Nog een keer over vertalen

In een discussie op de Contrabas naar aanleiding van mijn Lucebert-vertaling in het vorige bericht schrijft collega-vertaler Catharina Blaauwendraad onder meer: “De auteur brengt zijn bedoelingen gewoonlijk tot uiting in de letter van de brontekst.”

Dat klinkt zo vanzelfsprekend, zo onontkoombaar logisch, dat je tegen de geïmpliceerde gevolgtrekking  – hou je aan de letter van de brontekst – nauwelijks verweer kunt hebben. Toch is het een groot misverstand dat de taal voor iedere boodschap een daaraan equivalente tekenreeks in huis heeft. Ook in het schrijven, dus een stadium eerder, vindt al een vertaalslag plaats, nl. van die nog ongearticuleerde bedoelingen naar een taal die je nooit je privé-eigendom kan noemen, omdat anderen zich er eveneens in uitdrukken. De letter van de brontekst is dus maar een verre neef van die bedoelingen; er gaat onherroepelijk iets in verloren. Geen mens kiest zijn eigen gedachten.

Alleen: wát er verloren gaat is buiten de taal om niet te zeggen. De bedoelingen die iemand heeft worden voor een groot deel al bepaald door de manier waarop de taal waarin hij schrijft is georganiseerd. 1 In het Engels schrijft men anders dan in het Frans of Nederlands. Dat is geen kwestie van cultuur, maar van denken in een taal waarin dat denken al is neergeslagen, en waarzonder dat denken niet eens mogelijk zou zijn.

Neem het woordje er: een typisch Nederlands tussenwerpsel in constructies die in andere grote talen – Engels, Frans, Duits, Spaans – niet op vergelijkbare manier voorkomen, zoals in het zinnetje ‘Er zijn er, die…’
De eerste ‘er’ is een bijwoord, de tweede een voornaamwoord. In het Engels wordt het voornaamwoord ‘er’ meestal door een persoonlijk voornaamwoord vervangen. Mensen en dingen onderhouden er rechtstreeks betrekkingen met elkaar, en worden daarin ook geïdentificeerd. Voor ‘Er wordt gevoetbald’ zeggen ze ‘They are playing soccer’; voor ‘Er wordt regen verwacht’: ‘We are expecting rain’. ‘Rain is expected’ kan weliswaar ook, maar is niet gebruikelijk.
In beide gevallen wordt de veroorzaker in het Nederlands buiten beeld gehouden. In het Engels doet men; ons overkomt iets. Vandaar ook het vaste paar er wordt of er worden waarmee in het Nederlands passieve zinsconstructies worden gevormd. In het Engels worden die niet met het werkwoord to become gevormd, maar met to be. Er is daar dus geen sprake van een proces waarin dingen zich aan ons voltrekken, maar van zijnstoestanden die men aantreft en waarin men eventueel kan ingrijpen.
‘Hoe je laten opnemen in de beweging van een grote golf, van een opstijgende luchtkolom, “aankomen tussen” in plaats van oorsprong te zijn van een inspanning, dat is fundamenteel’, zegt Deleuze ergens. Maar in het Nederlands staan wij überhaupt buiten het proces. Niet wij doen, maar er wordt.

Dit er nu is om zo te zeggen de ankerplaats van de band met een onzichtbare macht die in de betrekkingen tussen mensen en dingen bemiddelt. Het woordje is de uitdrukking van een zeker deïsme: een herinnering aan een God die zich na zijn schepping uit de wereld heeft teruggetrokken, maar aan wie wij alles wat gebeurt nog altijd toeschrijven. Wij kunnen niet zonder dit er. Het is als een soort offer dat de taal van de spreker verlangt. En dat laat zich nog lang voelen, hoe bevrijd wij ook denken te zijn. ‘Ik vrees dat wij God niet kwijtraken, omdat wij nog geloven in de grammatica’, zei Nietzsche.

Een voorbeeld: alle Amerikanen dragen een chequeboekje bij zich waarmee ze betalingen doen: in winkels, maar ook rechtstreeks aan elkaar. Met die cheque moet de ontvanger weliswaar naar de bank, maar hij ontvangt de cheque rechtstreeks van de betaler. In Nederland vragen wij het rekeningnummer van de ontvangende partij, en verzoeken dan de over ons gestelde autoriteiten, i.c. het bankwezen, om een bedrag over te maken.

Denken over vertalen

In het artikel ‘Passief en perspectief’ uit de bundel Denken over vertalen (Vantilt 2004), waaraan ik hierboven het een en ander heb ontleend, geeft Louise Cornelis een aantal voorbeelden van de moeilijkheden die dit soort eigenaardigheden voor vertalers opleveren. ’t Gaat hier eigenlijk niet meer over idioom of taaleigen, maar over een hele manier van denken die wederkerig onder invloed staat van de taal waarin men zich uitdrukt. Ook Roman Jakobson wijst er in een klassiek opstel in dezelfde bundel op dat een categorie als het grammaticale geslacht, dat doorgaans als een formele kwestie wordt beschouwd, een hele mythologie van een volk kan bepalen: ‘In Slavische en andere talen waarin “dag” mannelijk en “nacht” vrouwelijk is, wordt de dag door dichters voorgesteld als de minnaar van de nacht.’ En: ‘De Russische schilder Repin begreep maar niet waarom Duitse kunstenaars de Zonde als een vrouw voorstelden: hij besefte niet dat “zonde” in het Duits vrouwelijk is (die Sünde), in het Russisch daarentegen mannelijk (grex).’

Wat iemands bedoelingen zijn, ligt dus grotendeels al vast nog voor hij ‘ik’ gezegd heeft. En om datgene wat vastligt kan men in vertalingen niet heen. Men kan zelfs niet de ‘bedoelingen’ van de auteur daarvan losmaken om die al interpreterend in een andere context weer te geven. Zijn tekst is niet een manifeste weergave van een latente inhoud, omdat er buiten de symbolische orde van de taal niets is; hij is dus niet langer ‘zichzelf’, maar gaat als subject volledig op in de taal waarin hij schrijft.

Daaruit volgt dat een vertaling geen parafrase van de bedoelingen van de auteur kan zijn. Het gaat er – vooral in poëzie – juist om op het niveau van de betekenaar te vertalen, dat wil zeggen: zo concreet mogelijk, en zo dicht mogelijk bij wat de spreker van de doeltaal kan verstaan. Niet de lezer, maar de vertaler dient zich te verplaatsen. Die moet dus in zijn eigen taal worden aangesproken, ipv dat hij via de omweg van de betekenis (waarvoor een interpreterende manoeuvre nodig is) een secundaire indruk van de zeggingskracht krijgt.

Ongetwijfeld letten literaire vertalers bij poëzie op rijm en ritme, enz.: formele eigenschappen waar een vertaling rekening mee moet houden. Maar voor het overbrengen van betekenis is het nodig om een lezer daar te raken waar hij het gevoeligst is: in de materialiteit van zijn eigen taal. En soms moet daartoe enige afstand van de ‘letter van de brontekst’ worden genomen, wanneer daar althans het semantische ‘vlees’ mee wordt bedoeld. Via klank, woordbeeld, syntaxis, idioom kan vaak meer bereikt worden dan met het zoeken naar equivalenten in een woordenboek dat geacht wordt als een vlekkeloze i/o stream te functioneren. Een tekst bestaat niet uit semantische waarden die elk zonder verlies overgezet kunnen worden, het is geen automaat met een ingebouwde set instructies waarmee de tekst in wisselende omstandigheden aan zichzelf gelijk kan blijven. Zeker bij een dichter als Lucebert, die zo’n waarde hecht aan het lichaam van een woord, heeft het meer zin om de betekenis van een woord of een regel te versterken door van het semantische af te wijken en gebruik te maken van de materiële eigenschappen van de doeltaal.

Een voorbeeld uit ‘vrolijk babylon’ is de regel

goed als god bestiert

: in het woord ‘bestiert’ zit ‘stier’, waarmee verwezen wordt naar Spanje en de Inquisitie. De regel had best vertaald kunnen worden als ‘good as god manages’, want manage (besturen, beheren) betekent ook ‘manege’ en kan via die weg nog iets van die stier oproepen. Ik heb er ‘good as god governs’ van gemaakt, omdat God daardoor geflankeerd wordt door twee van zijn belangrijkste eigenschappen, terwijl het stafrijm en het sterke ritme zijn volmaaktheid nog eens benadrukken – zeker ook ten opzichte van het verder zo grillig gevormde gedicht, waarin die stier kennelijk al heeft huisgehouden.

Heb ik de tekst hierdoor verbeterd, en is die nu een bewerking? Of heb ik me de tekst toegeëigend, dat wil zeggen: me er als vertaler verantwoordelijk voor gemaakt? Natuurlijk matig ik mij niet aan te weten hoe Lucebert de regel zou hebben geschreven als hij in het Engels had gewerkt. Maar dit is wat de tekst van mij vraagt. En is dit niet een ‘ethisch’ moment van elk vertalen: de toe-eigening van de brontekst en de herschepping daarvan in de doeltaal, waardoor de vertaler niet meer in commissie handelt, maar op eigen gezag? Komt daarentegen zijn ‘dienstbaarheid’ aan de oorspronkelijke tekst en aan de auteur niet neer op een verontschuldiging: ik kan het ook niet helpen, maar zo staat het er – wend je met vragen tot de auteur, ook al ligt de vertaling buiten diens bereik? Wordt de vertaler daardoor niet gedevalueerd tot een soort overslagbedrijf, die zich op de tekst, het woordenboek en een zwijgrecht beroept? En wat, ten slotte, betekent het voor de emancipatie van de beroepsgroep wanneer vertalers elkaar oproepen ‘dienstbaar’ te zijn en ‘hun plaats te kennen’?


  1. Zie de Sapir-Whorfhypothese

Lucebert vertalen

De vraag of een vertaler ‘dienstbaar’ moet zijn aan tekst en auteur, ‘zijn plaats moeten kennen’, en meer van zulke, de creativiteit indammende vermaningen word ik niet gauw moe. Gisteren was het weer zover, uiteraard op Facebook (daarbuiten is alle leven onmogelijk geworden). Ik dacht dat het wel aardig zou zijn om de discussie aan de hand van een concreet voorbeeld te voeren, en plaatste een vertaling die ik twaalf jaar geleden, aan het begin van mijn vertaalcarrière (overigens een eclatant succes) eens maakte van een vroeg-experimenteel gedicht van Lucebert. De discussie die erop volgde kan ik hier helaas niet weergeven, maar wie zin heeft begint eventueel vrolijk opnieuw.

Het gedicht heeft geen titel en gaat als volgt:

vrolijk babylon waarin ik
met mijn tongklak als een behaarde
schotel met een scheiding woon
ik ben zo verwonderd overwon-
derlijk kinderlijk
ik mij petergrad lucas pooldoof corejan
mal als mary wigman en veeg
teken als el greco
leef ik met de vertakte crapeaux
met de beboste weezees in de gekielhaalde
rookgordijnen van begoochelde fotoos
van de naaiekerre folls
9000 m hoge wierook
daar ben ik
boven ben ik
op ben ik
vaag vleselijk daarbovenop leef ik
met 10 maniakken in mijn rechterhand en 13 in
mijn breintuin lekker bros en beweeggeluk
goed als god
gespierd als spaanse peper
goed als god bestiert
zijn bloedeigen land zijn vrome
en zijn diepe bodem
het teder sodom en ’t vrolijk babylon

(Uit: Atonaal, 1951)

Tekening door Lucebert

Mijn vertaling:

happy babylon where i
live with the click of my tongue
as a hairy saucer with a parting
i am so amazingly so dis-
armingly childlike
i me petergrad lucas poledeaf corian
mad as mary wigman and bad
sign as el greco
i live with rhizomatic crapeaux
with the afforested restrooms in the keelhauled
smoke screens of deluded pics
of honeoye follies
incense 9000 feet high
there i am
up i am
done i am
faintly carnal there on top i live
with 10 maniacs in my right hand and 13 in
my brain garden nice and crunchy fortune cookie
good as god
strong as spanish pepper
good as god governs
his own flesh and bloody country his pious
and his deep bottom
the tender sodom and the happy babylon

(RHCdG, 1998)

Wat uitleg bij de gevonden oplossingen: volgens een interpretatie van RACdG (een kettertje verschik) begint het gedicht met een beschrijving van een tongklak: “Wie zo’n geluid wil veroorzaken, brengt het tongblad tegen het harde verhemelte, om het daarna met enige kracht terug te laten vallen in de mond. Dit verhemelte voelt hard aan, glad, porceleinachtig, komvormig. Maar het voelt ook geribbeld aan; de ribbels zijn mooi regelmatig verdeeld, er is een as van symmetrie, aan weerszijden waarvan die ribbels zich bevinden. Het patroon is heel goed te vergelijken met een kapsel dat door een scheiding – precies over het midden van het hoofd – wordt verdeeld. De uiterst raadselachtige formulering blijkt een natuurgetrouwe beschrijving van een deel van het interieur van het spraakorgaan, dat met ‘vrolijk babylon’ wordt aangeduid.” (‘Het milieu van de meesterkraker’, Met de gnostische lamp, p. 78).

‘petergrad lucas pooldoof corejan’: verhaspelde plaatsnamen. “Dat dit Babylon, waarin ‘ik’ en ’tongklak’ gevallen zijn, de wereld is, blijkt uit de aardrijkskundige associaties: petergrad, lucas (= van Lucanië), pooldoof (stil als op de pool), corejan (Korea), el greco (= van Griekenland), naaiekkere folls. Dit laatste is de fonetisch gespelde naam van Niagara Falls, een natuurfenomeen, en het enige in de reeks.” (Domesdaybook (III), p. 36).

De woorden ‘veeg teken als el greco’ bevatten maar liefst drie verwijzingen naar de schilderkunst, waar in deze vertaling vrijwel niets van is overgebleven. Er kon iets worden goedgemaakt door ‘bad’ te laten rijmen op ‘mad’, maar voldoende compensatie is dat uiteraard niet. Mary Wigman was overigens een Duitse danseres en choreografe.

Om althans iets van het naaien en het lekkere in ‘naaiekkere’ te behouden heb ik er ‘honey’ in verwerkt, en de locatie overgeplant naar het plaatsje Honeoye Falls (NY) waar ik destijds trouwens in de buurt woonde. ’t Gedeelte vanaf ‘naaiekerre folls’ lijkt overigens een scène uit van de afgrond en de luchtmens, hoewel die bundel pas geruime tijd later verscheen.

‘rhizomatic crapeaux’ voor ‘vertakte crapeaux’: een crapaud is behalve een fauteuil ook een pad (kikvorsachtige). Het vertakte heb ik zo opgevat dat een pad alle kanten opspringt, van de hak op de tak, net zoals een wortelstok of rizoom in alle richtingen ontspruit. De overdreven spelling van ‘crapeaux’ kon in vertaling uiteraard gewoon gehandhaafd blijven.

‘9000 m hoog’ werd ‘9000 feet’ (de meter zou Engelstaligen uit hun eigen context lichten) en niet 30,000 feet (of 29,527.47 ft) dan wel 3000 meter. Iets moest hier sneuvelen, en ik vond het woordbeeld ‘9000’ het belangrijkst om te behouden.

‘lekker bros en beweeggeluk’ leverde ‘nice and crunchy fortune cookie’ op: een gelukkige vondst.

‘spaanse peper’ werd ‘spanish pepper’ en niet ‘chilli pepper’, ‘capsicum’ of ‘jalapena’ oid, om zo de verwijzing naar de Spaanse Inquisitie te kunnen behouden. Dat ‘spanish pepper’ geen bekende term is in het Engels is dan een concessie.

Qua klank werd winst geboekt met de regel ‘good as god governs’ voor ‘goed als god bestiert’. Weliswaar zit er in die stier weer iets Spaans, maar de alliteratie is ook wat waard.

‘zijn bloedeigen land’: his own flesh and bloody country’ waarin uiteraard ‘his own flesh and blood’ doorklinkt.

‘zijn diepe bodem’ werd ‘his deep bottom’ om via de betekenis ‘achterwerk’ een extra verbinding tot stand te brengen met ‘sodom’ in de volgende regel.

—o0o—

Of deze vertaling op Engelstaligen dezelfde indruk maakt als destijds op sommige Nederlanders valt te betwijfelen. Maar onvertaalbaar is het gedicht niet gebleken.