Recensies van Vestdijk op de weegschaal

 

Bronnen: Literom, BNTL, Picarta, knipselarchief van de auteur.
Diverse auteurs.

[Geen titel]

T. van Deel

Prisma-Lectuurvoorlichting, 10 oktober 1972.

Cornets de Groot onderscheidt in het werk van Vestdijk enkele perioden, te weten: ‘1934 – 1940 individualistisch gericht, 1940 – 1945 sociale bewustwording, 1945 – 1951 beide standpunten met elkaar in evenwicht’. Na 1951 is volgens Cornets van vernieuwing geen sprake meer en zou Vestdijks werk ‘buiten de tijd’ staan. Naast bloemlezing pretendeert dit boekje ook een inleiding te zijn op Vestdijks schrijverschap. Ik geloof dat Cornets Vestdijk geen recht doet door zo de nadruk op bovengenoemde ontwikkeling te leggen. Zijn commentaar op de gekozen teksten – en de keuze van de teksten zèlf natuurlijk al – stuwt alles zó in één richting, dat versimpeling optreedt. De meeste aandacht ( 27 bladzijden bloemlezing) krijgt De dokter en het lichte meisje (1951), omdat die roman bij uitstek het verhaal geeft van ‘het virtuose switchen tussen “ik” en “het volkse”. Cornets laat wel alle genres van de Vestdijk tot ’51 aan bod komen: poëzie, novelle, essay, kritiek en roman. Hij verschaft in een bio-bibliografische afdeling weinig discutabele informatie. Overigens maken, naast de conceptie, moeilijke woorden en een onheldere stijl dit boekje tot een maar matige inleiding op Vestdijk.


Vestdijk

[Anoniem]

Algemeen Dagblad, 28 oktober 1972.

In de reeks Literaire verkenningen verscheen een beknopte studie over de vorig jaar overleden schrijver Simon Vestdijk. In zeven hoofdstukken – elk uitgaande van een fragment uit Vestdijks werk – schetst Cornets de Groot op heldere wijze “de duivelskunstenaar” in zijn hoedanigheid van novellist, dichter, criticus, essayist en romancier. De schrijver-bloemlezer behandelt met name de Vestdijk van 1934-1951, want zo zegt hij: “Na 1951 zijn W. F. Hermans, Ivo Michels en Harry Mulisch interessanter dan Vestdijk na 1951 – al zijn ze niet interessanter dan de Vestdijk van 1934-1951”.


[Geen titel; rubriek Boekenetalage]

A.H.

Trouw, 1 november 1972.

De serie Literaire Verkenningen, bedoeld voor (onder redactie van prof. dr. Martien de Jong) het onderwijs in de Nederlandse letterkunde in de hoogste klassen van het voortgezet onderwijs en op de pedagogische academies, gaat maar door. Er zijn nu zo’n twintig delen verschenen en scholieren die het allemaal bijhouden, krijgen zo een aardig overzicht van wat onze literatuur te bieden heeft. Ook deze boekjes zijn opgebouwd volgens het schema: inleiding, teksten en bio- en bibliografische aantekeningen. De keuze van de auteurs van al die boekjes lag waarschijnlijk bij de redacteur van deze serie. De plaats ontbreekt hier om op die keuze in te gaan, maar heel in ’t algemeen lijkt me dat sommige auteurs moeilijk schrijven en daardoor de literatuur en haar schrijvers niet dichter bij de leerlingen brengen.


[Geen titel]

[Anoniem]

Limburgs Dagblad, 4 november 1972.

Het moet een kunst zijn om een auteur die honderden gedichten schreef, meer van vijftig romans en talrijke essaybundeis in het bestek van honderd bladzijden recht te doen wedervaren. De bekende criticus R.A. Cornets de Groot probeert het in Vestdijk op de weegschaal. In dit werk uit de reeks Literaire verkenningen zegt de schrijver (in de verantwoording) dat na 1951 W.F. Hermans, Ivo Michiels en Harry Mulisch interessanter zijn dan Vestdijk na 1951, al zijn ze, nog altijd volgens de schrijver, niet interessanter dan de Vestdijk van 1934 tot 1951. Een boude bewering. R.A. Cornets de Groot laat zien dat Vestdijk eerst een periode kende van individualistische gerichtheid, daarna een tijd van sociale bewustwording, terwijl hij in de periode tot 1951 beide standpunten met elkaar in evenwicht bracht. R.A. Cornets Groot zegt dat de geschiedenis, zelf de roem van Vestdijk (die in 1971 overleed) ook weI zal schrijven, vroeg of laat, nadat zijn roemgeschiedenis al een tijdje aan de gang is. Indien Vestdijk een duivelskunstenaar is, de auteur van Vestdijk op de weegschaal is het niet minder.


[Geen titel; rubriek Boeken]

[Anoniem]

De Twentsche Courant, 4 november 1972.

[…] En als we toch willen wegen, dan graag met R.A. Cornets de Groot, die Vestdijk op de weegschaal heeft gelegd; “Vestdijk als novellist, dichter, criticus, essayist en romancier tussen 1934 en 1951”, kortom Vestdijk als Vestdijk, als auteur “die sneller schrijft dan God kan lezen”. Deze periode in Vestdijks Ieven toont ons zijn ontwikkeling van individuele gerichtheid via sociale bewustwording tot het bereiken van een evenwicht tussen beide zienswijzen. Na 1951 staat zijn werk “buiten de tijd”; de poëzie heeft afgedaan, hij schrijft nog alleen romans en essays die voornamelijk gekarakteriseerd moeten worden als een “recherche du temps perdu”. Cornets de Groot heeft het gepresteerd – en dat getuigt van durf en originaliteit – in dit reuzenoeuvre een (de?) grote lijn aante geven en deze aannemelijk te maken aan de hand van knap gekozen teksten.


Eigentijdse dichters literair verkend

Anoniem [Ab Visser]

Leeuwarder courant, 29 december 1972.

Bij de eigentijdse literatuur blijven we met Vestdijk op de weegschaal van R.A. Cornets de Groot. Een man die graag veel astrologie in zijn literaire essays doet maar zich wat dat betreft deze keer heeft beheerst, al komt het toch soms nog om de hoek kijken. Voor het overige is Cornets de Groots boekje geen aanwinst voor de literatuur over Vestdijk. Nieuwe gezichtspunten heeft hij niet te bieden en zijn toelichting op fragmenten uit Vestdijks werk maakt de lezer niet wijzer. Het aardigste is eigenlijk deze stelling: ‘Na 1951 zijn W. F. Hermans, Ivo Michiels en Harry Mulisch interessanter dan Vestdijk na 1951 – al zijn ze niet interessanter dan de Vestdijk van 1934 tot 1951.’


Voltooid-onvoltooide schets op astrologische basis

Cornets de Groot legde Simon Vestdijk op literaire weegschaal

C.J.E. Dinaux

Haarlems Dagblad, 3 maart 1973.1

Onder de hedendaagse essayisten behoort R.A. Cornets de Groot tot de interessantsten, daar is na het vijftal bundels dat hij sinds 1966 deed verschijnen en waarin hij zich deed kennen als een onafhankelijk denkend, speurend, oordelend en stylerend auteur geen zinnige twijfel aan. “Ik verwacht van een afwijkende aanpak een afwijkend inzicht”, verklaart hij in zijn laatst-verschenen opstellenbundel Contraterrein. Al is dat nu niet zó’n afwijkende onderstelling, Cornets heeft zichzelf niet teleurgesteld. Hij liet zich niet door de “Literaire methodisten” dresseren, hij weigerde om over de stok van de rationalistische “logica” te springen waardoor het Westerse denken zich te lang op straffe van geestelijke verschraling heeft laten drillen. De ongangbare benadering van zijn objecten heeft hij te danken aan zijn intuïtieve intelligentie, een verkenningsorgaan dat zich door de wetenschappelijk gecodificeerde wetmatigheden niet de weg laat versperren. Nauw verbonden met zijn astrologische en “kosmisch-metafysische” inzichten leidt dat inderdaad tot verrassende uitkomsten, al wordt de gelding daarvan allicht bepaald door de aanvaarding van zijn visie: de kosmische metafoor (waarvoor ik naar Cornets-zelf moet verwijzen, daarbij herinnerd aan de vaak misplaatst geciteerde uitspraak van Goethe, dat “al het vergankelijke niet anders dan gelijkenis is”).

Natuurlijk was Vestdijk voor Cornets de Groot “gefundenes Fressen”. Hij kapselde hem (juister: de negen zangen van Mnemosyne in de bergen, de operatekst Merlijn – beide met Willem Pijper als trait-d’union -, de romans De vijf roeiers en De Kellner en de levenden) dan ook zodiakaal in tot een bundel merkwaardige perspectieven: De chaos en de volheid, even aanvaardbaar als aanvechtbaar. Dat is de “grandeur” van Cornets’ werkwijze: zijn uit zijn visie voortkomende “vondsten”, zijn verkenning van andere, niet literaire verklaringsmogelijkheden, zijn ruimtelijk-buitentijdelijke perspectiefprojectie. En de “misère” is dan de opvulling van de spleten in het beeld. Allicht weet Cornets wel hoe ambivalent Vestdijk tegenover de astrologie stond. Er zijn in diens essays, in de brieven aan Theun de Vries, in de na jaren door Vestdijks vriend Theun Hernomen konfrontatie (1968) uitspraken genoeg, die er geen twijfel aan laten dat Vestdijks metafysische inslag niet ontkwam aan zijn dualistische skepsis, zijn voortdurende voorbehoud. Literair-historisch ligt zijn werk dan ook grosso modo in het verlengde van de lijn Montaigne-Stendhal-Proust.

Dat hij van zijn astrologische, “mystiek-occulte” kennis (op grond van studie en intuïtief verkregen) een vruchtbaar gebruik maakte bij zijn creatie kan evenmin betwist worden als de betrekkelijkheid die hij er kritisch aan toekende: “hogere Spielerei”, dat is een typisch Vestdijkse kwalificatie, waarvan het spelelement even kenmerkend is als de ernst van het “hogere”.

Maar ik vermoed dat Vestdijk wel even geamuseerd geglimlacht zou hebben als hij bij Cornets had kunnen lezen dat “zijn mensen worden opgezogen in de dierenriem”. Was dat de enige “boute bewering” die Cornets met zijn vaak apodictische betoogtrant ten beste gaf in zijn studie Vestdijk op de weegschaal (Serie Literaire Verkenningen, Sijthoff, Leiden), dan zou een kritische lezer met kennis van Vestdijks-zaken dat op de koop van zijn boek toe nemen omdat elke serieuze bijdrage tot het inzicht in het levenswerk van een onzer geniaalste auteurs welkom is. Cornets studie is serieus, daar niet van. Maar Vestdijk wordt in dit weegschaalexperiment wel – en bijna pijnlijk – bevestigd op het Procrustesbed van het schema, waarop Cornets zich voor deze schets eigenzinnig heeft vastgelegd.

Zelfs globaal beschouwd is de indeling in perioden, die Vestdijks “weg” zouden markeren, niet houdbaar. Al bij Cornets’ vertrekpunt (1934) plaats ik een vraagteken: was in dat jaar werkelijk “een ontwikkeling” zichtbaar?” Vestdijk had toen – afgezien van een efemeer debuut met een vers in De Vrije Bladen (1926) – twee dichtbundels gepubliceerd en één novelle; Vrouwendienst, de derde poëziebundel verscheen eind 1934: wat wel zichtbaar genoemd kan (en moet) worden is de onmiskenbare identiteit van deze dichter, die onlosmakelijk verbonden was en bleef aan die éne “Schicksalstunde” van zijn jeugd, waaruit Vestdijks eerste roman voortkwam, Terug tot Ina Damman, verschenen in november 1934. Waarom komt deze inzet van Vestdijks schrijverschap in Cornets’ schets nauwelijks terloops te sprake?

Was het uitgangspunt hem te traditioneel in de Vestdijkliteratuur, paste het niet in zijn schema, ontging het hem hoe essentieel deze “Sternstunde” van een jeugd, hoe horoscopisch-beslissend als men wil, deze jeugdervaring – de trein die vertrok, de hand die een afscheid wuifde – was en bleef? Ik moet daar even bij stilstaan omdat het waarachtig geen bijkomstigheid is en roep Vestdijk zelf tot getuige op: “Mijn hele ‘kunstenaarschap’ gaat” – schrijft hij in november 1943 aan Theun de Vries – “b.v. regelrecht terug op de Ina Damman-ervaring, d.i. de Beatrice-ervaring, d.i. de Orpheus-ervaring”. “Ina” werd Idee, de niet-gerealiseerde mogelijkheid. Prousts gemankeerde avontuur met Mme de Stermaria in Le côté de Guermantes: “Ce ne fut pas elle que j’amai, mais c’auraut pu être elle” – en Cornets weet hoe essentieel “de gemiste kans”, elk niet geleefd leven, individueel en in de menselijke geschiedenis, in Vestdijks oeuvre is.

Hij wilde in zijn periodenschema een tegenstelling “tegen elkaar inzetten”, die, afgezien van pathologische gevallen, alleen in theorie als volstrekte contractie geldt: die van “individualisme” en “menselijke solidariteit”, van isolement en sociale betrokkenheid, zeg desnoods van “ivoren toren” en “engagement”. Vestdijk, door Cornets de Groot gekarakteriseerd als een “tussentype” (wat een ieder is!) zou dan in de periode 1934-1940 individualistisch gericht zijn, tijdens de bezettingsjaren tot een sociale bewustwording zijn gekomen en van 1945-1951 beide standpunten tot een evenwicht hebben gebracht: de weegschaal (de zodiakale Libra) in ruststand – d.w.z. statisch…

Aan de hand van tot adstructie gekozen teksten uit de jaren 1934-1951 (een jeugdnovelle, drie essayistische fragmenten, vijf sonnetten uit de Madonna met de valken en vier hoofdstukken uit de roman De dokter en het lichte meisje) tracht hij zijn lezer er dan van te overtuigen dat zijn “tussentype” door de oorlogstijd, en wat aan kamp- en celervaring voor Vestdijk daarmee verbonden was, werd gedwongen tot een herziening van zijn “individualistische” houding, wat hem niet belet om op diezelfde concluderende bladzijde te noteren dat het de vraag was “of Vestdijk zijn vooroorlogse houding wezenlijk wijzigde”. Zo neen – en de commentator bewijst in geen van zijn ingelaste beschouwingen het tegendeel – dan is er van een synthese, een weegschaal-in-evenwicht geen sprake, maar alleen van twee tegengestelde “gezichtspunten”, die in verschillende werken in verschillende verhouding tot uitdrukking komen, vóór en na 1940.

Vergeet niet dat de z.g. individualistische Vestdijk in 1935 Else Böhler publiceerde, een roman met een beklemmend bij de realiteit (en wat voor één) betrokken einde, waarin Cornets waarschijnlijk niet de uiting van “menselijke solidariteit” onderkende omdat hij, niet uit ervaring schrijvend, het er blijkens zijn inleidende schets van het toenmalige tijdsbeeld ervoor hield dat de schrijvers van Vestdijks generatie vooral (!) achterdocht koesterden tegen “het nieuwe op het stuk van massacommunicatie (radio) en dagelijks comfort” en in het besef “dat het verleden voorbij is” – epoche-bewust noemt Cornets het – hun probleem zagen in de wijze waarop “de persoonlijkheid op de omstandigheden een antwoord vinden kon”. Gezien tegen de aldus geschetste achtergrond moest er wel een geforceerde schematische indeling voor de dag komen.

En in 1951? Vestdijk schreef nadien zegge 24 romans, waarvan maar een enkele terloops ter sprake komt. Zou daarin geen enkele verdere ontwikkeling bespeurbaar zijn? Zijn werk stond sinds 1951 buiten de tijd, constateert Cornets. Inderdaad, hij experimenteerde niet met vormen van poëzie en novelle. Was hij daarom minder interessant dan Hermans, Mulisch, Ivo Michiels? Er is in de verticale ruimte waarin Vestdijk zich bewoog een ontzaglijke ruimte en ontzaglijke diepte. Toch wel interessant – de zeer gewaardeerde Cornets moet er nog maar eens induiken.


[Geen titel]

[Anoniem]

Dagblad van het Oosten, 10 augustus 1974.

In de serie Literaire verkenningen verscheen bij A.W. Sijthoff te Leiden Vestdijk op de weegschaal van R.A. Cornets de Groot. De grootheid van Vestdijks schrijversschap is nauwelijks te omvatten en een inleiding en begeleiding van zij werk moet noodgedwongen beperkt zijn.

De schrijver van dit profiel is er evenwel in geslaagd in beknopte vorm de auteur gestalte te geven. Door bovendien aan enkele van zijn uitingen meer dan normale aandacht te schenken, wordt bepaald werk ook beter verstaanbaar. Een bio-bibliografische afdeling vergemakkelijkt verder zoeken en studeren.


[Geen titel]

Th.G.A. Hoogbergen

[Datum en publicatie onbekend].

De auteur is er voortreffelijk in geslaagd een inleiding te schrijven op Vestdijk, tegelijk een verklaring van de motieven van de schrijver. Uitstekende bladzijden over het “mythologische symbool” als uitgangsmaatstaf der dingen, de aanvulling van de mythologie op de struktuurgedachte en het mystisch-introspectieve type. In zeven hoofdstukken beschrijft hij Vestdijk niet alleen, maar licht zijn standpunten ook toe met goed gekozen fragmenten. Bio- en bibliografische gegevens complementeren het geheel. Aanbevolen.


[Geen titel]

A.d.V.

[Datum en publicatie onbekend].

In de serie Literaire verkenningen verscheen een deel over Vestdijk als novellist, dichter, criticus, essayist en romancier. In zeven hoofdstukken wijst de auteur op een chronologische ontwikkeling en een duidelijke structuur in veelzijdige werk van Vestdijk, waarbij hij ter illustratie goed gekozen teksten van Vestdijk zelf aanhaalt. Daarna volgt een bio- en bibliografische afdeling waarin veel informatie wordt gecombineerd met aanwijzingen voor verdere lectuur en studie over Vestdijk. Aanbevolen voor de liefhebber.


Vijf literaire verkenningen

DdV.

[Datum en publicatie onbekend].

Bij uitgeverij Sijthoff in Leiden zijn in de serie Literaire verkenningen vijf nieuwe uitgaven verschenen. Ik heb al meermalen in lovende zin over deze serie geschreven, omdat de verschillende deeltjes elk op zich een goed overzicht geven van een bepaalde kunstvorm, werk van een schrijver of van een stroming. De opzet van de vijf nieuwe literaire verkenningen is als de vorige: De samensteller geeft eerst een korte inleiding en daarna volgt een bloemlezing met toelichting.

Het meest aktueel is ongetwijfeld de verkenning van R.A. Cornets de Groot over Vestdijk (Op de weegschaal). Het valt niet mee de schrijver, die volgens Roland Holst “vlugger schreef dan God kon lezen” in een bondige bloemlezing samen te vatten. Ik geloof dat Cornets de Groot daar wel min of meer in geslaagd is. Hij probeert de ontwikkeling van Vestdijk te volgen aan de hand van een schema, dat “individualisme” en “menselijke solidariteit” tegen elkaar inzet en tot een synthese voert. Die ontwikkeling beslaat de periode 1934 tot 1951. In zijn inleiding plaatst Cornets de Groot Vestdijks ontwikkeling tegen de achtergrond van de technische veranderingen in zijn tijd. Als hij Vestdijk op de weegschaal zet komt hij tot enkele interessante conclusies. “Het is misschien zijn noodlot geweest, dat hij zijn hoogtepunt bereikte, juist op het moment, dat de experimentele “Vijftigers” luidruchtig naar voren traden, en met succes”, meent Cornets de Groot. […]


[Geen titel; rubriek Verkenningen]

[Anoniem]

[Datum en publicatie onbekend].

De reeks Literaire verkenningen, die onder redactie van Martien J.G. de Jong bij Sijthoff te Leiden verschijnt, begint zeer uitgebreid te worden. Deze schoolboeken, waarvan ook handelsedities verschijnen, zijn, bij alle verschillen, gelijk van opzet: een verschijnsel, een auteur of een stroming wordt gebloemleesd, uitvoerig ingeleid en becommentarieerd, en onderdelen en geheel worden van een bibliografie voorzien.

Er zijn onlangs vijf nieuwe deeltjes verschenen: Dr. H. Bruch stelde samen Slaat op den trommele, over het Wilhelmus (uitvoerig) en de Geuzenliederen; ’t Kan verkeren is een mooie door Jan H. Cartens gemaakte keuze uit het werk van Bredero; origineel van opzet is Vestdijk op de weegschaal van R.A. Cornets de Groot; het behandelt en geeft een bloemlezing uit Vestdijks werk tussen 1934 en 1951; de inleidingen vormen samen een bijzonder geslaagd essay. Niet erg overzichtelijk en een te gekunsteld geheel vormt De poezie is niet meer van gisteren, waarin drs Luk Wenseleers Paul van Ostayen, Nijhoff en de nieuwe realisten samenbrengt in een rekverband. Het is van alles een beetje te veel.


[Geen titel]

[Anoniem]

[Datum en publicatie onbekend].

Het boek begint met de horoscoop van Vestdijk. In de eerste zeven hoofdstukken wordt de ontwikkeling van Vestdijks schrijverschap weergegeven, waarbij aandacht wordt geschonken aan de verschillende aspecten van zijn kunstenaarschap. Nadat ook de structuur en de thematiek van de werken wordt belicht volgt een bio-bibliografie. Een kleine bloemlezing biedt een staalkaart van wat Vestdijk als novellist, dichter, criticus, essayist en romanschrijver heeft voortgebracht.


[Geen titel]

[Anoniem]

[Datum en publicatie onbekend].

Inleiding tot en verklaring van de belangrijkste motieven in het werk van de auteur (1898-1971), toegelicht met fragmenten uit zijn werk. Bevat bio- bibliografische gegevens.


[Geen titel]

Rudi van der Paardt

Narcissus en Echo: opstellen over Simon Vestdijk, Leiden, 1983, p. 102-104.

[…] De misschien wel vruchtbaarste beschouwing over Vestdijks poëzie leverde intussen R.A. Cornets de Groot, die in zijn monografie Vestdijk op de weegschaal – voor mij de beste inleiding op de lectuur van Vestdijk, al wordt zij wat ontsierd door onnauwkeurigheden in de feitelijke gegevens – het grote essay Albert Verwey en de Idee als sleutel aanwees voor het blootleggen van de structuur van Vestdijks eigen reekspoëzie. In het bewuste essay bespreekt Vestdijk verschillende mogelijkheden voor een reeksdichter en beveelt als de meest bruikbare aan de “intern-antithetische methode” (zie p. 15). In VK 3/4 paste Cornets de Groot de methode met succes toe op de cyclus Madonna met de valken2 en het ziet er naar uit dat de werkwijze vruchtbaar kan zijn voor de analyse van andere reeksen, die in Vestdijks bundels voorkomen. Bij wijze van conclusie waag ik de voorspelling dat de belangstelling voor het dichtwerk van Vestdijk nog verder zal groeien en dat voor de analyse ervan de confrontatie van Vestdijks uitgangspunten als poëziecriticus en zijn scheppend werk van heuristische waarde zal blijken te zijn. […]

Interessant was en is het boek [Het genadeschot] ook om de hoofdstuksgewijze afwisseling van vertelheden en verteld verleden, een pendelbeweging die R. Henrard aan de Hegeliaanse drieslag deed denken: ‘De Hegeliaanse structuur van Simon Vestdijks romans’ is de wat weidse titel van een beschouwing uit 1973, waarin de bipolariteit van Het genadeschot centraal staat. In de visie van Henrard komen de antithetische elementen die de gespletenheid van de protagonist-verteller bewerkstelligen samen in een synthetisch element: het schrijverschap van Vorbrot.
Deze opvatting, dat pas in de kunst het conflict wordt opgelost, is bestreden door H. Bekkering en F. Verhoeve, die menen dat Vorbrot een ontwikkeling doormaakt en zijn min of meer verdrongen verleden uiteindelijk accepteert. Dit artikel inspireerde weer R.A. Cornets de Groot tot een essay ‘Op zoek naar het midden’, waarin, net als in zijn eerder ter sprake gebrachte poëzieanalyses, gewerkt wordt met de intern-antithetische methode en waarin Vorbrots ontwikkeling van een gedesintegreerd-metafysisch type tot een mystisch-introspectief type aannemelijk wordt gemaakt. […]

 


  1. Onder de titel Vestdijk past niet helemaal in het schema ook in het Utrechts Nieuwsblad van 4 augustus ’73, en in de Amersfoortse Courant van 18 augustus ’73; mogelijk ook in andere bladen van de Geassocieerde Pers Diensten. []
  2. Zie Madonna met de valken, Vestdijkkroniek, nr. 3-4 (mrt 1974), p. 69-82 []

Plaats een reactie