Over ‘Gedichten’ van Jean Cocteau

Over Jean Cocteau, Gedichten, vertaling Theo Festen, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2003
Bron: Meander afl. 226, 9 november 2003

Omslag

Wat overkomt me? Wat is er aan de hand?
Ik slaap. Niet slapen is wat hoort.
Om te voorkomen dat, al slapend, ik beland
In de droom waar ik jou verloor. 1

Aldus een strofe uit Een vriend slaapt (Un ami dort), een lang gedicht uit 1948 van Jean Cocteau. Met schrik te constateren dat je slaapt, dat klinkt een beetje merkwaardig natuurlijk, tenzij de dingen die van belang zijn – het verlies van een geliefde bijvoorbeeld, zoals in dit fragment – niet in de werkelijkheid, maar in de droom plaatsvinden.
Voor Jean Cocteau (1889-1963) bestond er nauwelijks iets buiten de droom; hij deed er zelfs alles aan om de werkelijkheid waar de meeste mensen in leven zo ver mogelijk op afstand te houden. Een van de middelen die hij daartoe inzette, was opium; een andere manier was door onafgebroken kunst te maken. En hoe moeilijker de omstandigheden, hoe meer kunst hij maakte: van theater, ballet, beeldende kunst en film tot romans, essays en poëzie. Cocteau zelf zag niet veel onderscheid tussen deze verschillende disciplines; voor hem behoorden ze allemaal tot het rijk van de poésie : ‘poésie de théatre’, ‘poésie graphique’, ‘poésie cinématographique’ ‘poésie de roman’, ‘poésie critique’. Zo’n gelijkschakeling is typisch voor de dromer, die de wereld onder één gezichtspunt beschouwt en meer geneigd is om ver uiteengelegen gebieden met elkaar te verbinden dan ze na koele analyse zorgvuldig van elkaar te scheiden.

Je kunt dat natuurlijk een gebrek aan kritisch vermogen noemen en je afvragen hoe iemand met zo weinig politiek en maatschappelijk begrip in de turbulente tijden waarin hij leefde – twee wereldoorlogen begeleid door een dozijn nieuwe avant-gardebewegingen – uit kon groeien tot de Andy Warhol van zijn tijd en mensen als Picasso en Strawinsky rond zich wist te verzamelen. En dat wantrouwen neemt toe, wanneer je leest dat hijzelf nog de meeste behoefte aan die contacten had en ongeacht het gezelschap waarin hij verkeerde, er vooral op lette dat de fotograaf hem niet over het hoofd zag. In plaats van een belangrijk kunsthistorisch ijkpunt lijkt hij dan niet veel meer dan een charlatan en een narcist, die alleen dankzij zijn vermogen om met de groten van zijn tijd bevriend te raken het concentratie- en middelpunt van artistieke stromingen kon worden, zonder daar ideologisch voor gedisponeerd te zijn. En tenslotte lijkt de conclusie dan onvermijdelijk dat heel Cocteau’s poésie niets dan een ander woord voor ‘publiek’ is, waarbij het innerlijk zich tóch door die buitenwereld laat voeden, ja er zelfs afhankelijker van wordt dan bij geëngageerde kunstenaars het geval zou zijn. Alleen staat bij Cocteau de buitenwereld in dienst van zijn innerlijk – in plaats van andersom. Zijn engagement ligt niet bij sociale of politieke kwesties, maar uitsluitend bij zichzelf.

Aan de andere kant moet Cocteau een zekere mate van consistentie in zijn omgang met publieke figuren wel worden nagegeven. Zo zag hij niets in beroemdheden als Sartre, De Beauvoir, Camus en Malraux; liever gaf hij zich af met jonge talenten als zangeres Juliette Gréco en schrijver Boris Vian. Alleen poésie vermocht immers de droom in het wakende leven voort te zetten. Terwijl dus Sartre cs. zich op Saint-Germain-des-Prés over existentiële vraagstukken van groot maatschappelijk belang bogen, stak Cocteau nog maar eens op, want zoals Picasso hem zelf had gezegd: ‘Opium is de minst stomme geur’.

Je kunt je bij Cocteau dus afvragen of zoveel onverstoorbaar egocentrisme wel dragelijk of zelfs maar de moeite waard is, maar het merkwaardige is dat zijn kunst heel goed in staat was om in de werkelijkheid in te breken, ook al drong de werkelijkheid tot hemzelf dan nauwelijks door. Ondanks zijn maatschappelijke desinteresse slaagde hij erin om die maatschappij van beelden te voorzien, waarvan achteraf kan worden gezegd dat ze aanzien aan een tijdperk hebben gegeven. Dus ongeveer zoals in dit gedichtje getiteld Rook :

Hier mag je roken. Houd je kalm.
In circus Médrano springt
de amazone door een ring
van je sigarenwalm. 2

Het is hier niet de plaats om Cocteau’s leven na te lopen, maar één figuur daaruit – en Cocteau’s biografie kan behalve aan de hand van zijn werk ook zeer goed aan de hand van zijn vele vriendschappen worden gegeven – mag niet ongenoemd blijven. Dat is de schrijver Raymond Radiguet, die Cocteau ontmoet wanneer hij nog maar zestien is, en die op zijn twintigste alweer overlijdt. Zijn leven lang zal Cocteau zijn liefde voor deze jongen blijven bewaren en cultiveren, en ergens noemt hij hem ‘de pupil die mijn meester werd’. Het is treffend dat hij zich juist in dit verband van termen uit de pedagogie bedient, waar hijzelf zo ongevoelig voor elke potentieel pedagogische gebeurtenis is gebleven: een gebeurtenis die je openbreekt, die je aandacht vraagt voor de dingen om je heen. Wanneer je je lang met Cocteau bezighoudt, kun je van tijd tot tijd worden overvallen door ergernis om die onverstoorbare naar-binnen-gekeerdheid, die zich in het allerkleinste uit: dat eeuwige, verwijfde sterretje naast zijn handtekening bijvoorbeeld. Maar dan dringt langzaam weer tot je door dat het de slaap, de droom, de dood is, die deze wereld zo gesloten houdt. En dan blijft er niets over dan respect voor iemand die déze wereld vanuit die andere zo heeft weten te verrijken.

Bovendien gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat Cocteau zich een enkele keer wel degelijk over het wereldgebeuren uitsprak. En al kon het onderwerp in 1946 misschien bezwaarlijk worden vermeden, het valt toch op dat wat hij over de holocaust zegt meteen uitermate pregnant klinkt:

De helse machine werd bewogen
door de berekeningen
die de toneelknechten ontgingen
van een coulisse van ladders
op straffe van dood verboden
voor schoorsteenvegers. Voor alle
eeuwigheid bewogen in het hart
van het drama regelde
de machine met walgelijke
precisie daarenboven
de kroonluchter der sterren. 3

(Uit: KruisdoodLa Crucifixion)

En zo gaat het nog vele bladzijden door.

Nadat Cocteau’s volledige poëtische oeuvre in 1999 in de Franse Pléiade-bibliotheek werd uitgegeven, een reeks die speciaal voor de onsterfelijken is opgezet, leek het niet meer dan redelijk dat Cocteau ook in Nederland in een overzichtelijke uitgave beschikbaar zou komen. Voor dat doel heeft vertaler en Cocteau-kenner Theo Festen zich ingezet, en het resultaat mag er zijn. Het begint al op het omslag met een tekening van een fluitspelende faun met een, mogen we zeggen, buitengewoon sierlijk geprononceerd geslachtsdeel. De bundel zelf is tweetalig opgezet, met links het Frans en rechts het Nederlands, waardoor je de bundel buitengewoon prettig kunt lezen als een ondertitelde film op tv. Festen verzorgde ook een inleiding en een verantwoording, die beide zakelijk zijn zonder al te diep op Cocteau’s betekenis in te gaan, waardoor een en ander helaas een nogal oppervlakkige indruk maakt – mogelijk heeft de geslotenheid van de dichter de vertaler hier parten gespeeld. De vertaling zelf verdient daarentegen alle lof. Festen beschikt over een eigen pen en vooral over een eigen verantwoordelijkheid; in voorkomende gevallen laat hij zich eerder door het Nederlands de wet voorschrijven dan door Cocteau, met als gevolg dat het Nederlands nu over een eigen, onvervreemdbare Cocteau beschikt. Geen geringe verdienste!


  1. Mais qu’est-ce que j’ai donc? Mais qu’est-ce qui m’arrive?/ Je dors. Ne pas dormir m’est dû./ A moins que, si je dors, je n’aille à la dérive/ Dans le rêve où je t’ai perdu.
  2. C’est permis de fumer. Gare/ L’écuyère de Médrano/ quand tu fumes ton cigare/ saute à travers les anneaux. (Fumée).
  3. la machine infernale était mue/ par des calculs/ ignorés des machinistes/ d’une coulisse d’échelles/ interdites aux ramoneurs/ sous peine de mort. De toute/ éternité mue au cœur/ même du drame la machine/ d’une précision écrante/ réglait en outre/ le candélabre des astres.

Plaats een reactie