Ruud: een gemis

Frans van der Horst

 

Bron: Ik predik de nadorst, Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk, januari 1986.

[p. 30]

Vanaf het moment dat Ruud onze sectievergaderingen niet meer bijwoont, zijn deze duidelijk van aard veranderd: we missen hem. Als kiespijn, want hij heeft wat vergaderingen in de war geschopt door zijn interrupties! Zo is er een periode geweest, waarin hij iedere opmerking of conclusie van wie dan ook, van welke strekking dan ook, afrondde met een ‘precies’, alsof hij er een uitroepteken achter plaatste. Gelukkig had hij meestal de vergaderstukken niet bij zich, anders had hij zich nog meer met de discussie bemoeid.

Naarmate de avond vorderde, werd hij ‘innemender’ en luidruchtiger, vooral als er besluiten dreigden te worden genomen. Wanneer er sprake was van een ‘programma’ of een ‘plan’ of ‘afspraken’, reageerde hij zeer sluw met een grap of een onweerlegbare uitspraak:
Bij alle individualiteit dat mij schijnt aan te kleven, ben ik me toch altijd bewust deel te zijn van een collectief.

Ja, sluw, dat was hij vaak. Hij zei wel van zichzelf dat hij niet wilde dwarsliggen, maar achteraf doorzie ik zijn strategieën beter. Hij wist zijn afkeer of bezwaren altijd zó geestig en stilistisch fraai te verpakken, dat bij voorbaat al niemand het hem kwalijk nam, als hij zich niet aan een besluit zou houden. Hij zei niet: ‘Ik vind die gemeenschappelijke proefwerken zinloos en doe er dus niet aan mee’ maar wel: ‘Ik zou me de mogelijkheid willen geven om me aan gezamenlijke proefwerken te mogen onttrekken, als dat zo uitkomt.’ Een andere truc was, een detail zó sterk te benadrukken, dat het een belangrijk argument leek te worden. Zo heeft hij eens de keuze van een nieuw schoolboek verworpen door te wijzen op de klungelige titel. We accepteerden glimlachend dat argument; we wisten immers dat hij ieder ander boek toch ook niet zou gebruiken.

Gelukkig vergaderen we tegenwoordig wat efficiënter; er worden zelfs besluiten genomen.*)

Maar toch… was hij voor de sectie waardevol. Wanneer iets nieuws bedacht moest worden, was hij een onuitputtelijk reservoir van dol-

[p. 31]

le invallen, geestige vondsten, goede ideeën. Hij zorgde altijd voor ontspannende lachsalvo’s, wanneer we weer eens verstrikt waren geraakt in een oeroud lastig probleem. Maar als hij zijn opvattingen over een bepaald aspect op papier zette – dat deed hij bij voorkeur – kon hij bloedserieus zijn; over tekstverklaren schreef hij:
Het lijkt vaak veilig om van de ivoren toren uit koel en zakelijk te zijn. Het is veel veiliger je open te stellen voor je pupil en naast hem te staan, als je wil dat ook hij zich ontsluit.

Ook zijn grote belezenheid en fenomenale literaire geheugen hebben menigmaal injecties gegeven aan ons onderwijs op zijn geliefde gebied: de literatuur.

We missen hem dus, ik mis je, Ruud.
Voortaan heb je geen last meer van vergaderingen, afspraken, schema ’s enz. Je kunt je nu volledig wijden aan de verschillende liefdes in je leven. Dat moet je een heerlijk gevoel geven.

Ik besluit met een uitspraak van jezelf (je hebt daar natuurlijk weer een mooi woord voor: auto-citaat!), ooit gedaan tegenover een leerling, maar nu toegepast op jezelf:
Je hoeft een boek, een roman, een gedicht niet te begrijpen; zelf ben je immers ook onbegrijpelijk.

Frans van der Horst
sectieleider Nederlands

*) De man die dit schrijft mag zich dan sectieleider voor het leven noemen, hij heeft op dit punt toch ongelijk. Al is het ongebruikelijk in een feestboekje als dit sectie-geschillen uit te praten, ik moet toch vaststellen dat sinds het vertrek van Ruud nauwelijks een beslissing van belang genomen is. – Jan VS

 

Plaats een reactie