuurwetenschap hoeft dat niet, hij doet zijn werk. De essayist wèl, want die wordt verondersteld een persoonlijke relatie te hebben met dat waarover hij schrijft. Cornets de Groots motieven zijn emotioneel en dat zou weldadig zijn als ze literair vorm hadden gekregen. Dat is hem om twee redenen niet gelukt. Ten eerste omdat zijn aspect, alchemie e.d., zich moeilijk essayistisch, d.w.z. redenerend, laat motiveren. Ten tweede omdat hij niet in staat is anders dan in de esoterische taal van zijn onderwerp te schrijven; hij is te zeer emotioneel bij zijn onderwerp betrokken; gebrek aan afstand. Gevolg is een chaotisch, delirerend en duister soort proza.
Cornets de Groot is indertijd (1945) erg getroffen door de a-bom op Bikini. Daarover en over de het literaire gevolg ervan volgens hem schreef hij in 1963 een essay in Randstad, een oerwoudachtig essay zonder overtuigende visie. Hij komt op dit essay terug in de inleiding van De open ruimte. Het was een ‘zoveelste hergeboorte’ voor hem. Die inleiding omvat bijna drie wederom duistere pagina’s, vol met – wat Nuis zou noemen – ongemotiveerde gevoeligheden: ‘Men moet chaos in zich hebben om een dansende ster te kunnen baren,’ zei Nietzsche, en ik (C.d.Gr.) heb voldoende chaos voor een kompleet heelal’. Deze hoogmoed krijgt bij Cornets de Groot geen literaire motivering, zoals bij Nietzsche. Dat kan niet want daarvoor zijn persoonlijke essays nodig. Een dergelijke opmerking kan men alleen psychologisch begrijpen.
Met deze literair ongemotiveerde, maar emotioneel aanwezige houding staat Cornets de Groot tegenover zijn schrijvers. Het gevolg zijn essays in een sekte-taal: ‘herboren worden’, ‘wonderen’, ‘wonderlijk’, ‘reïncarnatie’, ‘zelffictie’, ‘zelfkick’, ‘averechtse ontwikkeling’, talrijke malen ‘omgekeerd evenredig’, even vaak zetten de schrijvers alchemistische formule of anderszins ‘op de kop’, of zijn ze ‘middelpuntzoekend’. Zijn geesteskind de ‘kosmische metafoor’, dat hij baarde uit o.m. de poëzie van Roland Holst, is te vaag om bruikbaar te zijn. Het woord ‘misschien’ en de drie ergerlijke, god weet wat suggererende, puntjes achter bijna elke alinea duiden taalkundig Cornets de Groots vaagheid en – jammer genoeg voor mij niet sympathieke – onzekerheid aan.
Soms levert zijn emotioneel geredeneer sympathieke zinnen op, die echter niet waar worden gemaakt: ‘Ik ben niet geïnteresseerd in literatuur – ik interesseer me voor een wijze van leven’; ‘Onze kunst moet het meer hebben van ideeën dan van woorden’. Cornets de Groot is een veelschrijvend maar weinigzeggend essayist.