Intieme optiek 7

 

Bron: Cornets de Groot, Intieme optiek, Nijgh & Van Ditmar, ’s Gravenhage, Rotterdam, 1973, p. 131-137.
Over: literaire kritiek.
Bewerking van: ‘Intieme optiek 7’, in: Soma, nr. 20-21 (jan-feb 1972), p. 67-69/71.

[p. 131]

SYSTEMATISCH

Ja, dat ’s wel waar, doch in ’t systeem
Daar zou ’t volstrekt niet deugen;
En dus – dat ik de vrijheid neem
Te zeggen: ’t is een leugen.

(P.A. de Genestet)

Er is een mappemonde waarop de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden de oppervlakte van praktisch heel Europa beslaan, en die heb ik getekend. De natuur is er maagdelijker dan de bevolking, die zich ophoopt in Abtswoude, Amsterdam, Antwerpen, Balk, Bergen, Damme, Lahringen, Sluis en Vorden. De hoofdstad is Den Haag – niet groter dan het vriendelijk Voorhout dat via de Denneweg met de Zeestraat naar Scheveningen verbonden is. Utrecht en Groningen werden door rechtvaardige explosies opgeblazen.
Duitsland heeft de grootte van een provincie: Keulen, Dresden, Berlijn. Even buiten Scheveningen richten zich, zoals men weet, de Alpen op, die het Noorden scheiden van de Provence, die bloeit terwille van Albi. Geïsoleerd vinden we nog: Parijs, het vergane Rome, het onherstelbaar Athene, het onvergankelijke Florence.
In de woestijn overzee ligt als een vage herinnering aan een

[p. 132]

grijs verleden Jeruzalem. Achter de woestijn de hoopgevende Goudkust. Zuid-Afrika is onbewoonbaar verklaard gebied.
In het Westen overzee vinden we de eilandjes Groot-Brittannië, Ierland, Noord- en Zuid-Amerika, bij elkaar plusminus 1/4 van de oppervlakte van de Nederlanden. Het Oosten wordt beheerst door een kraterveld: Siberië, Hiroshima, Nagasaki. China – niet al te groot – verliest zich in onverkende vlakten. De gordel van smaragd, met de koningin van het Oosten: Batavia. Het onmetelijke Bikini: onbekend Zuidland.

Dat is de wereld waarin ik leef. Daar is de antihistorische jungle van o.a. de 18e eeuw, bekend uit Een wijze van lev/zen. Daar en toen riep ik Lucebert op uit de 20e eeuw, en Du Perron, Vestdijk en Harry Mulisch om aandacht te vragen voor antitijdgenoten als Staring, Poot en Feith. Hindernissen bestonden niet, want de begeerte gebood.
Mijn ‘kritiek’ – ik zeg maar gewoon ‘kritiek’ – toont een systematische ordeloosheid in denken, leven, lezen en voelen, met als doel te laten zien hoe de gevestigde orde meer en meer geïnfiltreerd wordt door het irrationele, en hoe dat laatste uiteindelijk die maatschappelijke orde verandert, omwoelt en vernietigt. Niets blijft. Het woord is zelfdestruktie in slow motion. Het essay, en zeker het mijne, is een zichzelf vernietigend apparaat. Maar het is de vergankelijkheid zelf die liefde voor het vergankelijke mogelijk maakt. Alleen al daarom verzet ik me tegen kritiek die, vermomd als de rechtvaardigheid en zeker even blind als deze uit onlust

[p. 133]

geboren werd en gehanteerd wordt als een akte van seklusie. Ik ben geen polemist van huis uit: ik werd het. Ik leerde van me af te bijten. Zo leerde ik nog net op tijd inzien dat het plezierig is een vreemde dood te slaan om een wond en een broeder om een buil. Ik besef met voldoening dat er veel in de wereld is dat ik met enthousiasme en zonder daar schuld aan te dragen volkomen haat: oprecht van hart. Men spreekt te gemakkelijk van subjektivisme en objektiviteit. Wie zich van zijn eigen wereld bewust is, en van zijn antihistorische data die hem van de eisen van de geschiedenis bevrijden, ziet vanzelf in dat het realiteitsprincipe de begeerte vermoordt, de kans op een beetje geluk. De objektieven lopen achter, altijd. De menselijke vrijheid vieren, de onherhaalbaarheid van het moment, wat andere zaken zijn dan de konditionering van het gedrag, valt bij hen b.v. onder ‘literatuurtheologie’ of onder ongeoorloofde vrijheid. Nee, dan zij! Zij onderwerpen zich aan een stringente methode! Hoe zal ik ze duidelijk maken dat zij die z.g. literatuurtheologie door een onuitgesproken aanrakingsverbod buiten spel hebben gezet?
Het is waar dat de werkelijk belangrijke dingen in de literatuur mysterieus zijn, en waar is het ook dat het mysterieuze niet rationeel is en daarom? geen? objekt? van? wetenschappelijke? studie? kan? zijn? -. Maar is het daarom eveneens waar dat de waarheid in pacht gegeven is aan een paar idioten die alleen maar het rationele in hun gezichtsveld dulden? Wie alleen maar van een kontroleerbare methode alle heil verwacht, wie meent niets te mogen doen dan het verstrekken van verifieerbare informatie, verifieerbare

[p. 134]

informatie en niets dan verifieerbare informatie, wat nog iets anders is dan de waarheid, kan ook alleen maar iets zeggen over wat objektief aantoonbaar is, maar niets over de werkelijk belangrijke problemen van de literatuur. Hij heeft zich de kans ontnomen het mysterieuze te onthullen, het irrationele bewust te maken en daardoor het rationele te vermeerderen: immers ‘literatuurtheologie’ is taboe. De wetenschapper houdt er zich verre van uit eigen vrije wil. Dreigementen van buitenaf zijn dan ook volstrekt overbodig. Er bestaat immers een innerlijke zekerheid – irrationeler kan het niet – dat overtreding van het verbod hem buiten de kring van zijn in-group plaatst. Maar waar een verbod is, moet een begeren zijn en waar het realiteitsprincipe heerst, wordt dit begeren onderdrukt.
De wetenschapper schrijft de essayist heel vlot een benijdenswaardige vrijheid toe. Maar hij kijkt wel uit, zichzelf een weinig benijdenswaardige angst toe te schrijven voor het voorbeeld dat de vrije essayist voor hem is. De verleiding tot nadoen, het infektiegevaar van het taboe, moet hij daar geen maatregelen tegen treffen van een uiteraard dwangmatig karakter?
Wie het verdrongen verlangen naar die vrijheid bevredigt, krijgt dan ook al die neurotici op zijn dak. Hij wordt afgestraft, en het is de straf zelf die het de heren wetenschappers mogelijk maakt ook het taboe te doorbreken: niets is onwetenschappelijker dan hun kritiek op het werk van zo’n essayist. De zich wrekende critici zijn dan ook geen haar beter dan de dissident, integendeel: ze zijn beroerder. Zij zijn, als alle machthebbers, zo slecht als ze maar durven.

[p. 135]

Hun reaktie op ‘onwetenschappelijk’ werk is het best te verklaren uit gekonditioneerd wangedrag. Zeg methode en ze kwijlen, zeg vrijheid en ze vliegen u naar de strot. Wat is daar voor wetenschappelijks aan? Ik heb schijt aan wetenschap, dat weet toch de eerste de beste idioot.

Vignet bij 'Intieme optiek'

Mijn vrij onbeveerde lachebek
(Jan G. Elburg)

Wanneer in het kreatief proces de logika en het kausale denken uitgeschakeld kunnen worden, moet dat ook in de kritiek mogelijk zijn. Het is voldoende – in eerste aanleg – woorden, gedichten, boeken, op te laten wellen uit de herinnering. Hemel en aarde gaan ten onder en herrijzen. Waarom zou dat anders zijn met het woord? Iets kunnen vergeten, zich vergissen, waartoe geen computer in staat is, is kreatief. De zuiverste kwaliteiten van het artistieke denken zijn onmogelijk zonder het defekt dat ze in beweging zet. Derhalve: deformatie van teksten helpt je soms op weg, vooral als je geen pech hebt. Kritiseren kan een psychisch automatisme zijn, gevoed door liefde of haat, dat de tussenkomt van het toeval mogelijk maakt en de logika logika laat. Niets geldt dan het verlangen daarin op te gaan: in dat woord, dat rijm, dat boek – en niets is ook belangrijker dan het vinden van alle middelen om daarin te slagen.

[p. 136]

Het gaat om de droom, de dagdroom, de meditatie, het magische, mythische en mysterieuze – het gaat erom situaties te provoceren waarin het denken verstoord wordt, mythen, fantasmata worden geboren, waar de kritiek profijt van trekt. Intieme optiek jongleert met de literaire objekten die het lezen schept. Ze worden losgehaakt van hun natuurlijke funktie en tegenover elkaar geplaatst in een relatie die absurd is: Feith, Freud en ik, b.v.
Feiths Julia barst van de freudiaanse symbolen; het boek is op sommige plaatsen in droomtaal geschreven en volgens het procédé van de automatische schriftuur uit het onbewuste ontstaan. In theorie misschien niet, maar in de praktijk verwachtte Feith stichting via de tong door de geest. Zijn werk is een recherche op godsdienstig gebied. Religie is voor hem emotionele noodzaak. Daarom is hij nog geen obskurantist. Hij vermoedde de armoede van de rationalistische filosofie. Maar hij was ook overtuigd van haar rijkdom, omdat hij – en iedereen in zijn tijd – geloofde dat de rede voor alle aardse problemen de oplossing al klaar had. Waarom zou de rede niet ook over kwaliteiten beschikken die de spirituele kanten van het leven konden onderzoeken? Wie haalde het in zijn hoofd grenzen te stellen aan de rede?
Intieme optiek opereert in de tegenwereld, de antihistorische. Daarom is intieme optiek zowel fantastisch als mimetisch. Door de intimisering van het zien krijgt de wereld, de werkelijkheid, het leven pas aanzijn. Intieme optiek is een kweeste die een struktuur veroorzaakt, identiek met de kweeste en ze is gegrond op de weldoordachte en maniëris-

[p. 137]

tische behandeling van via het boek zich voordoende associaties en irrationele interpretaties, ontlokt aan antwoorden op zulke in het ook lopende zinledige vragen, dat het fiktieve karakter dier vragen onmogelijk kan worden geloochend. Het intieme karakter van deze verhouding tussen lezer en boek is de konditio sine qua non voor het naar de oppervlakte brengen van gegevens die zich aan de objektieve blik onttrekken – gegevens waarvan het kenmerk misleidend genoeg is om de waarnemer te doen geloven dat een nadere verklaring van hem niet wordt verwacht en een zinlege vraag nog minder.
Natuurlijk is intieme optiek naïef. Maar aangezien ze de mimesis is van een fantastikon, is ze vooral ook betrouwbaar en bovendien iets amusanter, iets interessanter dan wat gedistantieerde objektiviteit tot nu toe presteerde. Men kan dus ook zeggen dat intieme optiek gewoon onzin is, die het op zich genomen heeft af te rekenen met veel dat gevestigd is of voor de hand schijnt te liggen; onzin die zich niet weerhouden laat door wat verboden is of taboe.
Noem me daarom gerust charlatan, literatuurtheoloog of losbol. Onlust van anderen dulden leidt immers tot verdraagzaamheid, en hoewel ik werkelijk niet weten zou waarom dat mijn probleem zou moeten wezen, zeg ik: ‘doen jullie maar. Een aantal nullen te moeten verduren is niets te hoeven verduren. En dat is dan mijn verdraagzaamheid: de weg naar mijn Nirwana, en ik ga die: met vaste stap en vooruitziende blik’.

Den Haag, 20 oktober 1971

3 gedachten over “Intieme optiek 7”

  1. waar hij mij direkt bij het lezen van dit werk aan doet denken is ter braak: hetzelfde vermijden om direkt te zeggen waar het op staat, het vermijen in en debiteren van paradoxen, een soort dwang om literair te zijn die je als lezer voortdurend doet afvragen wat ie nou bedoelt omdat je vreest op het verkeerde been te worden gezet en het eens blijkt te zijn met wat ie juist laakt – en het schijnt ook allemaal dezelfde functie te hebben als het bij ter braak had: het veroveren van een eigen positie, een angst weggevaagd te worden en het bestrijden van een grote, gevaarlijke vijand
    ik vind het moeilijk hem te volgen in hoe hij die vijand ziet; het is alsof ie nooit voor provo geschreven had en mei ’68 niet achter zich heeft – waar haalde hij die gevoeligheid vandaan voor het establishment, dat gewoon niet meer was dan twee, drie professoren die zich wat minder gunstig over hem hebben uitgelaten
    waarom absoluteert hij dat tot een despotisch koningschap terwijl hij moet zien dat de letteren een republiek is – dat hij kennelijk toch niet als zodanig kan ervaren
    natuurlijk ligt de gevoeligheid voor een professorenoordeel voor een deel aan het genre dat ie beoefent: essayistiek is in de aard duidelijk academischer dan poëzie of het schrijven van een roman, maar je moet die gasten toch veel meer aanzien en feitelijke macht toekennen dan ze hebben om zo boos op ze te kunnen zijn
    op dat punt moet veel verklaard worden in een biografie, lijkt mij

    Beantwoorden
  2. Door dit hele commentaar heen schemert je onwankelbare vertrouwen in wie zich over ons hebben gesteld en je onwil om iets aan die machtsverhoudingen te doen. Evengoed bedankt, Eddy.

    Beantwoorden
  3. In een periode van twee jaar heb ik Rudi leren kennen. De jaren lagen voor zijn eerste publikaties. Ik ben die globaal blijven volgen. De wijze waarop Rudy zich in zijn productieve jaren verhield tot de literatoren die hij via hun werk kende, trof ik in de korte periode van vriendschap al bij hem aan.
    Rudi was geen dromer die een persoonlijke, fictieve werkelijkheud creëerde. Ook was hij geen klassiek geschoold academicus. Selfmade was hij, een overlevend oorlogskind, zichzelf ontwikkeld tot een liberale intellectueel, een pedagoog, sociaal aanraakbaar, maar met een soort van onverstoorbare ongenaakbaarheid.
    Wanneer in Rudy’s werk verongelijktheid wordt gelezen, lees ik er voor in de plaats een kreet van verzet tegen burgerlijke schrijvers die de chaos wantrouwen en hun schijnbaar sterke positie tegen literaire schavuiten zo ver mogelijk van hun eigen huis verdedigen.
    De letteren waren nooit een republiek, noch zullen ze dat ooit worden. Een permanente, met de wapens van de taal bevochten burgeroorlog tussen verschillende partijen en individuele anarchisten, zo’n vergelijking gaat beter op.
    Een herinnering aan Rudy vind je op mijn website http://www.pietboekestijn.nl

    Beantwoorden

Plaats een reactie