Het ene is in het vele

Over Rozalie Hirs, [Speling], Querido, Amsterdam 2005
Bron: Meander, afl. 271, 17 juli 2005

Omslag

De vraag naar de grondslag van het bestaan, naar het wezen van God, een eerste principe en de oorsprong van alles, kortom de vraag van de ontologie of ‘zijnsleer’, is al enige tijd uit de mode. Er wordt tegenwoordig niet meer naar een oorsprong gezocht of vanuit een principe gedacht, maar veeleer naar een bestemming, die bovendien voortdurend in alle richtingen verschoven wordt. Inmiddels zijn we beland in een steeds uitdijend web van betekenisgeving, het postmodernisme, en heeft het zoeken naar een allesbeheersend principe als verdachte romantiek afgedaan.
Het wordt uit de derde bundel [Speling] van Rozalie Hirs (1965) niet duidelijk hoe zij zich tot beide denkbewegingen verhoudt. Aan de ene kant lijkt ze de veelheid van verschijnselen zonder meer te accepteren, aan de andere kant doet ze verwoede pogingen om die veelheid tot een enkelvoudig principe terug te brengen. Haar bundel is cumulatief opgebouwd: het eerste gedicht bestaat uit één regel, elk volgend gedicht is telkens een regel langer. Je vraagt je af waar de boel zal ontsporen: na het langste gedicht, over de volle lengte van de bladspiegel, volgt een volledig uitgevulde pagina, die weer wordt gevolgd door een aantal gedichten van willekeurige lengte. Maar de bundel eindigt met iets wat in visueel opzicht nog het meest doet denken aan Victory Boogie Woogie van Mondriaan:

Er      er         is
          er         is         is
          is         niet       niet      niet
                      is         niet      niet
                      zoiets   iets      zo      iets
zo       zo       zo         iets:

één      één    één
                      één       eerste
eerste             herinnering.

Maar schijn bedriegt, want het zijn niet alleen beeldende overwegingen die het gedicht zijn vorm hebben gegeven. Het fragment kan niet willkeurig van alle richtingen worden benaderd, maar moet als een partituur worden gelezen, dus alle regels tot aan de witregel tegelijkertijd en dan van links naar rechts. Zo althans wordt het door Hirs zelf op een bijbehorend (apart te bestellen) mini-cd’tje voorgedragen: als een muziekstuk voor zes stemmen. Het effect is wat met de term ‘cocktailpartydoofheid’ wordt aangeduid: een zeker onvermogen om je in drukke ruimten te concentreren op een enkele stem. Ik ken het fenomeen maar al te goed: alle geluiden smelten samen tot één brij, een gewaarwording die samenhangt met het verschijnsel synesthesie: het vermogen om geluiden te zien, en kleuren te proeven (bij Hirs bijv. in: ‘als een groene zee koud/ (…) je wang van rode aarde/ (…) doopt op je tong en/ vertelt hoe je loopt voor/ de duur van mijn oog’).

Wat hiervan zij, problemen van oorspronkelijkheid, authenticiteit, hiërarchische betrekkingen enz. waar postmodernen zo graag mee stoeien, kunnen daardoor niet worden opgelost door zelf een keuze uit de veelheid van verschijnselen te maken en eenvoudig de aandacht te concentreren. De vraag naar een leidend principe, een beginsel, wordt er dan al snel een naar een begin, die dus alleen door invoering van de factor tijd kan worden opgelost: wat was er eerst? Hirs heeft voldoende moed – naïveteit zouden postmodernen zeggen – om er een antwoord op te geven:

Tijd begint met adem
halen uit adam
begint ademend (adem en eva)
bemint

Godzijdank spreekt ze in een volgend gedicht van ‘de gekromde tijd’, zodat dat paradijs, mochten we er onverhoopt weer in terechtkomen, niet aan het eind, maar gewoon aan het begin blijft staan. Niettemin koos ze voor de uitdrukking van die gekromde tijd voor het beeld van een ‘opgerolde weg’, die ook op het omslag van haar bundel is afgebeeld, en dat stemt dan toch weer terughoudend, temeer daar ze haar bundel met dat eerste eenregelige gedicht van een duidelijk begin voorziet. Op die manier kan het onduidelijke, ontsporende einde van de bundel niet anders dan als kritiek op het huidige denken worden opgevat, terwijl je je kunt afvragen waarom we die meervoudigheid niet gewoon eens van harte aanvaarden. Een weg, hetzij naar voren of naar achteren, leidt in het gunstigste geval tot niets, en wie ’toegang’ tot die weg belooft, zoals de flaptekst zegt, moet ernstig worden gewantrouwd.

Het merkwaardige is dat Hirs zelf helemaal niet in die belofte lijkt te geloven. ‘Er is niet zoiets (als) één eerste herinnering’, om het geciteerde fragment te parafraseren, betekent immers dat de oorsprong van dingen, het paradijs, niet kan worden teruggevonden. Bovendien valt op dat het woordje als, dit ‘speeksel van de metafoor’ (Herbert) in die zin ontbreekt. In het algemeen zijn Hirs’ gedichten arm aan metaforen, maar niet aan beelden: de dingen zijn niet als iets anders, maar zijn, volgens het beginsel van de cocktailpartydoofheid, verschillende dingen tegelijk. In [beeld] :

Hoe een beeld zich in taal slaat, je
stem verspringt, je hert verschiet – hoe

zijn roos overloopt, de wijn van
eiken is, roemer voor stenen,

de tafel gonst van honing en
de uil met bos je mond ontkorft –

behoort bos zijn botten toe, vuur
zijn voltooiing, wat as – wat jij?

Het beeld ondergaat verschillende metonymische bewerkingen en eindigt in as, maar alle eigenschappen zijn in potentie al aanwezig, dat wil zeggen, de ‘voltooiing’ is vanaf het begin gegeven, en daar kunnen we het niet anders dan hartgrondig mee eens zijn.

De vraag is alleen opnieuw of Hirs dat zelf ook zo ziet. Bij haarzelf is eveneens sprake van gelijktijdigheid: behalve dichter is ze componist, en zelfs heeft ze een studie scheikunde achter haar naam staan. Dat is even bewonderenswaardig als logisch, want scheikunde is bij uitstek de discipline van de polyvalentie: van mengen, scheiden, verhitten, kortom van alle bewerkingen (zie het zojuist geciteerde gedicht) die de ontologie van de stof, om het zo eens te zeggen, aan het licht kunnen brengen. In haar muziek, te beluisteren via haar website, treden synchroniciteiten opnieuw aan de dag: haar aandacht gaat vooral uit naar frequentietoevoegingen, boventonen, toonmodulaties, stemmingen, enz., kleine afwijkingen van de toonkwaliteit dus, of ‘spelingen’, naar de titel van haar bundel. Ritme is daardoor een wat onderschoven kind, en dat verbaast niet, want ritme doorbreekt de eeuwigheid waar Hirs nu juist naar op zoek is. Maar ze slaagt daar niet in, want ze kan nu juist niet anders dan het gelijktijdige tot uitdrukking brengen. In de muziek is dat niet erg, die is mooi in haar veelstemmigheid, maar aan haar poëzie verleent het een onnodig tragisch karakter. Ik zou graag zien dat ze ook daarin haar onvermogen om het vele tot het ene te herleiden als een positieve kwaliteit aanvaardde, en Adam liet voor wat ie is. Het ene is in het vele.

Plaats een reactie