Interview: “Vestdijk is de vader, Beatrijs de moeder en Mulisch de zoon”

Jan Verstappen

De Nieuwe Linie, 28 november 1973

Tien jaar geleden, in het lentenummer van 1963 van Randstad, publiceerde Cornets de Groot Bikini, een opstel met een nieuwe kijk op allerlei onvermoede zaken en ongelooflijke verbanden in de literatuur. Onlangs verscheen zijn nieuwe bundel, Intieme optiek, waarin hij een aantal essays bijeenbrengt tot een ‘feuilleton-essay’. Het boek begint met de zin: ‘Dit boek is een eerste stap op de weg terug naar het begin’. Cornets de Groot (44), de Haagse essayist, maakt in Intieme optiek zijn persoonlijke balans op: hij polemiseert met tegenstanders, schrijft analyses over Vestdijk, Beatrijs en Mulisch en geeft zich rekenschap van zijn situatie. “Ik sta in het midden”, zegt hij en bedoelt, dat hij in een pat-stelling terecht is gekomen.

In de voorlaatste paragraaf van Intieme optiek geeft Cornets de Groot zijn wereldbeeld: “Er is een mappemonde waarop de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden de oppervlakte van praktisch heel Europa beslaan, en die heb ik getekend. (…) De hoofdstad is Den Haag – niet groter dan het vriendelijk Voorhout dat via de Denneweg met de Zeestraat naar Scheveningen verbonden is. Utrecht en Groningen werden door rechtvaardige explosies opgeblazen.” Cornets, die op de Denneweg woont, vervolgt: “Het Oosten wordt beheerst door een kraterveld: Siberië, Hiroshima, Nagasaki. China – niet al te groot – verliest zich in onverkende vlakten. De gordel van smaragd, met de koningin van het Oosten: Batavia. Het onmetelijke Bikini: onbekend Zuidland. Dat is de wereld waarin ik leef.”
Dit is de intieme optiek van Cornets de Groot. Hij schikt de wereld om zichzelf heen, omdat hij toevallig het centrum is van zijn wereld en niet anders kan dan dat feit onder ogen zien. Het is het inzicht dat objectiviteit in je benadering van de buitenwereld een onmogelijkheid is en dat je er beter aan doet je subjectiviteit – het enige bezit – niet alleen te erkennen, maar er ook mee te woekeren in je beschouwing van de dingen. Cornets’ benadering van het literaire werk geschiedt me een geen ander instrument dan deze intieme optiek.

“Officiële literatuurkundigen beschouwen literaire werken als op zich zelf staand, als objecten. Ik zie ze als dingen die krachten in mij oproepen. Er is een wederkerige relatie tussen mij en zo’n ding. Het beïnvloedt mij en ik beïnvloed het op mijn beurt. Hineininterpretieren is toegestaan, soms zelfs geboden, als daardoor de werkelijkheid van mijn relatie met het literaire werk harder wordt.” Zo formuleert Cornets het karakter van zijn literatuurbeschouwing. Hij geeft er een voorbeeld bij: “Starings Israëlische Loverhut lees je in zijn tijd heel anders dan na de Tweede Wereldoorlog. De officiële literatuurwetenschap zal er wel voor waken dergelijke veranderende interpretaties toe te laten.”

alchimistisch brouwsel
Dat dit een afstand teweeg heeft gebracht tussen de officiële literatuurders en Cornets, kan nauwelijks opmerkelijk heten. “De relatie van mijn werk met de officiële literatuur interesseert me geen moer,” wil hij wel uitroepen. In zijn feuilleton zet hij zich duidelijk af tegen enkele van zijn critici uit die wereld: “Bi} de benoemingen tot hoogleraar in ons land speel ik een belangrijke rol: iedereen die een rotstuk tegen mijn boeken in de Nieuwe Taalgids publiceert, wordt kort daarna professor. Eerst was dat Sötemann, de laatste keer was het W. Blok.” Waarna hij op vermakelijke manier tegen Blok begint uit te varen.
“Ik werk als een alchimist,” verklaart Cornets. “Alchimisten waren idealisten, die wat wilden veranderen. Niet alleen de wereld wilden deze lieden veranderen, ook hun eigen ziel. Ze maakten een brouwsel en keken wat daarmee gebeurde. Werd het zwart dan betekende dat ondeugd en dood. Werd het wit, dan was er sprake van volharding en deugd. Werd het rood, dan vond er loutering plaats. Het proces in het brouwsel was gelijk aan het proces dat in hun innerlijk gaande was. Bij Mulisch komt hetzelfde idee voor, in een raadselachtige zin: ‘Datgene wat de mens van Nazareth leefde en stierf, is hetzelfde datgene wat het aanzijn geeft aan de wereld zoals wij haar zien.’ Het alchemistische gebeuren is een dubbelproces. Welnu, een literair werk is voor mij ook zo’n brouwsel, ik kijk toe hoe het onder mijn ogen verandert, tegelijk verander ik zelf. In mijn boek zeg ik het zo: ‘Ik beweeg in de ruimte die openstaat voor het gedicht, en die het gedicht opent voor mij’.”

In Intieme optiek past Cornets deze werkwijze toe op drie objecten, die nauw verweven zijn met het subject: Vestdijks oeuvre, de middeleeuwse Beatrijs en de gedachtenwereld van Mulisch. Uitgangspunt van deze benaderingen is het principe van de dichotomie. Eén idee waarin twee uitzichten geboden worden. Twee mogelijkheden, beide waar, al zijn ze tegengesteld aan elkaar. Ter illustratie zou de passage van Vestdijk kunnen dienen (uit De dokter en het lichte meisje), die Cornets citeert: “Hercules staat op de berg Kithairon en moet een keuze doen tussen een breed en een smal pad. Die keuze heeft allerlei consequenties. Kiest men het een, dan zal men betreuren het andere te missen. Het doen van een keuze is een daad van onvrijheid, omdat – zegt Vestdijk – ‘men alleen datgene kiest waar men zin in heeft, ook al is het de dood’.” Het kiezen, dat is tegelijk het verwerpen, gaat Hercules in deze voorstelling te hoog, hij zou het liefst op dit punt willen blijven staan en de keuze niet maken. “Men herkent hier het principe van de historische contingentie”, schrijft Cornets dan, “ik bevind me hier en kan twee kanten uit. Ik kies en betreur het niet anders te hebben gekozen.”

terug naar het begin
“Mijn boek gaat over het midden. Zoals Hercules in het midden staat, zoals je in Fata Banana – een theatergebeuren – steeds in het midden geplaatst wordt, omdat je een individuele keuze moet doen, waardoor je een alternatieve mogelijkheid om het theatergebeuren te ondergaan, blokkeert. Deze problematiek is verweven met mijn problematiek van nu, in veel dingen herken ik die eenheid die zich splitst en de gespletenheid, die weer terugkeert naar de eenheid. De eerste en laatste zinnen van mijn boek zijn typerend. Achteraf realiseer ik me dat. De eerste zin: ‘Dit boek is een eerste stap op de weg terug naar het begin.’ De laatste zin: ‘En dat is mijn verdraagzaamheid: de weg naar mijn Nirwana, en ik ga die, met vaste stap en vooruitziende blik’. En ergens in het midden staat de zin: ‘Hij is de man van de gulden middenweg’. Als je die zinnen ontdoet van hun incidentele betekenis, die ze op die plek toevallig hebben, zijn ze een teken van wat mijn feuilleton-essay werkelijk is: het verslag van een individuele ervaring. Aan het begin van het boek staat een andere Cornets dan aan het einde. Ik weet nu dan ook niet wat ik ga doen. Ik heb helemaal niets onder handen. Ik wil geen keuze maken, maar ik weet dat ik er niet onderuit kan, omdat je soms domweg een keuze wordt opgedrongen of aangereikt door je omgeving.”

de ster van bethlehem
Terug naar het begin. Verblijf in het midden. Onverwacht komt dit in het feuilleton-essay op zeer persoonlijke, aangrijpende wijze naar boven, in een verslag over geheel persoonlijke zaken. Na zijn analyse van Beatrijs schrijft Cornets over zijn grootvader, Willem August, die in 1866 in Batavia werd geboren en die bij de inlandse vrouw Komot een kind zou krijgen, dat Piet zou worden genoemd: de vader van de auteur. De vijf pagina’s, aan deze familiekroniek gewijd, blijken een kern in de ervaring, waarvan feuilleton een verslag is. “Ik heb na de dood van mijn vader afstand gedaan van mijn toevallig ik,” zegt Cornets. “Ik heb het besluit genomen de voorletters van mijn naam weg te laten op omslag en titelblad.” En dan ironisch: “Al die hoogleraren die mij in hun domheid altijd De Groot noemen, begrijpen nu misschien ook, dat ik Cornets heet. Zoals Hugo de Groot – ik ben een afstammeling – feitelijk ook Cornets de Groot heette.”
“Ik ben een buitenstaander, ik bekijk de Nederlandse literatuur als een Nederlander die Franse literatuur leest. In mijn jeugd sprak ik Soedanees en Maleis. In Nederland ben ik pas gaan lezen en schrijven. Mensen die mij na aan het hart liggen, Feith, Verwey, Van de Woestijne, daarover kan ik niet schrijven. Toen ik begon was ik heel naïef. ‘Bikini’ was voor mij een ontdekking: allerlei kosmische verschijnselen schijnen overeen te komen met het lot van wie ze waarneemt of in verband met wie ze worden waargenomen: de ster van Bethlehem, Deirdre. Ik liet dat zien, o.a. bij Gezelle en Vestdijk. Daarna schreef ik een vijfvoudig essay over Vestdijk, De chaos en de volheid en verder De open ruimte, De zevensprong en Labirinteek, steeds essays. Fons Sarneel schreef mij indertijd wetenschappelijke onschuld toe. Door kritieken gedreven heb ik mij verplicht andere technieken van essayistiek toe te passen, die van Merlyn bijvoorbeeld. Maar nu weet ik dat die methode mij niet bevalt en dat het anderen niet bevalt, wanneer ik me ermee bezig houd.”
“Ik ben mij natuurlijk ook gaan afzetten, tegen van alles. Tegen de officiële literatuurbeschrijving, al kan ik in mijn lessen niet anders doen, dan me daarmee bezighouden.” (Cornets is neerlandicus aan een middelbare school). “In principe is het niet mogelijk dat mijn manier van met literatuur omgaan in mijn onderwijs tot uiting komt. Maar het is een treurige zaak dat deze leerlingen niets weten of te horen krijgen van astrologie (al zijn er hobbyisten die iets van horoscopen weten) en van alchimie. Ze weten wel van alles van de bijbel of de mythologie van de oudheid, maar van deze zaken niets, terwijl een hele hoop oude literatuur niet te vatten is, zonder enige kennis hiervan. In de Renaissance was de astrologie ongelooflijk belangrijk en wij doen net alsof hij niet bestaat. Ook de wetenschappelijke research sluit uit wat het verstand te boven gaat. Vroeger sloot men dat in, nu sluiten we allerlei zaken uit, die van grote betekenis zijn voor het begrip.”

de wetten van het leven
Intieme optiek
bevat drie analyses. De middelste gaat over de middeleeuwse Beatrijs, van wie Cornets zich afvraagt: ‘Wat, vooral, wanneer ze in plaats van de beste moeder, de beste echtgenote, de beste zuster onder de nonnen – kortom, wanneer ze in plaats van een kreng van een mens zo’n goede vrouw was geweest, dat de jongeling haar onder geen voorwendsel had willen missen?’ Een aardige vraag, die overigens in het licht van Cornets’ anti-historische beschouwing heel relevant kan zijn. Beatrijs is voor hem het symbool van de klokketijd, de tijd van klooster en kerk, die in de verscheurde dertiende eeuw zijn intrede deed. Daarvoor was de wereld anti-historisch, men leefde niet naar de wetmatigheid van de klok, maar naar de wetten van het leven: niet eten, omdat het op een zeker tijdstip gebruikelijk is, maar omdat je honger hebt; slapen als je slaap hebt. “Anti-historie is de beleving van de tijd door de organen. Primitieve volkeren leven zo, ze hebben dan ook geen geschiedschrijving, maar wel mythen. Het bestaan van mythen is afhankelijk van een anti-historische levensopvatting.”
Waarom Vestdijk, Beatrijs en Mulisch? Cornets de Groot: “Dat moet je duidelijk zijn. Vestdijk is de vader, Beatrijs de moeder en Mulisch de zoon. Dat moet ik natuurlijk niet zeggen, want als ik het zeg klinkt het huilerig, maar dat ligt dan in dezelfde orde als mijn bewondering voor Feith en Staring. Mijn critici noemen mijn werk vaak huilerig en dat vind ik wel aardig van ze, al bedoelen ze het niet zo. Mannen van deze tijd zijn niet zo mannelijk. De rollen zijn ongeveer als in de achttiende eeuw, toen waren de mannen huilerig en de vrouwen (Aagje Wolff en Betje Deken) juist geestig en snedig.”
Misschien raakt Cornets zijn kern wel het diepste als hij zegt: “Voor mij is alle literatuur mythologie. Als je maar diep genoeg zoekt, lukt het je om dat in te zien.” De ironie maakt onverbrekelijk deel uit van zijn visie. “Ook tendens-literatuur. Maar neem iemand als Vestdijk. Zijn Kelner en de levenden berust op Christus en de twaalf apostelen. Een alpenroman op Maria (en de Heilige Geest), zij het dan nu als Lucie die worstjes staat te eten.”

>
<

Plaats een reactie