Zo schrijft Cornets de Groot in het laatste hoofdstuk van zijn roman Tropische jaren.
Vorige week was ik in Istanboel. Een korte vakantie in die stad leek me een goede opstap naar Indonesië waar ik later dit jaar wat van zijn sporen op wil rapen. Zelf fungeerde die stad toen hij er was tenslotte als opstap naar een beslissende wending in zijn schrijverschap: na Tropische jaren heeft hij zijn aandacht grotendeels verlegd naar zijn jeugd in Indië, dat hij in 1946 op 17-jarige leeftijd verliet. Het verhaal van Tropische jaren is in Istanboel gesitueerd, maar gaat in wezen over zijn geboorteland Nederlands-Indië.
Tropische jaren (klik hier voor een pdf met de volledige tekst van het boek (140 blz.) inclusief briefwisseling met de uitgever, eigen commentaar, een interview en alle recensies) is zijn tweede roman. Ik las het boek toen het uitkwam, in 1986. Ik geloof niet dat ik het daarna nog een keer heb gelezen, al heb ik de tekst op de site gezet en heb ik er stukken uit geciteerd – maar van kaft tot kaft heb ik het niet meer gelezen. Ik was er destijds niet door gegrepen, al was ik wel geïmponeerd door de literaire taal, in de goede zin van het woord. Maar Istanboel, Batavia, een jeugd om op terug te kijken – alledrie waren ze me vreemd. Nu ik zelf zo oud ben als hij toen hij de stad bezocht en het boek schreef, leek een hernieuwde kennismaking op zijn plaats. ‘Ik ben een reisgids kinderen, leer mij lezen’, zei Bert Schierbeek ooit, en onder dat motto ben ik op weg gegaan. Met de roman in mijn tas, niet als tekst om naar te handelen, maar als plattegrond met markeringen voor te ondernemen eigen acties. En zonder verdere voorbereiding. Vier dagen om het boek te lezen en na te lopen. Vier dagen om me in een andere werkelijkheid onder te dompelen.
Om met dat laatste te beginnen: tussen de romanwerkelijkheid en de werkelijkheid van nu zitten 36 jaar. Een periode die begrensd wordt door de namen van Ecevit, een man die zich de militairen van het lijf moest houden, en Erdogan. Die laatste is bepaald geen lieverd, maar het zijn toch andere tijden dan toen: ik heb in Istanboel, behalve als bewakers bij het serail, in elk geval geen gewapende militairen gezien:
Daarmee zou een van de voorwaarden voor de Proustiaanse reflex die aan de geboorte van het boek ten grondslag ligt in deze tijd zijn weggevallen:
Zoals Istanboel de ik-zegger in het boek, Leo de Brauw, aan Batavia doet denken, zo moest ik denken aan een stad uit míjn geschiedenis: New York. A city that never sleeps… Ik vond het er ook niet smerig (‘Istanboel is zonder twijfel de smerigste stad die ik ooit gezien heb. Het vuil stapelt zich op de stoepen op en laat zich door de wind door de straten jagen’, p. 9). Integendeel, overal zag ik voortdurend schoonmaakploegen aan het werk, gewapend met stoffer en blik of in wagentjes met van die draaiende borstels (‘”Ze zouden hier wonderen doen, die wagens,” zei ik’, p. 9).
Of dit een verbetering is, valt weliswaar te bezien:
Wat blijft daarvan over nu heel de wereld het reinheidsideaal van Singapore navolgt?
Andere verschillen:
Ik ben geen zeven dagen in Istanboel geweest, maar vier.
Ik was er niet met een partner, maar alleen, en ik heb geen gids in de arm genomen, zoals de in het boek optredende Mr. Oral Edip.
Ik heb geen kwartels gezien of gegeten (‘We bestelden iets vooraf en kwartels voor de hoofdschotel: het sterft hier van de kwartels’, p. 24).
Ik heb wel een boottocht over de Bosporus gemaakt, maar niet naar de Prinseneilanden in de Zee van Marmara (p. 11); ik ging de andere kant op, naar de Zwarte Zee.
Ik ben niet naar het Maritieme Museum gegaan (p. 105; wat moest hij daar in godsnaam?) maar naar het Museum voor Turkse en Islamitische kunst.
Ik zag dansende derwisjen, die in de roman niet voorkomen, maar ik heb – tot mijn grote spijt – geen buikdanseres gezien (p. 103); wel werd ik de laatste avond naar een nachtclub ontvoerd waar ik ruimschoots voor dat gemis werd gecompenseerd, al kostte het me een vermogen.
Ik had geen hotel ver buiten de stad op een berg, maar een midden in de stad (in de wijk Laleli). Daardoor is ‘de geur van jasmijn, de zang van kippen, krekels en kikkers’ die eveneens Batavia opriepen aan mij voorbij gegaan. Om dezelfde reden zag ik vanuit mijn hotel helaas de skyline van de stad ook niet, noch hoe
: een zin die wat mij betreft kan wedijveren met Multatuli’s frase over de gordel van smaragd.
(Wordt vervolgd)
- Een link naar een pdf met de volledige tekst van Tropische jaren (140 blz.) inclusief briefwisseling met de uitgever, eigen commentaar, een interview en alle recensies.