Bron: Meander, afl. 195, 1 september 2002
En welkom op mijn trap.
O trap van weinig treden!
O trap en treden die ik bedacht!
Met deze woorden wordt de lezer welkom geheten in Arjen Duinkers zevende bundel Misschien vier vergelijkingen. Deze bundel, het moet meteen maar gezegd, is een genot om te lezen, een genot om in heen en weer te bladeren, en een genot om na enige tijd weer ter hand te nemen en opnieuw in rond te dwalen. Waarom?
De bundel is het verhaal van vier mensen: een vrouw met oorbellen, een vrouw met sproeten, een Indiase zanger en Scarpa. Als in een oratorium worden ze afwisselend aan het woord gelaten, waarbij ze elkaar vertellen over hun leven, over hun preoccupaties, over wat ze zien, voelen, denken en willen.
In een roman geven we ons er doorgaans weinig rekenschap van dat de personages in wie we ons inleven uitsluitend in en uit taal bestaan, maar verhalende poëzie verhoudt zich wat dat betreft tot de roman zoals een Mondriaan tot een Rembrandt: wat wij aanzien voor de preoccupaties van de personages zijn feitelijk niets anders dan woorden en woordgroepen. Het is fascinerend om te zien hoe deze woorden en woordgroepen in Duinkers bundel telkens onopvallend worden geïntroduceerd, door herhaling voortdurend aan betekenis winnen en zo langzamerhand eigendom worden van de respectievelijke personages, die daardoor steeds herkenbaarder worden. Het aantrekkelijk daarbij is dat de betekenisvorming geen eindpunt bereikt. De dramatische context waarin Duinker zijn motieven heeft geplaatst voorkomt immers de kristallisatie van die motieven tot zoiets als een theorie, en daardoor wordt het lezen van deze bundel een waar avontuur.
De vrouw met oorbellen, de vrouw met sproeten, de Indiase zanger en Scarpa staan bij Scarpa op de trap.
‘Hoeren hebben hier gestaan, met hun wijsheid,
Componisten hebben hier gestaan, in de ruimte,
Vrouwen met spataderen, klachten en eergevoel
Bakkers met hun deeg van fijngehakt hout,
Mannen die hun vrouwen van make-up voorzien,
Wrede mannen, mannen die verdronken leken
In het verdriet om hun afwezige penis,
Jengelende kinderen, optimistische kinderen,
Constructeurs, grafici, modefotografen,
Winnaars van oorlogen, winnaars van wedstrijden,
Vrouwen met edele schoonheidsidealen
Naast vrouwen met een huid van stof,
Staatslieden, circusartiesten, grimeurs,
Mensen met ongelovige ogen…’
Zoals bij een dichter van Duinkers kaliber vanzelf spreekt, kan ook in zo’n op het oog onbeduidend fragment nagenoeg zijn hele poëtica worden teruggevonden. We herkennen de wereld die dagelijks via het nieuws of via onze eigen ogen tot ons komt. Maar vooral voel je op de achtergrond een niet aflatend streven naar volledigheid. Weliswaar niet de volledigheid die de krant en de tv zo onmisbaar maken, maar de behoefte om ‘alles + n’ te vertellen, waarbij n mag staan voor alles wat aan die media ontsnapt.
Het is niet gebruikelijk om bij de bespreking van poëzie van wiskundige symbolen gebruik te maken, maar Duinker is zelf niet wars van een beetje wiskunde, getuige de titel van zowel deze bundel als die van zijn vorige, De geschiedenis van een opsomming (in 2000 bekroond met de Jan Campertprijs).
Ook in deze bundel is de opsomming Duinkers meest in het oog springende stijlmiddel. Dat is natuurlijk niet zo gek, want welke manier ligt er meer voor de hand om aan dat n het zijne te geven? Toegegeven, de opsomming gaat altijd met een bepaald tekort gepaard, aangezien het nu eenmaal niet mogelijk is om ‘alles’ te benoemen, vooral niet wanneer je liever niet in categorieën denkt. Voor je het weet zit je dan met een pantheon van 333 miljoen goden, zoals het Hindoeïsme dat kent – en misschien moet in die sfeer ook de herkomst van Scarpa en de Indiase zanger worden gezocht. Maar het is juist in dat tekort dat dat n zich via een omweg toch aan ons kan openbaren, namelijk wanneer we denken: hé, ik heb iets gemist. Wat we misten kon nu juist alleen door de opsomming worden geëvoceerd.
Vaak ook gaat de opsomming associatief te werk. Bijvoorbeeld zo:
Waarom het een gebeurt en het ander niet
Ik vraag het mezelf in slapeloze nachten,
Ik vraag het astronomen, in levenden lijve,
Ik vraag het mensen met wie ik in een rij sta,
Ongeacht houding of haardracht,
Ik vraag het ook aan verkopers en verkoopsters
Van noten en vruchten en stoffen,
Allen met een schitterende staat van dienst.
Ik vraag het
In de bus aan de medereiziger,
Omdat ik geloof hecht aan het toeval,
Ik vraag het ook
Aan kapsters en masseurs, omdat ze behulpzaam zijn.
Nee, geesten vraag ik niets.
Hoewel de associaties alle richtingen uitwaaieren, kan het niet anders of Duinker keert telkens terug naar zijn motieven, zoals die gestalte aannemen in zijn personages. Maar geesten vraagt hij niets: met hun kennis van de eeuwigheid betekenen zij immers de dood in de pot. En zo worden de vrouw met oorbellen, de vrouw met sproeten, de Indiase zanger en Scarpa inderdaad vier vergelijkingen voor de oneindig rijke werkelijkheid, waarbij het misschien uit de titel de slag om de arm uitdrukt, die de dichter behoedt voor een al te definitieve stellingname. Het staat hem immers altijd vrij om opnieuw aan het associëren te slaan en weer tot andere, nieuwe vergelijkingen te komen.
Zijn wij misschien vier vergelijkingen,
Voor de komiek
Zijn we minstens twee grappen,
Voor de autodealer
Zijn we geen reclame
dicht Duinker, en zo is het maar net. Of beter gezegd, zo is het misschien. Want Duinker is voortdurend op zoek naar antwoorden, maar niet naar antwoorden op vragen. Daarvoor is de wereld veel te groot, – en trouwens, welke formule zou ooit onze verwondering om de wereld tot rust kunnen brengen? We worden al met al dus niets wijzer van deze poëzie, maar we zijn wel vele ervaringen rijker en bovendien hebben we ons kostelijk geamuseerd, zoals trouwens ook de dichter zelf:
En het pleziert me te doen
Alsof ik jullie ken, zoals ik ook plezier beleef
Aan de noodzaak van praktische dingen,
Ja, zo is het.
De stelligheid van de laatste regel, die op maar zo weinig aanspraak maakt, geeft blijk van de weldadige pretentieloosheid waarmee deze poëzie is geschreven. Arjen Duinker schreef een heerlijk leesboek, een fraai geënsceneerd theaterstuk, een prikkelende liederenbundel en een fantastische bundel poëzie.