IJlverzameling

Over Tonnus Oosterhoff, Hersenmutor – Gedichten 1990-2005, De Bezige Bij, Amsterdam 2005
Bron: Meander, afl. 281, 4 december 2005

Omslag

In dezelfde maand waarin, tien jaar na diens dood, een begin is gemaakt met de uitgave van het volledig werk van W.F. Hermans, verschijnen, eveneens bij De Bezige Bij, de verzamelde gedichten van Tonnus Oosterhoff onder de titel Hersenmutor – Gedichten 1990 – 2005. Vijftien jaar is niet lang, en er schiet me zo gauw maar één voorbeeld te binnen van een dichter van wie eveneens na zo’n korte periode al een verzameld overzicht werd samengesteld: Lucebert en diens Gedichten 1948 – 1963. Maar die uitgave omvatte acht bundels in plaats van de vier van Oosterhoff, en bood zeker drie keer zoveel tekst. Waarom nu dan al gekozen voor dit retrospectief van deze nog – anders dan Lucebert destijds – volop actieve dichter?

De reden is even simpel als begrijpelijk. Het is natuurlijk geen goede zaak wanneer het werk van de ‘grootste levende dichter’ – zoals onlangs van gezaghebbende zijde even apodictisch als gratuit werd vastgesteld – niet meer leverbaar is. En het is natuurlijk niet doenlijk om die oude bundels weer te gaan herdrukken, want zoveel levert die kwalificatie in ons poëzieminnend land op jaarbasis ook weer niet op. Om het werk weer in zijn volledigheid leverbaar te maken zit er dus niets anders op dan een heruitgave, in een nieuwe band, met een mooie titel, een werkelijk schitterende foto op de achterkant, en het predikaat ‘verzameld’.

En toch, ondanks dit alles, verhoudt deze uitgave zich maar slecht tot de aard en het wezen van Oosterhoffs dichterlijke praktijk. Oosterhoff is er allesbehalve op uit om zijn werk te laten fossiliseren. ‘Toe breek dit huis af’, zei hij nog in het laatste gedicht van zijn laatste bundel, waarbij hij het woord toe er met de hand aan had toegevoegd. Die handgeschreven toevoegingen benadrukten het voorlopige karakter van het werk, en maakten dat Oosterhoff de eeuwigheid telkens een stapje voor kon blijven. Het getuigt van een poëzieopvatting waar hij – weliswaar samen met Jan Baeke – het patent op heeft, zoals hij dat, tot zijn eigen leedwezen, ook heeft op zijn befaamde bewegende gedichten. Die zijn ook nu weer op een cd-rom bijgevoegd, en het moet gezegd, het enige nieuwe gedicht, Slechte adem in de mist, is een schitterend vormgegeven eerste voorbeeld van een mogelijk semi-interactieve ontwikkeling in zijn digitale oeuvre. Zou dit ene nieuwe gedicht een breuk met het vorige werk markeren, en berust daarop de motivering van deze uitgave als afsluiting van een periode?
We zullen het moeten afwachten. Hoe dan ook zijn die ‘bewegende gedichten’ – een term overigens die beter vervangen kan worden door ‘veranderende’, ‘muterende’ of desnoods ‘verDNAerende’ gedichten – uitdrukking van het verlangen vrij te blijven, niet te verstenen, laat staan om door de goegemeente voor ‘de grootste levende dichter ‘ te worden uitgemaakt. Maar deze uitgave doet niets anders dan die positie juist bevestigen, en zo zijn ook de handgeschreven toevoegingen exact dezelfde als in de oorspronkelijke uitgave. Horen die nu ook tot de canon, is het werk niet langer – apocrief?

In het huidige nummer van De Revisor (32e jrg., nr. 5, okt 2005) schrijft Oosterhoff onder de titel Een ijlroman een uitvoerige kritiek op De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans, waarin hij laat zien dat het in die klassieke roman wemelt van de onzorgvuldigheden, logische misgrepen, stijlfouten en andere niet te verantwoorden gebreken. Toch blijft volgens Oosterhoff de roman overeind, omdat de lezer door die fouten als het ware vóelt dat de roman met een enorme haast en urgentie is geschreven. Het interessante aan dat hele procedé, en de reden voor Oosterhoffs fascinatie, is dat daardoor de tekst zelf laat zien hoe hij geschreven is, waardoor hij als het ware voor de ogen van de lezer ontstaat. Dat is precies ook het effect van de handgeschreven toevoegingen, en in de meest plastische zin ook van de veranderende gedichten. Vanuit dezelfde fascinatie voerde Oosterhoff bovendien in zijn verhaal ‘IJlroman/Oubaan’ (in Dans zonder vloer) een schrijver op, die ‘al fresco’, nl. zonder nadenken en zonder terug te bladeren zijn verhaal aan het papier toevertrouwt.
Het merkwaardige is nu, en hier spreekt Oosterhoff in zijn essay niet over, dat juist Hermans erom bekend stond herdrukken van zijn boeken uitvoerig en voortdurend te corrigeren. Vandaar ook, al spreekt dit vanzelf, dat voor zijn Volledige Werken telkens uitgegaan wordt van de laatste bij leven verschenen drukken. Nu hebben Hermans’ correcties niet kunnen voorkomen dat de door Oosterhoff geconstateerde onregelmatigheden onaangeroerd zijn gebleven, maar dat doet aan het principe niets af: Hermans verbeterde zijn werk, Oosterhoff laat de ‘fouten’ staan. Anders gezegd: Hermans’ werk bleef leven zolang hijzelf leefde, Oosterhoffs werk is met deze uitgave op slag versteend, bevroren – en dat was nimmer zijn bedoeling.

Plaats een reactie