
Labirinteek, Cornets de Groots vierde essaybundel en de laatste voor uitgever Bert Bakker, verscheen in de zomer van 1968, in de meest productieve periode van zijn schrijverschap. Een jaar eerder schreef Cornets de Groot aan zijn uitgever Bert Bakker:
In de twee jaar van 1967 tot 1968, waarin hij van zijn pen moet leven, verschijnen achtereenvolgens De zevensprong en Labirinteek, de Lucebert-bloemlezing Poëzie is kinderspel en het bibliofiel uitgegeven Een wijze van lev/zen. Daarnaast werkt hij aan bloemlezingen uit het werk van Staring, Bert Schierbeek en aan een overzicht van ‘hoofse lyriek van de Middeleeuwen tot Vestdijk’; voorts levert hij als recensent bijdragen aan Elseviers Weekblad en De Gids en werkt hij mee aan het literaire radioprogramma Literama; en ten slotte publiceert hij met grote regelmaat essays in de literaire tijdschriften Maatstaf, Raam en Kentering. Aan deze periode komt pas een eind wanneer hij in 1969 met een ook al in deze periode behaald M.O.-diploma een baan aanvaardt als leraar Nederlands.
Achttien jaar later schreef hij over deze periode:
Labirinteek is de enige bundel die geheel aan poëzie is gewijd. De opstellen handelen over achtereenvolgens Guido Gezelle, A.C.W. Staring, Jan G. Elburg, Lucebert, Willem Elsschot, Antonie Donker, Herman Gorter, M. Nijhoff, Remco Campert en Cornelis Crul. Voor de dichter Gerrit Achterberg maakt hij apart ruimte voor vier essays, oorspronkelijk onder de titel Ik kan u bijna lezen, essays over Gerrit Achterberg, uiteindelijk gewijzigd in Vier opstellen over Gerrit Achterberg.
In het voorwoord tot de bundel, dat misschien beter als anti-voorwoord kan worden betiteld, schrijft hij in de door Bert Bakker voorgeschreven, destijds moderne spelling:
Een meer substantiële verantwoording van Labirinteek ontbreekt weliswaar niet: in het niet in de bundel opgenomen essay Een drievoudig manifest verklaart hij het in Labirinteek centraal gestelde begrip ‘fantastikon’, dat als een uitbouw van de in eerdere bundels gebruikte ‘kosmische metafoor’ kan worden beschouwd, en als alternatief voor de in deze periode door iedereen bedreven ‘close reading’. Dit fantastikon is, kort gezegd, een wereld die ‘aan de polen aan de werkelijkheid is opgehangen’:
Dat hier het fantastikon zelf niet met name wordt genoemd, maar successievelijk vervangen wordt door de titels van twee van zijn bundels – De open ruimte en Contraterrein – lijkt voldoende reden om in het fenomeen het object te mogen zien van heel zijn essayistisch oeuvre.

Cornets de Groot heeft de kritieken op zijn werk niet tevergeefs afgewacht. In navolging van prof. dr. A.L. Sötemann meende ook W. Blok in De Nieuwe Taalgids de neerlandistiek tegen het gebodene in Labirinteek te moeten waarschuwen.4 In het artikel Reading Blo(c)k diende Cornets de Groot hem op even felle als amusante wijze van repliek: ‘Ik prijs me ook nu niet bij de heren kritici aan, ik vraag ze niet eens te oordelen met het hart, want de ellende die daaruit voortspruit, is niet te overzien. (…) Mijn haat tegen deze lui wordt direkt akuut als ik maar één letter van ze in mijn buurt vermoed. Ik vind geen labirint in ze, geen open ruimte, geen perspektief, geen hoogte, geen diepte, laat staan een afgrond.’
- Brief 24 aan Bert Bakker. [↩]
- Brief aan Jan Verstappen, 1986. [↩]
- ‘Want wij prijzen onszelve u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen die u in het aangezicht roemen en niet in het hart.’ [↩]
- Zie W. Blok, Boekbeoordelingen. [↩]