Ingezonden brieven (1966-1987)

6 brieven. Bronnen: Het Parool, De Volkskrant, Vrij Nederland.

Facsimile van krantenknipsel

Provo Hugo de Groot

Het Parool, 12 juli 1966

Uw bericht dat in Den Haag de naam Provo is gebruikt, om het aan het beeld van Hugo de Groot bedreven vandalisme te dekken, doet vermoeden dat Provo hier niets mee te maken heeft.

Hugo de Groot was een kind van een geslacht van Provo’s, de Geuzen, hij was trouwens zelf een Provo, die met zijn De vrije Zee het verdrag van Algericas (1493) tot een waardeloos vod perkament maakte, en als eerste de zee tot collectief bezit verklaarde.1 Ideeën van geweldloosheid, vrede voor allen, vrijheid van geweten, bezwaren tegen een Nederlandse prins: ze zijn allemaal te vinden bij hèm: de vader van de Provo’s.

Als laatste telg uit zijn geslacht protesteer ik met klem, namens hem en mijzelf, tegen de onhistorische en oncosmetische behandeling hem door Niets-begrijpende barbaren2 aangedaan.

Den Haag, R.A. Cornets de Groot

Het Parool meldde dat op vijf beelden voor de Hoge Raad het woord ‘Provo’ met zwarte verf was geschilderd, op een zesde het ban-de-bom-teken (‘Beelden in Den Haag beklad’, Het Parool, 6 juli 1966). Onder de kop ‘Provo Hugo de Groot III’ verscheen een week later een reactie van E.J. Budingh in de brievenrubriek Maar Meneer: ‘Ik zou de nazaat van Hugo de Groot (M.M. 12-7) erop willen wijzen, dat de roem van zijn voorvader berust op positieve daden. Het verrichten van positieve daden vereist enig hersenwerk. Het is daarom niet fair om Hugo de Groot gelijk te stellen met de huidige provo. Daar protesteer ik tegen.’ Het Parool, 20 juli 1966.

Facsimile van krantenknipsel

Politie

Het Parool, 23 november 1966

De blinde liefde die Wim Gijsen3 ertoe bracht een paar foto’s tegen de ruiten van zijn wagen te plakken, is me sympathieker dan de stereotiepe reflexen waarmee de politie op zulke prikkels antwoordt. De foto’s die zij uit de auto van Gijsen ‘haalde’ tonen van geen Amerikaan het gezicht: waarom?

Vergelijking van de huidskleur leert, dat slachtoffers en martelaars landgenoten zijn (behoren te zijn). De politie had eenvoudig de tekst kunnen verwijderen, maar deed, in blinde tegenliefde, weer eens iets te veel.

Den Haag, R.A. Cornets de Groot

Onder de kop ‘Vietnam-betoging (foto’s in auto) niet vervolgd’ berichtte Het Parool twee weken later, op 7 december 1966: ‘De officier van justitie zal geen vervolging instellen tegen de Haagse schrijver-dichter Wim Gijsen (33). De Haagse politie had op 16 november uit de auto van Gijsen, die voor de Amerikaanse ambassade aan het Lange Voorhout geparkeerd stond, aan aantal foto’s verwijderd en in beslag genomen, voorstellende Amerikanen die een jonge Vietnamees martelen.
De foto’s waren gescheurd uit het letterkundig tijdschrift Podium, nr. 4. ‘Moeten deze Amerikaanse moordenaars onze vrijheid verdedigen?’ luidde de tekst die Gijsen onder de foto’s had geschreven. () De officier van justitie meent dat niemand beledigd is. De foto’s zijn aan de eigenaar terugbezorgd. Op zijn beurt heeft Wim Gijsen de klacht laten vallen die hij destijds tegen de politie indiende, dat deze zijn auto had opengebroken. De officier van justitie achtte de klacht ongegrond omdat van braak niets gebleken was. De dichter-schrijver heeft vandaag zijn auto met foto’s weer voor de Amerikaanse ambassade geparkeerd.’

Facsimile van krantenknipsel

Prins Maurits

De Volkskrant, 30 april 1968

Niet Passepartout stelt Maurits in een ongunstig daglicht, zoals A.W. Peschar stelt (Volkskrant 27 april) maar het gedrag van de prins zelf. Wie van mening is, dat het ongeluk van de landsadvocaat hem leed doet, behoort daar iets aan te doen. Wie van mening is, dat de politiek van de raadspensionaris verderfelijk is voor het land, moet zien dat er na de dood van de man verandering in die politiek komt. Maurits heeft geen van beide dingen gedaan. Hij was wèl getuige van het planten van een meiboom, maar niet van de executie zelf. ‘Vergiffenis te verleenen’, citeert Peschar, ‘zonder dat zij verzocht werd, was niet denkbaar.’ Alles was denkbaar, en het verlenen van vergiffenis, die nauwelijks zo heten mocht, in de eerste plaats. ‘Zo er onverhoopt iets ergs mocht gebeuren, dan zal iedereen het aan u wijten,’ schreef Willem Lodewijk aan Maurits, die op de dag van de terechtstelling een harde brief terugschreef aan zijn Franse neef. Noch naar die neef, noch naar Louise de Coligny, noch naar een speciaal daartoe gezonden Franse ambassadeur heeft Maurits willen luisteren. ‘Deze zoon van den grooten Oranje heeft getoond, dat de hooge opvattingen van zijn vader hem vreemd waren.’ Dat zegt Gosses4 ervan – een beter historicus dan Van Lennep5 – want een èchte.

Den Haag, R.A. Cornets de Groot

Cornets de Groot reageert op een ingezonden brief van A.W. Peschar naar aanleiding van het artikel Maurits, zinvolle naam voor jonge Oranje-prins door Passepartout (Het Parool, 23 april 1968) over de naam van een pasgeboren zoon van prinses Margriet. Peschar valt over de zin ‘Als de man, die gemakshalve maar de luiken van de ramen van zijn Haagse woning sloot op het moment dat een bijl een einde maakte aan het edele leven van Johan van Oldenbarneveldt’, en schrijft: ‘Deze zin stelt Maurits in een ongunstig daglicht. Mr J. van Lennep laat in zijn Voornaamste geschiedenissen van Noord-Nederland, Maurits over Van Oldenbarneveldt zeggen: “Het ongeluk van den advokaat is mij leed. Ik heb hem altijd lief gehad en vermaand ander te doen. Doch nu hij sedert eenigen tijd een anderen regeringsvorm heeft zoeken in te voeren, die den ondergang dreigde van kerk en Staat moest ik mij wel tegen hem stellen … Noch de Advokaat noch de zijnen waren tot het vragen om vergiffenis te bewegen … ja zij lieten voor zijn huis een meiboom planten versierd met baanderollen en gedroegen zich op een tergende wijze, weinig geschikt om de rechters tot zachtmoedigheid te neigen.” Over Maurits’ houding tijdens de terechtstelling: “Op de morgen dat zij voltrokken werd, liet hij alle vensters en luiken van zijn paleis op ‘t Binnenhof sluiten, verbood dat iemand, zijn livrei dragende, zich buiten zou toonen en vernam van de uitvoering van ‘t vonnis niets, dan toen dit werd bericht. Vergiffenis te verleenen, zonder dat zij verzocht werd, was niet denkbaar en Maurits kon dus niets anders dan het recht zijn gang laten gaan”. En zo kan ook de jonge Maurits van Oranje Nassau-Van Vollenhoven zijn naamgenoot wat sympathieker voorkomen. Groningen, A. W. Peschar’ (Het Parool, 27 april 1968).

Facsimile van krantenknipsel

Obsceen

De Volkskrant, 15 februari 1985

Hoe kan het afschaffen van een staatsprijs in het hoofd opkomen van iemand die minister van Cultuur is, en dus de plicht heeft literatuur te beschermen en te bevorderen? Zo iemand maakt de literatuur aan de politiek ondergeschikt en zet een onafhankelijke jury opzij. Hij maakt schandaal, en om dit enigszins te verdoezelen, verkoopt hij smoesjes – niet over de waardeloosheid van het werk, maar over de vrolijkheid van een schrijver, die als een monsterlijke bedreiging voor de gemeenschap wordt afgeschilderd. Die Gemeenschap moet dus tegen hem afgeschermd worden.

Zo wordt Brandt Corstius tot iets obsceens gemaakt. Wat zegt zijn boek De Encyclopedie hierover? Obsceen, iets wat zich buiten de scène afspeelt. Men ziet het niet, men zou het willen zien, en wordt dus geïrriteerd. Remedie: het obscene verbieden, of laten zien. Het kabinet wil hem niet laten zien. Wanneer vertrekt het zelf eens?

Leiden, R.A. Cornets de Groot

Elco Brinkman, cultuurminister voor het CDA, weigerde de nominatie van Hugo Brandt Corstius voor de PC Hooftprijs over te nemen. Volgens de minister had Brandt Corstius, die in zijn columns de minister van Financiën met Eichmann had vergeleken, ‘het kwetsen tot instrument gemaakt’, wat niet beloond mocht worden met een staatsprijs. Cornets de Groot was een van de juryleden; het was na de Feniksprijs (1970) voor Jan G. Elburg zijn tweede en laatste jurylidmaatschap. De PC Hooftprijs werd drie jaar later alsnog aan Brandt Corstius uitgereikt.

Facsimile van knipsel

Vrij Nederland, 18 mei 1985

In het artikel ‘De literaire prijzen’ citeert Rudie Kagie (VN, 27-4-’85) van Cornets de Groot dat Bert Schierbeek ‘wél het geld kreeg, maar niet de erkenning’. Ik wil daaraan toevoegen dat, bij nader inzien, het beginsel ook omgekeerd kan werken. Hugo Brandt Corstius kreeg wél de erkenning maar niet het geld.

Leiden, R.A. Cornets de Groot

Zie de vorige brief.

Facsimile van krantenknipsel

Petitie

De Volkskrant, 7 januari 1987

In De Volkskrant van zaterdag 3 januari 1987 schrijft medewerker Joop de Jong in zijn bespreking van N.A. Bootsma, Buren in de koloniale tijd: ‘… Soetardjo, die in 1936 via een petitie in de Volks Raad voorstelde dat Nederland Indië na een overgangsperiode van tien jaar onafhankelijkheid zou verlenen, liet zich door het Filippijnse voorbeeld inspireren. De petitie werd verworpen.’

Men zou daaruit kunnen opmaken, dat de Volksraad de petitie-Soetardjo verwierp, waarin gevraagd werd om een Rijksconferentie van vertegenwoordigers van Nederland en Nederlands-Indië, om op voet van gelijkgerechtigdheid een plan op te stellen om Indië langs de weg van geleidelijke hervorming binnen tien jaar of langer de staat van zelfstandigheid toe te kennen binnen de grenzen van de grondwet.

Maar de Volksraad nam de petitie wel aan (met steun van het Indo-Europees Verbond), in 1936.

De petitie werd ten slotte verworpen (in 1938) door het Colijniale Den Haag.

Leiden, R.A. Cornets de Groot

In Hier en nu en daar en toen, een historisch overzicht van de in het Volkskrantartikel beschreven periode, schrijft Cornets de Groot: ‘De Philippijnen met hun Tydings-Mc Duffy Act: het zei Tjipto – Chief Tjipto, het zei Soekarno en Soetardjo iets, maar de Nederlanders? Die bleven Oostindisch doof, geloofden heilig in hun superioriteit en wisten zeker dat Indië het zonder hen nooit redden zou. Het Nederlands bestuur, zei Colijn, ‘was even hecht gevestigd [in Indië] als de Mont Blanc in de Alpen’. Tien jaar later verwierp hij met verontwaardiging de petitie-Soetardjo, Nederlands laatste kans op beter.’



  1. In het voorwoord tot zijn eerste bundel essays De open ruimte, rond deze periode geschreven, vertelt Cornets de Groot: ‘Ruim honderd jaar na Tordesillas bracht ik, nadat ik door magiese kunstgrepen het orakel van Delfi naar Delft had overgeplant, verandering in deze mensonterende toestand. Ik schreef mijn beroemd geworden boek De open zee. Het varen om de noord maakte ik overbodig, ik opende de weg voor Piet Hein en gaf de VOC de mogelijkheid zich anders voor te doen, dan als een kompanjie van gewetenloze zeeschuimers van het allerbedenkelijkste allooi. Ik ging op voet van gelijkheid om met dichters als Vondel en Hooft en maakte een prins het leven zuur.’ []
  2. Een echo van Spinoza’s ‘ultimi barbarorum’, vaker door Cornets de Groot aangehaald. []
  3. Wim Gijsen was redacteur van het door Bert Bakker uitgegeven tijdschrift Maatstaf en onderhield namens die uitgeverij soms contact met Cornets de Groot. Zie de correspondentie met Bert Bakker. []
  4. Izaak Gosses (1873-1940), Nederlands historicus. []
  5. De jurist, dichter, romancier en taalkundige Jacob van Lennep (1802-1868). []

Plaats een reactie