Post uit de Herenstraat – Ontwerp voor een quizz

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 16e jrg., nr. 6, januari 1985.1

N/HQ leiden, 170185

Op geraffineerde wijze – want niet tegen een korting van 10, 25 of 40, maar tegen een korting van 45% – heb ik mij in het bezit weten te stellen van Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, 11e druk, 1984.
In tegenstelling met de tiende druk, die uit twee delen bestaat, is dit een uitgave in drieën:
I: a/i, II: j/r en III: s/z.
Alle andere drukken, tot en met de 9e kwamen in éen deel uit. De vooroorlogse drukken verschenen achtereenvolgens in 1864, 1872, 1884, 1898, 1914 en 1924, – gemiddeld met tussenpozen van tien jaar.
De naoorlogse verschenen met tussenpozen van 8½ jaar (1950, 1961, 1970, 1976, 1984), gemiddeld gerekend.
De magere jaren tussen 1924 en 1950 – 26 jaar oponthoud! – kunnen volgens mij niet alleen worden verklaard uit het internationale gedonderjaag, dat na 1933 begon. Dit zijn immers ook de jaren van Paul van Ostaijen en van E. du Perron, dus minstens tot 1940, en dat betekent, lexicografisch beschouwd, dat het de jaren van Kollewijn zijn geweest ‘). Progressiviteit werkt wel eens retarderend, zoals Jan Romein aan de hand van zijn ‘verspringingstheorie’ heeft laten zien. De 7e druk kwam laat. Maar het moderne mocht er zijn. Er is veel Kollewijn in de 7e en wij verlieten in het midden van de nieuwe eeuw voorgoed de vorige, conform de wet van Heinrich Heine, die zegt, dat alles in Holland vijftig jaar te laat komt.
Tragisch, vind ik, is, dat wie voor 1950 de dikke Van Dale wilde raadplegen, aangewezen was op de 6e druk. Die van 1924. In een, voor 1950 allang verouderde spelling: musch, veder, strottenhoofd. In 1953 kwam het groene boekje van de juiste spelling, waar niemand zich aan houdt: plastiek i.p.v. plastic.

Lucebert, die volgens Jessurun d’Oliveira, veel in woordenboeken gesnuffeld heeft bij de vervaardiging van zijn gedichten, heeft werkelijk van deze Van Dale veel profijt getrokken. In zijn poëzie zou Van Dale Lexicografie bv eigenlijk een aanleiding moeten zien om tot een herdruk van deze 6e te besluiten. Het is duidelijk dat je het dichtwerk van de keizer der 5-tigers met behulp van de 11e niet alle eer geeft, die het toekomt. Er staat veel te veel in deze drie delen, dat in dat ene ontbreekt, en er staat veel te weinig in deze drie, dat in dat ene wèl is opgenomen. Zo bevat de 6e in totaal 2155 pagina’s, tegen 3730 in de 11e, – een verschil van maar 1575 pagina’s, hetgeen iets zegt over het opdikkend papier van deze druk.
Het laatste woord van 1924 is ‘zymase’, dat van 1984 een klanknabootsing: zzzz. Baas boven baas.
Ik heb voor de aardigheid het laatste woord van deel I (a/i) opgezocht: Izegrim (zie Iezegrim). En zo eindigt het ook in 1924.
De 11e heeft een woord dat met iw begint: iwriet: in ’24 bestond Israël nog niet.
Naar ‘iwosyg’ heb ik vergeefs gezocht. Maar ‘ivorig’ staat in beide. ‘ivorig, bn. op ivoor gelijkend: het hoofd met de hoge ivorige schedel‘.
Iwosyg is een figuur uit Luceberts gedicht hoop op iwosyg, dat ik straks voor uw en mijn plezier zal citeren. Maar eerst even dit:
De 11e druk valt, wat de aanhef der onderdelen betreft, meteen met de deur in huis. Zo lees je op p. 1: ‘A’, waarna meteen de rij woordverklaringen volgt. In de 6e wordt dit eleganter aangepakt. Daar lees je: ‘A, v. (-‘s), 1. eerste letter van het alphabet…’ etc.
Bij i vind je in de 6e: ‘I, v. (-‘s), 1. 9e letter van het aphabet’, etc. Dat tellen van de letters! Heeft dat Lucebert op een idee gebracht?
v + 1 = w; r + 1 = s.
Als je in ‘ivorig’ dit tellen toepast, behoor je er ‘iwosig’ uit te krijgen. Maar die uitgang ‘ig’ is onaangenaam. Zij suggereert een toonloze uitspraak van de klinker, als in ‘verstandig’ of ‘hoekig’. En dat zelfde zou het geval zijn, wanneer je de i door een e zou vervangen, of door een u (:katterig, katterug). Dan moet je dus kiezen tussen a, o of y. Tweeklanken, eu, oe, au, ui, ei of aai (enz.), verstoren het systeem: we moeten éen letter hebben. In Van Dale (6e) leveren de a en de o geen verrassingen op. Maar bij de y staat: ‘1. 25e letter van het alphabet (in Nederlandse woorden niet gebruikelijk)’ en: ‘3. (rekenk. stelk.) de tweede onbekende grootheid’: romantisch genoeg om aan y de voorkeur te geven.
Zoek ik het in mijn paranoia te ver?
Door verschuiving in het alfabet ontstaat uit de tekst:

je bent
zoals de lauwe nacht
zoals de wollen vacht
van schapen, etc.

een vreemde tekst als:

kf cfou
apbmt ef mbvxf obdiu
apbmt ef xbmmfo wbdiu
… (etc.) (zelf uitwerken!)

teksten, die te vinden zijn in Jan Hanlo, gedichten (1e druk, op resp. p. 16 en 94).
Je kunt op zijn hoogst zeggen, dat Hanlo formalistischer te werk gaat dan Lucebert, met zijn y.
En nu ik toch aan het citeren ben, dan hier het beloofde van Lucebert, uit de bundel de amsterdamse school (1952). Ik weet niet wanneer dit geschreven is. Ik heb wel aanwijzingen dat het met behulp van de 6e druk en niet met de 7e tot stand is gekomen:

hoop op iwosyg

daar zit de kleine iwosyg
een giftige walgvogel
in zijn fris gewassen doedelzak

4

is hij droevig en vrolijk
is hij dromend en wroetend
in zijn geliefkoosde bloemen
is hij wroetend of vrolijk


8


hij heeft een raaf gegeten
en een kwakende koptelefoon
in een lammertjesleerboek
heeft hij gelezen


12


het is hem ernst als een rasp
die een gebogen mussenveertje bijvijlt
met zijn beide handen
denken zijn ogen en oren

16

over hoeveel jaren nadato nadaden
zal hij een onzelieveheersbaasje
een zindelijk sieraad zijn in de wereld?

nu nog zit hier iwosyg

20

met zijn spruitjes strottehoofd
hoog opgestoken uit
zijn nestharen stem en zegt:

tut tut (i.e.

24

welterusten)

 

Zo, daar moet ik even over nadenken. Dan kan ik de volgende keer, wat beter voorbereid, voort.

CN

‘) typerend: op p. 445 van de 6e druk vindt men onder ‘dobberen’: “de spelling van dit woord is dobberend, staat nog niet vast.” Die onzekerheid zijn we in ’84 kwijt.

  1. Een aangepaste versie van deze artikelenreeks werd postuum gepubliceerd in Hans Groenewegen (red.), Licht is de wind der duisternis, Historische uitgeverij, 1999, p. 57-73. []

Plaats een reactie