Masculiniteit in de schilderkunst van Matisse en Picasso


 
In de jaren dertig van de vorige eeuw golden Henri Matisse (1869-1954) en Pablo Picasso (1881-1973) als de twee belangrijkste kunstenaars van dat moment. Er werd door critici en het publiek tussen beiden een rivaliteit geconstrueerd, die de verschillen in waardering scherp deden uitkomen: Picasso’s eclecticisme en zijn vervormingen van de menselijke anatomie werden veelal als perverse afwijkingen van een destructief genie gezien die getuigden van zijn ‘Iberische’ persoonlijkheid. Daartegenover werd Matisse geprezen om zijn beheersing en helderheid: typisch Franse deugden uit een klassiek-naturalistische traditie met voorgangers als Poussin, Delacroix en Ingres. 1

Er waren ook overeenkomsten: beide schilders werden sterk beïnvloed door de etnografische kunst die in het Trocadero museum in Parijs werd tentoongesteld. Toch traden ook hier de verschillen tussen beiden aan het licht. Matisse interesseerde zich voor de eenvoud van de kunstwerken, hun spontane en tijdloze karakter en de weglating van details. Deze droegen bij aan de decoratieve orde en harmonie die kenmerkend zijn voor zijn werken. Het decoratieve was geen aanvullende kwaliteit bij de uitbeelding van het onderwerp, maar het eigenlijke oogmerk van het schilderij dat werd bereikt door de elementen volgens de eisen van de compositie op elkaar af te stemmen. Matisse’s expressionisme had geen betrekking op zijn emoties, maar op de expressieve kwaliteiten van de verhoudingen tussen de lijnen, vormen en kleuren op het doek. Niet de oprechtheid of authenticiteit van emoties telde, maar hun formele kenmerken. Zo staat sereniteit niet aan het begin van De dans, maar is die een effect van de compositie. 2

Henri Matisse, De dans, 1909, olieverf op doek, 259,7 x 390,1 cm, MoMA New York, objectnummer 201.1963.

Een voorbeeld daarvan is Carmelina, geschilderd in 1903. Deze vrouw is niet afgebeeld als godin; ze is duidelijk een model, vermoedelijk uit de arbeidersklasse. Hoewel de schilder zichtbaar aanwezig is in de picturale ruimte, lijkt het beeld op geen enkele manier de male gaze te willen bevredigen. ‘Het is’, zegt Gill Perry in Gender and the Fauves, ‘een onerotisch, openhartig beeld van naakte vrouwelijkheid met een schijnbaar “ondoorgrondelijke” blik op een geschilderd oppervlak.’ 3

Henri Matisse, Carmelina, 1903, olieverf op doek, 81 x 59 cm, The Museum of Fine Arts, Boston, Res.32.14.

In een ander beroemd schilderij, Blauw naakt (Herinnering aan Biskra) lijkt Matisse vrouwelijkheid als erotisch verleidingsmiddel nog verder uit de weg te gaan. Mogelijk is dit schilderij een document van een rendez-vous, vertelt Roger Benjamin in een essay over Oriëntaalse kunst. Dat was bepaald geen uitzondering voor een rijke Fransman op doorreis in Marokko. Maar deze herinnering ligt opnieuw alleen formeel ten grondslag aan het schilderij; in plaats van zich met de herinnering te identificeren, herschrijft Matisse de normen voor de weergave van het vrouwelijke lichaam. De pose verwijst weliswaar naar de liggende naakten en odalisken van Ingres en Monet uit de 19e eeuw, maar de lijnen en schaduwen zijn dik aangezet en geven het lichaam een energieke, masculiene vorm, zodanig dat het werk opzettelijke lelijkheid kon worden verweten. 4

Henri Matisse, Blauw naakt (Herinnering aan Biskra), 1907, olieverf op doek, 92,1 x 140,3 cm, Baltimore Museum of Art: The Cone Collection, BMA 1950.228.

Ook in Odalisk met rode broekrok slingert Matisse elke mannelijke wensvervullingsdroom terug in diens gezicht. De mise-en-scène is duidelijk geconstrueerd; het model kijkt lusteloos en verveeld voor zich uit. ‘De verwijzing naar het genre van de odalisk is niet meer dan dat: een vorm van citeren, waarin de oriëntalistische fantasieën van erotisch toerisme tot het ironische materiaal van een studiomaskerade worden gemaakt,’ aldus Charles Harrison. 5

Henri Matisse, Odalisk met rode broekrok, 1921, olieverf op doek, 67 x 84 cm, Centre Pompidou Parijs, MNAM-CCI.

“Ik schilder odalisken om naakten te kunnen schilderen. Maar hoe doe je dat zonder gekunsteld te zijn? Doordat ik weet dat odalisken bestaan. Ik ben in Marokko geweest. Ik heb ze er gezien.” 6

Hoewel er dus een authentieke ervaring aan zijn odalisken ten grondslag ligt, was Matisse niet als zodanig betrokken bij zijn onderwerp. Het ging hem om de formele kwaliteiten ervan, zonder dat hij zich door de erotische, of anderszins emotionele lading ervan in beslag liet nemen. Op die manier bleef er afstand tusssen de schilder en zijn model. In zijn Odalisk uit 1920-1921, dat hangt in het Stedelijk Museum van Amsterdam, komen de figuur van het onderwerp en de achtergrond in hetzelfde vlak te liggen. ‘De lijnen waarmee de figuur wordt aangeduid [vermengen zich] met de ornamentele stoffering van de sofa,’ vermeldt de website van het Stedelijk. 7 Het model is geen object waaraan onze aandacht zich hecht, maar een van de elementen in een alomvattende compositie, waarin ze opgaat. ‘[Door] de nadruk op lijn en kleur distantieert Matisse zich esthetisch van de erotische inhoud van het schilderij.’ 8

Henri Matisse, Odalisk, 1920-1921, verf op doek, 83,5 x 96 x 6 cm, Stedelijk Museum Amsterdam, objectnummer A 795.

Hoe anders was de invloed van etnografische kunst op Picasso! Hij waardeerde juist het wilde, natuurlijke, gewelddadige, spreekwoordelijk ‘primitieve’ karakter ervan. Waar Matisse’s Odalisk zich met de omgeving verenigde, daar stelden zijn Les demoiselles d’Avignon zich onafhankelijk en confronterend op. Op allerlei manieren probeerde Picasso de continuïteit van vorm en veld, die Matisse tot zijn uiterste consequentie voerde, te ondermijnen. De invloed van de etnografica bewerkstelligde bij Picasso het tegendeel van orde en harmonie. Het zorgde voor een doorbreking van alle continuïteit: door vormen af te kappen, door ruimtes te doorsnijden, door het perspectief abrupt te wijzigen, door plotselinge stilistische verschuivingen. De kijker en het onderwerp van het schilderij zijn in de ‘Demoiselles’ tot elkaar veroordeeld: zijn male gaze wordt vijfvoudig teruggekaatst (drie keer Iberisch, twee keer Afrikaans); geen kan in de ruimte zichzelf kwijtraken. ‘In plaats van naar een kamer met luierende hoeren te kijken, werd de toeschouwer van alle kanten met blikken en uitdagende poses bestookt. In plaats van het onderwerp weg te drukken, versterkte Picasso de erotische lading ervan juist.’ 9

Pablo Picasso, Les Demoiselles d’Avignon, 1907, olieverf op doek, 243,9 x 233,7 cm, MoMA New York, objectnummer 333.1939.

Vrouwelijk naakt voor de tuin, ook in het Stedelijk Museum, werd bijna een halve eeuw na Les Demoiselles d’Avignon geschilderd, maar geeft nog een aantal van de discontinuïteiten te zien waar de Demoiselles als voorbode van het kubisme beroemd om is geworden. Het hoofd van het model is in tweeën gekliefd, haar borsten en buik liggen elk in een eigen vlak en het lichaam zelf helt over naar het beeldvlak, alsof het zich van zijn basis losmaakt. Voor Picasso is het model een object dat hij van alle kanten wil bekijken, en het kubisme lijkt een methode om precies dat te kunnen doen.

Pablo Picasso, Vrouwelijk naakt voor tuin, 1956, alkydverf op doek, 151,5 x 184 x 9,5 cm, Stedelijk Museum Amsterdam, objectnummer A 38202.

De laatste jaren heeft Picasso’s reputatie flinke schade opgelopen door zijn behandeling van de vrouwen in zijn leven. In haar memoires Picasso, mijn grootvader, schrijft Marina Picasso: “Hij onderwierp ze aan zijn dierlijke seksualiteit, temde ze, betoverde ze, slikte ze in en verpletterde ze op zijn doek. Als hij na vele nachten hun essentie had uitgepuurd, als ze eindelijk waren leeggebloed, maakte hij zich van hen af.’ 10

De Wikipedia-pagina over Picasso voegt hier nog aan toe: ‘Van de verschillende belangrijke vrouwen in zijn leven, stierven er twee – zijn minnares Marie-Thèrése Walter en zijn tweede vrouw Jacqueline Roque – door zelfmoord. Anderen, met name zijn eerste vrouw Olga Khokhlova en minnares Dora Maar, bezweken aan zenuwinzinkingen.’ 11


  1. Emma Barker, ‘Art in Paris in the 1930s’, in: Paul Wood (ed.), Varieties of Modernism (Londen 2004) 11-52, aldaar 24.
  2. Jason Giger, ‘Expressionism and the crisis of subjectivity’, in: Steve Edwards en Paul Woods, Art of the Avant-Gardes (Londen 2004) 13-62, aldaar 46-47.
  3. Gill Perry, ‘Gender and the Fauves: flirting with “wild beasts”’, in: Steve Edwards en Paul Woods, Art of the Avant-Gardes (Londen 2004) 63-84, aldaar 77.
  4. Roger Benjamin, ‘Orientalism, modernism and indigenous identity’, in: Steve Edwards en Paul Woods, Art of the Avant-Gardes (Londen 2004) 85-108, aldaar 99.
  5. Charles Harrison, ‘Bonnard and Matisse: expression and emotion’, in: Steve Edwards en Paul Woods, Art of the Avant-Gardes (Londen 2004) 109-134, aldaar 122.
  6. Idem, 123.
  7. ‘Odalisque, Henri Matisse’, website Stedelijk Museum Amsterdam. https://www.stedelijk.nl/nl/collectie/1529-henri-matisse-odalisque, laatst geraadpleegd op 7 februari 2024.
  8. Idem.
  9. Leo Steinberg selections, geciteerd van Les Demoiselles d’Avignon: Wikipedia, The Free Encyclopedia, laatst geraadpleegd op 7 februari 2024.
  10. Picasso, Marina, Picasso: My Grandfather. New York: Riverhead 2001.
  11. Pablo Picasso: Wikipedia, The free encyclopedia, laatst geraadpleegd op 7 februari 2024.