Causerie bij presentatie ‘Wat is lekker bij wat’

In 1990, een jaar voor zijn dood, verscheen mijn vaders laatste publicatie, De robot en het woord, een artikel over Lucebert in Maatstaf. Hij was toen 61 en zou dus op zijn 62e overlijden. Gek genoeg stond bij het artikel niet R.A. Cornets de Groot als auteursnaam, maar R.H. Cornets de Groot, mijn initialen. We moesten er allebei om lachen. Ik schreef toen al wel, maar had nog niets gepubliceerd, de vergissing berustte dus echt op toeval, misschien op een gehoorshallucinatie: R.A., R.H….

Enkele maanden na zijn overlijden had ik een bijzondere droom. Ik liep op de Kazernestraat, dat ligt in het verlengde van de Maliestraat, als je hier bij de deur naar rechts loopt en dan de Denneweg oversteekt. Op diezelfde Denneweg ben ik geboren, op nummer 11a, boven wat altijd een wijnhandel was en sinds kort ook aan de horeca is uitgeleverd. Maar in die droom liep ik dus over de Kazernestraat: te zoeken naar iets, maar ik wist niet wat. In een deuropening stond een vrouw en zij zei: ‘Het adres dat u zoekt is Randstad nummer 5.’

Een merkwaardige droom zo op het oog – maar voor mij bevatte hij weinig raadsels. De Kazernestraat, uitkomend op de Denneweg, verwees natuurlijk naar mijn kindertijd; de naam ervan produceerde als vanzelf de soldaten uit Dad’s Army, ‘vaders leger’, dat in de jaren zeventig door de VARA onder de titel Daar komen de schutters werd uitgezonden. Die titel verwees weer naar het bekendste lied van Koos Speenhoff, de dichter-zanger uit de eerste helft van de vorige eeuw, met wie mijn vader zich de laatste jaren van zijn leven had beziggehouden. ‘Randstad nr. 5’ daarentegen, met de klank van een echt adres, verwees naar het vijfde nummer van het tijdschrift Randstad, een soort voorloper van Raster. Daarin was 27 jaar eerder, in 1963, zijn grote essay Bikini verschenen, zijn tweede publicatie, dat in de kiem een groot deel van zijn oeuvre bevat. Een echt sleutelessay.

Wat wilde de droom of de vrouw me dus duidelijk maken? Dat als ik na zijn dood iets met mijn vader wilde aanvangen, ik niet achteraan moest beginnen, bij de eerste of laatste herinnering, een televisieserie waar zowel mijn jeugd als zijn laatste jaren in verstrengeld waren, maar vooraan: bij Bikini, dat wil zeggen: bij het werk. En dat heb ik gedaan: zie de website De open ruimte.

Met dat essay is nog iets bijzonders aan de hand: het verscheen, zo staat in het colofon te lezen: ‘lente 1963’. Dat is ook de periode dat ik werd geboren. En nu ben ik zelf 62, sinds twee dagen, en debuteer ik met dit boekje op de leeftijd waarop mijn vader stierf. En breng ik het ter wereld op enkele meters van het kruispunt van de Kazernestraat met de Denneweg.

We zijn er nog niet… Aan het boekje dat hier vanmiddag wordt gepresenteerd, gaat een motto vooraf, in het Frans. Nu hou ik helemaal niet van motto’s in boeken, en zeker niet van Franse, het past ook helemaal niet bij Van Dixhoorn die juist alle extra’s uit zijn boeken stript, maar toch kon ik de verleiding niet weerstaan. Het is van Blaise Pascal, de 17e eeuwse wiskundige en theoloog/filosoof en het luidt, in mijn beste Frans:

Il faut se connaître soi-même: quand cela ne servirait pas à trouver le vrai, cela au moins sert à régler sa vie.

Ofwel:

Je moet jezelf leren kennen; brengt dat je niet op het spoor van de waarheid, dan kan het althans voor wat meer regelmaat zorgen in je leven.

Jullie raden het misschien al: dit motto staat ook bovenaan Bikini. Mijn vader nam het over van zijn lievelingsauteur Vestdijk, die het mooi vond omdat het aan de ene kant een hoge norm stelt: het oude Griekse gebod om jezelf te kennen, terwijl het aan de andere kant meteen toegeeft dat die norm misschien wel niet haalbaar is omdat het zo allejezus moeilijk is; maar dan blijft er alsnog een praktische toepassing over: de poging tot zelfkennis kan bijdragen aan meer regelmaat in je leven. Zo geeft Pascal, zegt Vestdijk, aan zowel het hoogdravende, ascetische streven – ken jezelf – als aan de burgerlijke, wereldlijke leefregel – zorg voor regelmaat in je leven – beide hun deel, zonder dat ze elkaar in de weg zitten. Een echt Vestdijkiaanse, Weegschaalachtige visie.

De ondertitel van het boekje luidt F. van Dixhoorn als empirist. F. van Dixhoorn laat weten dat hij nogal moeite heeft met dat etiket, en terecht natuurlijk: wie wil zich laten labelen? Hij is dan ook niet alleen maar empirist, hij is nog veel meer: een aardige vent, een groot drinker, ja wat niet? ‘Kiest u maar’, schreef hij eens, ‘en dan kiest u natuurlijk alle zestien’. Maar goed: bij het empirisme, waaronder dat van Van Dixhoorn, wordt die gevolgtrekking – zelfkennis leidt tot regelmaat – tot uitgangspunt genomen. Hij draait het om, zoals hij alles omdraait: uit regelmaat ontstaat zelfkennis, of iets nauwkeuriger: door ervaringen, zgn. impressies van sensatie, met elkaar in verband te brengen, ontstaat er een systeem. Hitte en vuur bijvoorbeeld hebben met elkaar te maken: op basis daarvan kunnen principes van associatie worden opgesteld. De geest verliest daardoor zijn algemene karakter en verandert op basis van die principes in een subject, dwz. in een instantie die heeft ervaren dat vuur heet is. Zo leert de geest zichzelf kennen. Pascal heeft daarover ook een mooi aforisme:

Men kan wel zeggen: hij is gegroeid, hij is veranderd: hij is ook dezelfde gebleven.

Waarop Nietzsche twee eeuwen later voortborduurde met zijn

Ecce homo: hoe men wordt, wie men is…

Maar dit is nog niks. Het wordt pas interessant wanneer die geest conclusies gaat trekken en voorbij gaat aan de loutere ervaring; wanneer hij gaat denken en geloven: bijvoorbeeld dat brood voedzaam is of dat Caesar heeft bestaan. De Schotse empirist David Hume, die een belangrijke rol speelt in mijn boekje, zegt daar bij monde van Gilles Deleuze het volgende van:

Als ik de zon zie opkomen, zeg ik dat hij morgen weer opkomt; als ik heb gezien dat water bij 100°C kookt, zeg ik dat het noodzakelijk bij 100°C zal koken. Maar uitdrukkingen als ‘altijd’, ‘morgen’ en ‘noodzakelijk’ drukken iets uit dat niet in de ervaring kan worden gegeven: morgen wordt niet gegeven zonder vandaag te worden, zonder op te houden morgen te zijn. Elke ervaring is voorwaardelijk en bijzonder.

Dit verder gaan dan het onmiddellijke feit, dit voorbijgaan aan de ervaring, niet op basis van wat we kunnen weten maar op basis van gewoonte, is typisch voor Dix. Sommige titels van zijn gedichten getuigen van een soort zeevaardersmentaliteit, een verlangen verder te gaan dan het bekende, zich los te maken uit de veilige thuishaven: Zwaluwen vooruit, Armzwaai, Uiterton, Verre uittrap. Het zijn vluchtlijnen naar vooruitgeschoven posten, concessies in vreemd gebied, wijkplaatsen.

Ik heb Van Dixhoorn leren kennen als een iconoclast in de poëzie, een hervormer die waarden en verhoudingen op zijn kop zet. Hij sloopt de kaders en herbouwt ze van onderop. Wat is lekker bij wat? vraagt hij, maar meteen daarop: 1. lostrekken. We gaan geen toren van Babel bouwen, geen kerk ook, alleen tijdelijke onderkomens. Relaties, zegt Deleuze, zijn extern aan hun termen: hitte en vuur gaan wel samen, maar niet exclusief; er bestaat ook koud vuur en een gesprek kan ook verhit zijn. En wat Deleuze zegt over Marcel Proust, geldt bij uitstek voor Dix:

Hij blijft webben kapotmaken en vlakken stukbreken, de reis hervatten, speuren(d) naar tekens of indicaties die als machines functioneren en het hem mogelijk maken verder te gaan. () Hij vervolgt zijn onderneming, tot hij het onbekende vaderland, de onbekende aarde bereikt. () Zo’n reis houdt niet noodzakelijk grote ruimtelijke bewegingen in, ze gebeurt onbeweeglijk, in een kamer (), [het is] een intensieve reis die alle aardes vernietigt ten gunste van degene die ze creëert.

Mijn vader zegt aan het slot van Bikini in feite hetzelfde, wanneer hij constateert dat de literatuur altijd van voorbeelden, van wat hij ‘kosmische metaforen’ noemt is uitgegaan, en hij in plaats daarvan oproept tot nieuwe, voorbeeldloze, operationele taal:

Literatuur was () nooit een voorafgaan aan kennis, al zullen tal van schrijvers dit toch als zodanig hebben ervaren. In het perspectief van de kosmische metafoor was literatuur nooit voorbeeldeloos, nooit een oorspronkelijk, heuristisch moment, haar uitgangspunt was altijd een sjabloon.

En hij vervolgt:

Eerst dan kan literatuur een operationeel karakter worden toegeschreven wanneer zij voorbeeldeloos – zonder sjabloon – heuristisch dus, die totaliteit van mens en wereld, geest en natuur waar maakt – wanneer het dit essay meegegeven motto gelezen kan worden in die zin dat, nu literair beschouwd ‘le vrai’ in de kosmische metafoor is uitgekristalliseerd, het leven zich niet langer ‘regelen’ laat.

waarmee hij bedoelt dat er geen principe meer is op basis waarvan wij ons leven kunnen inrichten: het leven is zijn eigen zin en wij moeten zelf naar de regels op zoek. Dat is wat de poëzie van Dix laat zien.

Dit debuut heeft lang op zich laten wachten, zeker als je bedenkt dat ik op mijn twintigste al het plechtige besluit nam om schrijver te worden. Vervolgens lag dat schrijverschap jarenlang te zieltogen in kroegen en vreemde landen, maar het kreeg een beslissende impuls van het internet. Ongetwijfeld had ik veel eerder gedebuteerd als het internet er niet was geweest, en ongetwijfeld had mijn vader in deze tijd nooit het dozijn essaybundels dat hij bij elkaar schreef kunnen publiceren. Maar dat maakt deze uitgave des te bijzonderder. Mijn vader was over geen van zijn uitgaves tevreden. Als ondergeschoven genre werden essaybundels vaak liefdeloos uitgegeven, maar de zorg en de liefde voor het metier die de heren Kwakman en Smet hierin hebben gestoken is ongekend. Ik had me geen mooier debuut kunnen voorstellen. En het is ook heel passend bij het werk van Dix, dat juist aan het medium, de drager, dus aan de bladzijde en het boek zelf zo’n groot belang toekent. In den beginne was het woord, zegt Johannes 1:1; het heeft een apostolische kracht die door het internet wordt versterkt, want of je een tekst nu op een scherm, een tablet of een telefoon leest, maakt voor de betekenis ervan geen verschil. Maar woorden die je op een scherm leest, betekenen iets heel anders wanneer je ze in de krant leest, op een spandoek of in een dichtbundel. Dat woorden die fatische component hebben, is een van de dingen die Dix’ poëzie duidelijk maakt. Vandaar dus, onder meer, dit boekje.

 

 

Ik ben ongelofelijk blij dat twee PC Hooftprijswinnaars deze middag met hun poëzie komen opluisteren: Tonnus Oosterhoff en Astrid Lampe. Tonnus Oosterhoff leerde ik een kwart eeuw geleden kennen toen ik als amateurcriticus recensies begon te schrijven voor het online magazine Meander. Ik was helemaal ondersteboven van zijn bundel Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen, met handgeschreven toevoegingen in de tekst en een cd met bewegende gedichten. Weken, maanden was ik ermee in de weer. Maar Oosterhoff was ook een van de eersten die over Van Dixhoorn schreef; het leverde een zinnetje op over Bach, de Westerwoldse Aa, Van Dixhoorn en de oneindigheid, dat daarna nog vaak is geciteerd. ‘Poëzie ontstaat aan de wereld’ is een andere zin van hem die ik altijd heb onthouden, en die hem direct in verband brengt met Lampe en Van Dixhoorn: het hogere, de kosmische metafoor heeft afgedaan; we moeten het elders zoeken en van voren af aan beginnen. Wat is lekker bij wat?

Astrid Lampe won die meest prestigieuze prijs vorig jaar. Bij de uitreiking ervan, hier verderop in Diligentia aan het Voorhout, nodigde ze verschillende gasten uit, onder wie één dichter: Dix. Ze hebben samen veel opgetreden in het land. Zelf volg ik haar sinds ik in 2008 haar bundel Park Slope mocht recenseren. In die bundel liet ze, niet ongelijk aan Van Dixhoorn, zien dat elk stukje taal op elk ander stukje taal gemonteerd kan worden. Je hoeft het resultaat dan niet te begrijpen; je hoeft je alleen maar over al het fraais te verwonderen. Is er dan geen achterliggende gedachte, een Idee – met een hoofdletter – zoals Albert Verwey dat lang geleden noemde, die de losse eenheden met elkaar verbindt? Misschien, maar die kan alleen via deze onvolkomen weg kenbaar worden gemaakt. Zo worden we gewaar dat er iets onherroepelijk verloren is gegaan – die kosmische metafoor waar mijn vader het over had. Ook Astrid Lampe gaat dus voor in het uitdrukken van een zin die niet gegeven is maar die ontstaat door met het taalmateriaal te werken. Zo is niets van betekenis, maar is het allemaal volop op ons van toepassing. Dat is geen paranoia, maar een oproep om het leven zelf ter hand te nemen en er wat van te maken. Opnieuw: wat is lekker bij wat?

Het is tijd voor poëzie. Ik ben ontzettend blij en erg vereerd dat Astrid en Tonnus hier zijn en wat willen voordragen. Wat kan dit anders betekenen dan dat het hoog tijd is dat ook ook Dix zijn PC Hooftprijs krijgt? Als mijn boekje daaraan mag bijdragen… Daarna is Dix zelf aan de beurt. Hij leest twee gedichten en daarna projecteren we zijn laatste twee uitgaven, die zoals u zult zien niet adequaat voorgelezen kunnen worden, op het scherm. Als het goed is, is daarna de verwarring compleet.

Dankuwel.

Rutger H. Cornets de Groot, Wat is lekker bij wat
F. van Dixhoorn als empirist

Uitgeverij Kwakman & Smet
ISBN 978-90-831453-5-8
79 blz., €22,50
kwakman-smet.nl

Misschien worden wij door hen gekweekt

Over Planta Sapiens – de ontdekking van plantintelligentie (Paco Calvo, vertaling RHCdG)

Zojuist gearriveerd: mijn vertaling van PLANTA SAPIENS door filosoof, bioloog en cognitiewetenschapper Paco Calvo. Niet zomaar een vertaalklus, maar een boek waar ik met ongelooflijk veel plezier aan heb gewerkt. Wat me vooral beviel, was hoe het boek noties over ‘essenties’ en dergelijke uit de weg gaat: planten (zomin als dieren of mensen) hebben geen essentie, maar beschikken over bepaalde vermogens. Het boek volgt dan ook een puur materiële (spinozistische) benadering van het vraagstuk van plantbewustzijn, zoals bijvoorbeeld blijkt uit dit citaat:

Om te begrijpen hoe de binnenwereld van planten eruit ziet, moeten we ons paradoxaal genoeg verdiepen in hun interacties met hun omgeving. () Cognitie [is] niet iets dat planten – of zelfs dieren – kunnen ℎ𝑒𝑏𝑏𝑒𝑛. Het is eerder iets dat ontstaat door de interactie tussen organisme en omgeving. Denk niet aan wat er in het organisme gebeurt, maar eerder aan hoe het organisme zich aan zijn omgeving 𝑘𝑜𝑝𝑝𝑒𝑙𝑡, want dat is waar ervaring wordt gecreëerd. Planten moeten hun omgeving in zich opnemen en zich gedragen op een manier die bepaald wordt door hoe ze erin passen. ()
Bacteriën als E. coli wisselen een moleculaire taal uit met de omgeving om op die basis te beslissen waar ze naartoe of van weggaan. Ze zwemmen in de richting van chemische sporen die op iets goeds zouden kunnen duiden en haasten zich weg van sporen die giftig kunnen zijn, en maken keuzes tussen verschillende opties als die er zijn. () Het maakt 𝑘𝑒𝑢𝑧𝑒𝑠, het geeft niet zomaar een reflex als het wordt geprikkeld.

Spinozistisch is ook de manier waarop Calvo schrijft over de domesticatie van planten en gewassen, zonder enig moreel oordeel maar puur gedacht vanuit de wederzijdse belangen van mens én plant:

Moderne tarwe- of maïsvariëteiten doen het erg goed vergeleken met de spaarzame wilde tegenhangers waaruit ze zijn gekweekt. Ze zijn weliswaar gemakzuchtig en zwak geworden, maar dat kunnen ze zich veroorloven. Hun menselijke hoeders behartigen hun belangen. Maar misschien worden wij wel door hen gekweekt.
Het valt namelijk te bedenken dat wij hier niet de enige actoren waren. Misschien kozen de planten wel voor domesticatie, want in die richting lag een gemakkelijk leven en een onvoorstelbare wildgroei. Eén eigenschap, de productie van sappige vruchten die we zo graag eten, begon in feite als een onderhandelingsmiddel met beweeglijke dieren om planten met hun reproductie te helpen: “Ik zal je wat voeding geven, als je mijn zaden meeneemt en ze ergens neerlegt bij een rijke hoop mest om hun vroege groei te bevorderen.” Het werd het haakje dat ons bewoog om ze te verzorgen, te cultiveren en te kweken om nog grotere en lekkerder vruchten te produceren. ()
Weinig planten hebben dit spel zo goed gespeeld als onze kamerplanten. Ze worden niet alleen door mensen gekweekt, maar ook gemanicuurd, gevoed en bewaterd – ver uit de buurt van concurrenten, roofdieren en parasieten. () Geen enkele andere plant krijgt zoveel aandacht en wordt tegelijkertijd zoveel handelingsvrijheid ontnomen, om nog maar te zwijgen van het gewortelde isolement in hun eigen afzonderlijke potten.

Een fantastisch boek vol inzichten op basis van proefnemingen en verbeeldingskracht. Met dank aan Erno Eskens die een mooi fonds opbouwt bij Noordboek.

Paco Calvo, ‘Planta Sapiens’
ISBN 9789464711950
Uitgeverij Noordboek
304 blz., €27,90

 

De ware geest van de jazz

Met mijn zus en jazzmaatje Andrea naar het North Sea Jazz Festival. We gingen voor onze held John Scofield, die dit keer – op de kop af veertig jaar nadat we hem voor het eerst zagen in de band van Miles Davis – aantrad in duoformatie met bassist Dave Holland, een andere levende legende.

Het gebrek aan begeleiding werd met veel virtuositeit gecompenseerd, maar dat gaat toch snel vervelen. Ik dacht aan de regels ‘Daarom streeft niet de meester maar geeft / meesterschap aan de onmacht’ maar bedoelde Lucebert daarmee niet dat je fouten niet uit de weg moet gaan als je wilt slagen, dat je de eenvoud opzoekt en in simpele gebaren je grootheid laat zien? Scofield en Holland leken meer Goethe’s ‘In de beperking toont zich de meester’ voor ogen te hebben gehad.

Nee, dan het Ancient Infinity Orchestra, een dertienkoppige formatie inclusief harp, viool, cello, zang en twee contrabassen. De band deed zijn naar Leopold zwemende naam eer aan met bezielde muziek in het idioom van Alice Coltrane, Pharoah Sanders etq. maar ook hier liet het gebrek aan een stevige ritmesectie zich voelen. Infinity komt dan in eternity te verkeren, en dat is de bedoeling niet.

Veel meer aan onze trekken kwamen we in een achterafzaaltje bij het Philipp Rüttgers Trio, een formatie die uitsluitend uit een ritmesectie bestaat, met de naamgever op piano, Thomas Pol op bas en Sun-Mi Hong op drums. Ze speelden eigen composities waarvan de inkt soms maar net droog was. De geest van instant composition, van Charles Mingus met name, bloeide erdoor op: samen ergens aan beginnen en zien waar je uitkomt. Het resultaat was een avontuur waarvan de goede afloop werd gewaarborgd door voortdurend onderling contact, waar het publiek vanzelf aan deelnam. Actieve betrokkenheid dus, ipv je door vertoon van meesterschap te laten intimideren.

Als laatste de band van Joshua Redman, een begenadigd saxofonist die met een zangeres een aantal bekende tunes uit het poprepertoire bracht. De zang en de melodieën fungeren hierbij als een soort repoussoir, een handreiking aan het publiek om de overstap naar het wilde avontuur van de jazz te maken. Maar in de praktijk wordt de muziek een vehikel voor solo’s van de opeenvolgende instrumentalisten, in het bijzonder Redman zelf. Het is heel knap en heel goed, maar spannende of avontuurlijke muziek levert het niet op: het is jazz zoals jazz moet zijn, precies het tegendeel van wat jazz kan zijn.

Conclusie na deze lange dag: de ware geest van de jazz ademt misschien alleen in de kleine zaaltjes. Nochtans lieten we ons de decadente lekkernijen van het festival goed smaken. Tot volgend jaar!

De ware geest van de jazz

Met mijn zus en jazzmaatje Andrea naar het North Sea Jazz Festival. We gingen voor onze held John Scofield, die dit keer – op de kop af veertig jaar nadat we hem voor het eerst zagen in de band van Miles Davis – aantrad in duoformatie met bassist Dave Holland, een andere levende legende.

Het gebrek aan begeleiding werd met veel virtuositeit gecompenseerd, maar dat gaat toch snel vervelen. Ik dacht aan de regels ‘Daarom streeft niet de meester maar geeft / meesterschap aan de onmacht’ maar bedoelde Lucebert daarmee niet dat je fouten niet uit de weg moet gaan als je wilt slagen, dat je de eenvoud opzoekt en in simpele gebaren je grootheid laat zien? Scofield en Holland leken meer Goethe’s ‘In de beperking toont zich de meester’ voor ogen te hebben gehad.

Nee, dan het Ancient Infinity Orchestra, een dertienkoppige formatie inclusief harp, viool, cello, zang en twee contrabassen. De band deed zijn naar Leopold zwemende naam eer aan met bezielde muziek in het idioom van Alice Coltrane, Pharoah Sanders etq. maar ook hier liet het gebrek aan een stevige ritmesectie zich voelen. Infinity komt dan in eternity te verkeren, en dat is de bedoeling niet.

Conclusie na deze lange dag: de ware geest van de jazz ademt misschien alleen in de kleine zaaltjes. Nochtans lieten we ons de decadente lekkernijen van het festival goed smaken. Tot volgend jaar!

Stemwisselingen

Over LEVEN van George en Eran Producties

Vaak gaan de stukken van George en Eran Producties over een ‘wereldwijs, divers en veranderend Nederland’ met titels als ‘George & Eran worden veganisten’, ‘George & Eran worden racisten’, enz., maar LEVEN handelt over een vriendschap tusssen twee vrolijke, onbezorgde mannen die een gelijkgestemde vrouw leren kennen. Onbezorgd is de vriendschap niet, want deze Roos blijkt kort na de kennismaking een tumor te hebben. Daarmee verandert het verhaal al snel in een relaas over haar ziekte- en stervensproces en over wat dit met de gezamenlijke en onderlinge vriendschappen doet.

Roos zelf verschijnt niet op het toneel. Haar rol wordt in eerste instantie uitgebeeld door violiste Myrthe Helder, begeleid door andere leden van Club Classique. Zij doorsnijden de voorstelling met strijkkwartetten van Schubert en Brahms tot Glass en Piazolla. Maar ook de mannen nemen de rol van Roos op zich, en die van anderen: artsen, verpleegkundigen, een treinconducteur.

Er staan, naast de leden van het kwartet, dus maar twee acteurs op het toneel, maar anders dan bij Godot zitten zij niet vast aan hun rol of aan hun plaats. Er wordt voortdurend van positie gewisseld, in volkomen natuurlijke overgangen. Een van de acteurs, Adam Kissequel, legt uit:

‘In onze meningensamenleving neigen we ernaar anderen – vooral die we niet kennen – terug te brengen tot één dimensie. Maar een mens is niet dit of dat. Situaties bepalen ons denken en doen. We zijn zo druk om iedereen een plek te geven, jij staat daar, ik hier – daardoor vergeten we vaak echt te kijken naar de mens tegenover ons. De voorstelling waarschuwt ons niet te verharden, niet vast te lopen in aannames over anderen.’

Het mooie is natuurlijk dat in strijkkwartetten bij uitstek met stem- en positiewisselingen wordt gespeeld. Het levert een mooi, divers en geïntegreerd geheel op – een beeld allicht van de samenleving die het gezelschap voor ogen staat.