Indonesische reisnotities (3)

De toean besar belanda baart opzien.

Met een gevoel als van Neil Armstrong plant ik mijn voet onderaan het vliegtuig op Indonesische bodem. En als de hitte me in het gezicht slaat en mijn lijf omspoelt, denk ik aan wat mijn vader tegen zijn vrouw en dochter zei toen ze hier in ’87 – hij na 41 jaar – uitstapten: ‘Ja mensen, dit zijn nou de tropen’.

Goed. Ik hoef niet met het klootjesvolk op mijn rugzak te wachten, want die is een dag eerder al gearriveerd; ik hoef hem alleen maar op te halen. Men verwijst me naar de Lost and found. Ik overhandig er mijn bewijsje maar de gegevens blijken in het grote boek niet terug te vinden. Geen rugzak. Hoe het kan? Geen idee zegt de mevrouw. Ze maakt een formulier op en zegt ermee aan de slag te zullen gaan.

Met alleen mijn handbagage loop ik naar buiten. Breekt het zweet me nu uit of is het die hitte? Een taxichauffeur spreekt me aan. Naar Jalan Gelong Baru Timur? 350.000 roepia. Ik heb begrepen dat je hier over alles moet onderhandelen – wel fijn maar ook vermoeiend, vooral met die hitte – dus ik trek mijn beste bedenkelijke gezicht en stel 250.000 voor. No chance! repliceert hij. Nou dan niet, zeg ik, maar helaas denkt hij er zo ook over. Ik besluit om eerst maar eens een flesje water te halen.

Bij terugkomst een andere taxichauffeur. Ook hij zegt 350.000 roepia. Ik zeg prima! en stap in.

Where you from? vraagt hij. Ik zal de komende tijd nog wel vaker uit de kast moeten komen en met een gevoel alsof ik een nazaat van JP Coen zelf ben, zeg ik ‘From Holland’. Maar hij: ‘Oh belanda! Bery good!’ En daar gaan we: ‘Robin van Persie, Ruud van Nistelrooy, Marco van Basten!’ Ik haak in met Johan Cruyff, die deed het in mijn tijd altijd goed, maar daarop volgt geen reactie.

Buiten is weinig te zien. Het is aardedonker en razend druk. Voorlopig dus alleen het idee dat ik in Jakarta ben, een miljoenenstad, praktisch aan het andere eind van de wereld, die me dichter bij de wereld van mijn vader moet brengen. Qua voorstel wel een beetje vreemd, maar zei hij zelf al niet dat zijn leven uit zijn baan was geslingerd? We zullen zien.

Bij het guesthouse word ik opgewacht door Mr. Djodi, een vriendelijke meneer met een brilletje en een snorretje die goed Engels spreekt maar die me wel laat weten dat ik de eerste nacht die ik had besproken maar in Guangzhou doorbracht, gewoon moet betalen. Yes you may cancel, zegt hij, but I cannot cancel. Ik denk prima ouwe, ik kom graag van mijn geld af zolang ik maar niet hoef te worden zoals jij, en zeg dat ik het volkomen begrijp.

De kamer ziet er netjes uit, er is een schone badkamer en een keukentje en er is wifi; dat laatste gaf in Holland al de doorslag. Ik kleed me uit, neem een douche en val in slaap.

De volgende ochtend om zeven uur staat er een ontbijt voor me klaar met koffie en twee bruine boterhammen met een plakje kaas in plastic en twee kuipjes jam. Ik had hier liever geen boterhammen, kaas en jam meer gezien maar laat me de koffie goed smaken. Mr Djodi komt bij me zitten. Ik vind hem ondanks die zakelijke inborst toch heel vriendelijk; het een hoeft het andere natuurlijk ook niet in de weg te staan. Ik was van plan om eerst terug te gaan naar het vliegveld en bij het kantoor van mijn Chinese prijsvechter te informeren, maar hij zegt ‘Let me call them, then you can go out and pick up your father’s footsteps’. Dat vind ik natuurlijk fantastisch. Ik geef hem ook mijn telefoonnummer zodat hij me via WhatsApp kan bereiken.

Dan ga ik vandaag eerst naar het Koningsplein, nu Jalan Veteran 2, een van mijn vaders adressen, bij een sluis en een spoorwegovergang. Mr Djodi vraagt nog of hij voor me moet onderhandelen met de tuktukbestuurder (hier: bagai) maar ik zeg nee, dat lukt wel. Remember, no more than 35 to 40.000 rupiah! roept hij me nog na.

Aan de bagaibestuurder vraag ik hoeveel naar Jalan Veteran 2 en hij zegt 35.000 roepia. Ik zeg prima! en stap in.

Onderweg denk ik aan mijn rugzak. Wat zit er eigenlijk in waar ik absoluut niet zonder kan? Niets eigenlijk. Er zit een tablet-pc in van 500 euro die ik nooit gebruik en die ik ook nu niet zal missen. Er zit zware regenkleding in waarvan ik denk ik laat me liever natregenen dan dat ik dat hier aantrek. En verder broeken, bloezen, sokken, shirts, shorts, allemaal handel die ik hier ook kan krijgen. Traveling light, met niks reizen, is dat niet het mooiste wat er is? Alleen de DEET tegen muggen, mijn zonnebrandcrème en mijn malarianoodbehandeling waar ik een vermogen aan heb uitgegeven, die mis ik wel; voor de rest hou ik het net zo lief zoals ik het nu heb.

Als ik uitstap zie ik als eerste een riviertje met daarboven een spoorviaduct. Of rivier: ‘Van de vroegere romantiek van het Molenvliet – het onstuimig woelen van het water – is niet veel meer te zien dan een dode plas, die vies is en stinkt’, schrijft mijn vader ten tijde van zijn bezoek, en zo is het nu nog precies. Ook de sluis is er nog, maar ook daar is alle leven uit. Ik loop de straat uit tot aan het park van het nationaal monument, het Monas.

Roland Barthes ging graag lunchen in de Eiffeltoren omdat dat de enige plek in Parijs was waar je de Eiffeltoren niet kon zien. Dat zal met dit ding minder het geval zijn maar erg aansprekend vind ik het niet. Een vlam op een kaars: als symbool voor een nationaal monument hinkt het op hoop en op overwinning. Is dat niet tegenstrijdig? Maar die ideeën zijn er maar om af te leiden want het is gewoon de knots van Soekarno’s erotisch geladen almachtsfantasie.

In de kelder is een tentoonstelling over de geschiedenis van het land. De Nederlanders komen er nog genadig vanaf, beter dan in mijn Engelstalige reisgids die geen goed woord over heeft voor 350 jaar misbruik, exploitatie en winstbejag door een volk dat hier niets te zoeken had, om te zwijgen van de geregelde geweldsexpedities en massaslachtingen ter bescherming van die belangen. Bij een tableau van een van die slachtpartijen, die tegen de trotse en dappere Atjehers, die zelfs naar verhouding extreem wreed en misdadig is geweest, komt een jongen naast me staan. Where you from? vraagt hij. Belanda, antwoord ik, al iets minder verlegen. En hij? From Aceh… Even ben ik sprakeloos. Maar dan denk ik: ben ik zelf soms geen Indo? Heeft Multatuli niet ook namens de voorouders van mijn inlandse overgrootmoeder Komot en die van mijn oma Dicky de pen opgenomen? Ik kom dan wel uit Holland maar in mij gaan twee zielen samen. Ik ben de onafhankelijkheidsstrijd en de 1e, 2e, 3e en 4e politionele actie, om het met een variant op Mulisch te zeggen.

Voor de lift naar de top moet ik in de rij. Het is pas negen uur maar de bloedhitte in de brandende zon is niet gering. Gelukkig komen we na een kwartier in de schaduw te staan en na meer dan een uur sta ik eindelijk in de lift.

Uitzicht door tralies heen over een stad die ik niet ken en waar zoveel hoogbouw is dat elk gebouw wel een landmark is: ik heb het in twee minuten van alle kanten bekeken en wil wel weer terug naar beneden. Maar nu krijgt mijn omgeving me ineens in de gaten. Mister, mister! Can I take picture? Een man komt op me af en duwt zijn gesluierde vrouw naast me. Wat? Ik heb al eerder gezien dat mensen naar me kijken, vooral kinderen. Ik ben met mijn 1.90 en 96 kilo natuurlijk ook een toean besar belanda, een grote man uit Holland die de aandacht trekt, vooral van kinderen. Maar nu ook deze man en die vrouw, die naast me staat te glunderen? Welja, zeg ik en sla mijn arm om haar heen – maar dan is het hek van de dam. Iedereen wil met me op de foto, hele groepen; sommigen houden twee toestellen tegelijk vast. Bij de derde sessie haal ik mijn eigen toestel tevoorschijn en geef het aan een van de omstanders.

Als ik het terug in ontvangst neem zie ik dat er een WhatsAppbericht is van Mr Djodi met een fatale mededeling: mijn rugzak is gevonden.

Plaats een reactie