Déjà vu in de Ardennen

Frans gedicht op een bord

We have all been here before… (David Crosby)

Afgelopen maand ben ik twee keer in de Belgische Ardennen geweest. Eerst voor een wandeltocht van een week in de buurt van Spa en Stavelot, daarna nog een dag voor een hardloopwedstrijd, de Trail des Hautes Fagnes (hoge venen), in het iets oostelijker gelegen gebied rond Malmedy.

Wandelen in de Ardennen is als het lezen van een roman: het gaat traag en duurt lang, soms zijn er saaie passages, op andere momenten is het avontuurlijk en soms raak je de draad kwijt. Maar het is een tocht die na verloop van tijd vanzelf de allure van een rite de passage krijgt en die daardoor louterend werkt. Een week lang bezit je niets, behalve wat je op je rug draagt en waarmee je tegen de heuvels opsjokt: je onderkomen voor de nacht, wat kleding, wat eten. Het leven van een nomade.

De trailrun was als een film: strak gemonteerd, afwisselend, indrukwekkend, meeslepend, overdonderend.

De Ardennen zelf zijn als een gedicht, met hun ritmische variatie van toppen en dalen, hun lichtgroene heuvels met donkergroene accenten, het fatische ruisen van een beekje. Pure lyriek!

Maar de Ardennen zijn voor mij vooral een mythische wereld, zoals alles wat me terugbrengt naar mijn vroege jeugd. Wij waren er in 1971: mijn ouders, mijn twee zussen en ik. Voor het eerst in het buitenland, al was het dan België. We verbleven bij Stavelot in een huisje van ‘Mme et Mr Grégoire’, een naam, of liever een formule die mijn moeder altijd extra raspend uitsprak, want dan klonk het Franser. Hun huis heb ik niet teruggevonden; wel stuitte ik op een gedenksteen voor o.m. een André Grégoire, die het stadje in de Grote Oorlog al uit liefde voor de vrijheid was ontvallen:

Gedenksteen voor André Grégoire

Hoewel ze moeilijk ter been was, hield mijn moeder erg van wandelen. Tijdens vakanties in Drente en Gelderland, Zeeland en Friesland nam ze ons mee op eindeloze tochten door de weilanden. Maar dat was allemaal plat. Ik was niet gewend om in de verte tegen grasland áán te kijken in plaats van eroverheen, laat staan om tegen die heuvels op te klimmen en dan naar beneden te kijken. De Ardennen brachten me een nieuwe dimensie, letterlijk.

Vlakbij Stavelot liep een spoorlijntje. Geïnspireerd door de gebroeders Dalton uit Lucky Luke luisterde ik aan de rails of er een trein aan kwam. Hier een foto uit het fotoboek dat mijn moeder van de vakantie vervaardigde:

Foto uit plakboek van Rutger luisterend aan de spoorrails

Hoorde ik toen deze trein uit 2018 al aankomen?

Een oud-studiegenoot van mijn vader die wij oom Dirk noemden, ging met ons mee. Ik mocht hem graag; hij was ondernemender dan mijn vader, die wel foto’s maakte maar toch de neiging had om à la Nietzsche of Leopold (stel ik me voor) in zichzelf verzonken rond te lopen, denkend aan een essay, of wie weet, aan hoe hij het gezin binnen enkele jaren verlaten zou. Bij de watervallen van Coo nam oom Dirk me mee in de stoeltjeslift:

Met oom Dirk in de stoeltjeslift

Zevenveertig jaar later, in de mist van de tijd, vond ik de kabelbaan zo terug:

De stoeltjeslift in 2018

1971 was het jaar van Deja Vu, de beroemde plaat van Crosby, Stills, Nash & Young. ik hoorde hem op een camping waar we kennissen van mijn vader – collega’s, leerlingen? – bezochten: hippe mensen, zoals iedereen met wie mijn ouders omgingen. Vooral het woordloze duet tussen Crosby en Nash halverwege het titelnummer vond ik prachtig. Maar wat een merkwaardige regels waren dit:

And you know
It makes me wonder
What’s going on
Under the ground

Ligt onder onze voeten soms de verklaring van het verschijnsel déjà vu? Gaat het om wat je in je geheugen hebt begraven, en wat daar desondanks nog doorleeft? Maar de Ardennen zijn bij uitstek de plek waar je de grond in kan! Ook wij daalden destijds af in de grotten van Remouchamps en lieten ons over een onderaards riviertje rondleiden langs draperieën, orgels en andere druipsteenformaties.

Tijdens zijn diensttijd had mijn vader eens een ervaring van déjà vu. Hij moest ergens – voor straf? – 24 uur lang de wacht houden. Hij vond het maar zwaar, want een wachter mag niet bewegen; hij moest al die tijd blijven staan. Toen hij eindelijk terug mocht naar zijn barak, kon hij tot verbazing van zijn makkers precies het pad beschrijven dat ze moesten volgen, hoewel hij er nooit eerder was geweest.

In de Ardennen was hij wel eerder geweest. In De kunst van het falen schrijft hij in een herinnering aan de vroege jaren ’50: ‘Op de fiets – een vooroorlogs Geheimwaffe van het merk Fongers en onbegrijpelijk zwaar, zoals in het Arduinse bergland blijken zou – begaf ik mij naar Parijs ().’1 Maar een Parijzenaar à la Vinkenoog, Campert of Kousbroek werd hij niet.

Cornets de Groot naast het standbeeld van Christian Leroy Tweede foto van Cornets de Groot naast het standbeeld van Christian Leroy

In het centrum van Stavelot, vlak naast de oude abdij, stond een bronzen beeld van een manshoge figuur. Hoewel hij doorgaans niet graag werd gefotografeerd, ging mijn vader ernaast staan en vroeg of we een foto van hem wilden maken. Het was aan het begin van de wandeling en ik herinner me dat de sfeer gespannen en ruzieachtig was; het is te zien aan zijn gezichtsuitdrukking. Niemand had zin in weer een wandeling… Op de terugweg, aan het eind van de middag, was de sfeer opgeklaard en vroeg hij om nog een foto van hem naast de sculptuur. Waarom sprak dat ding hem zo aan?

Abdij van Stavelot met opgravingen.

Een mevrouw van het Office du Tourisme van Stavelot wist me uit haar herinnering te vertellen dat het gemaakt is door een zekere Christian Leroy. Het staat niet meer op die plek aan de avenue Ferdinand Nicolay. Het hele gebied rond de abdij, vertelde ze, is vanaf 1977 na opgravingen drastisch veranderd, zodat daar nu zichtbaar is geworden ‘what’s going on/ down under you’…

Het beeld is verhuisd naar de ingang van de Dienst voor Werken van de Stad. Het heet Le Guetteur of ook La Vigie, in het Nederlands De wachter

Er is in alle jaren maar één foto gemaakt waarop ik samen met mijn vader sta en dat is deze hierboven, genomen tijdens diezelfde vakantie in de Ardennen. Achter ons lijken de anderen alvast begonnen te zijn aan een volgende katabasis.

Dat beeldrijm! Hoe kwam ik ertoe om zo mijn hand op zijn schouder te leggen?



  1. De kunst van het falen, p. 47. []