Aangezien

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 4e jrg., nr. 21, juni 1973.

aangezien er uit de sectie nederlands een aantal mensen in hoger beroep zijn gegaan
aangezien dat beroep ze verplicht – wat zeg ik? – aangezien dat beroep ze vergunt hun leven aan de studie onzer taal en onzer letteren te wijden
aangezien ze in hoger beroep zijn veroordeeld tot jaren op borrel en boek
aangezien dat een heel feest voor ze is (als ze tenminste van vervelende feestjes houden)
aangezien er voor hen een leerstoel in het verschiet verborgen is
aangezien zo’n leerstoel geen leuningstoel voor ze is
aangezien ze nu eerst goed werk van communicatie moeten maken
maar aangezien zinvolle communicatie alleen op de logica van 2 + 2 = 4 berust
aangezien alle andere communicatie niet meer betekent dan het onlogische kwispelen van een hond
aangezien het nieuwe beroep ze dus tot denken verplicht
aangezien ze niets ooit goed zullen doen, totdat ze ophouden met denken over de vraag hoe het moet
aangezien ze met zulk denken niet op kunnen houden als ze er nog niet eens aan begonnen zijn
aangezien dat probleem een maatschappelijk probleem is
maar aangezien wij leven in een maatschappij die alle taboes verbroken heeft
en aangezien die maatschappij het ons verbiedt die verbroken taboes te bespreken
aangezien dat probleem alle neerlandici demoraliseert1

Daarom stelden wij een literair programma samen, een neo-monosocia[lis]tisch tafelspel, getiteld: het kwispelen ener hond, of: het woord als melaatsenratel, bestaande uit drie delen, en opgedragen aan al onze 14 vertrekkende collega’s.

Het eerste deel, het zgn. poëtelijck Punt – is een prozagedicht van de hand van A. Roland Holst in samenwerking met F. Bordewijk, door mij aan hen ontroofd. Zodat men ook stellen kan, dat het is van de elleboog van CN, die het dan ook zelf voordraagt.
Het tweede is een t[r]agische monoloog. Die is uit het leven gegrepen en draagt als motto: ‘De schoonheyt van Natuyr passeert doch alle const’, – voordracht van Schumacher.
Het laatste deel is de moraal en is getiteld: de bal gehakt.
Het kan zijn dat dit deel aan uw bevattingsvermogen ontsnapt. Niet omdat de voordrager (Verschuur) te snel spreekt, maar omdat uw oren te langzaam zijn, gelijk iedere moralist keer op keer weer mee moet maken.

Dan krijgen we dus nu het optreden van Cornets de Groot. Graag een applausje.

Silence, please: Oh het machtige geluk deze lang vervlogen dagen

Te dien tijde ontbrak er een woningwet.
Als een waaiend vuur ging hun wel een plekje grond ergens open, waarop schemering dezer aarde.
Daarop gingen dan wonen de grote dingen der natuur en laatkomers konden passeren. Zij kwamen met de machtige zee en met het tochten van een huisje in een slop op en over hun bloed.
Te dien tijde was een rondgang door de steen verdwenen en ook behuizingen waarvan zij spraken als van hun geluk in de Jordaan, waren toen allerwege verloren gegaan, zoals zijzelf.
Totdat een bouwertje kans zag tot een droom van vuur uit de pijp, door de natte sneeuw tegen uiterste steilten van rotsen aan in het hoofd der schorre vrouw.
Daar worden mijn lippen zout en waar ik sta springen de huizen een weinig terug.
Ik tafelde uit verveling lang en zat met angstige toorn, waarbij ik een borrel tot mij nam en schoonheid fikse kelken volkskanker, oud en wijs.
Laten wij dan tegenover mijn vrienden obstinaat melk drinken, plat tegen de muur, gelijk een vrouw die van geen oppassen weet!


  1. Deze anafoor op ‘aangezien’ gebruikt Cornets de Groot ook op p. 81 (Intieme optiek) van zijn essay over de Beatrijs en in een stukje uit de vijftiende jaargang van de Gele vellen. Hij imiteert hiermee een toespraak van Harry Mulisch tijdens het Boekenbal van 1964 (opgenomen in Wenken voor de Jongste Dag, p. 177-181) waarin Mulisch de hoofdzin weliswaar wegliet: ‘die is met Vingerling aan de haal’, zoals Cornets de Groot interpreteert in Witboek. []

Plaats een reactie