Hoop in Oosterhout en de Biesbosch

Peter Buggenhout, 'On hold'. Foto: Mischa Keijser
Peter Buggenhout, ‘On hold’. Foto: Mischa Keijser

Dit weekend de tweede editie van de ‘biënnale’ van Oosterhout bezocht. De grootsteedse suggestie van dat woord maakt het provinciestadje waar dankzij bijdragen van onder meer Anish Kapoor, Bill Viola en Berlinde de Bruyckere, die ongetwijfeld weer te danken zijn aan het nabijgelegen De Pont, waar ik in elk geval de eerste twee eerder heb gezien.

Ik ben dol op dit soort kunstmanifestaties, of de werken nu in boerderijen hangen zoals in Watou, of in nonnenkloosters en abdijen zoals hier. Jammer alleen dat de gastvrijheid van die instellingen kennelijk het thema van de opstelling geïnspireerd hebben: het mij nogal tegen de borst stuitende ‘hoop’. Daarbij richt alles zich naar boven terwijl daar niemand is. Dat is op zich natuurlijk wel weer mooi, maar meestal levert het nogal platte en zinloze symboliek op. Neem het beeldmerk van de manifestatie, een werk van Jeppe Hein waarop geloof, hoop en liefde als ballonnen tegen het plafond duwen.

Op dezelfde manier hangt er een vliegtuig in de bomen, wapperen er vlaggen, worden er bomen geplant, en houden slachtoffers van allerhande misbruik ons in een video voor dat liefde overwint. Blijkbaar is het niet overal bekend dat hoop het middel bij uitstek is om misbruik voort te laten duren en mensen van opstand en verzet af te houden.

Maar het is met thema’s als met propria, zou Spinoza zeggen: het zijn maar namen, even essentieel als nietszeggend, die niet verhinderen dat er ook veel moois te zien en soms te horen valt: stemmen langs een wandelpad (Job Koelewijn), een oloïde peul (Maria Blaisse), doorschijnend albast (Anish Kapoor), baboesjka’s (Maria Roosen), video’s van een sereen, Vermeerachtig interieur (Bill Viola), en een opeenstapeling van incongruente vormen (Peter Buggenhout) die met hoop niets te maken hebben, maar juist laten zien hoe een leven van het ene toeval naar het volgende struikelt. Het levert geen mooi beeld op, maar wel een fascinerend object, in al zijn onbeholpenheid.

Een dag later een flink stuk langs en door de Biesbosch gefietst. Geen bever gezien, terwijl we er zo op hadden gehoopt! Gelukkig was er voldoende waar we niet op hadden gehoopt…

Lucebert na zijn biografie – brief in De Groene Amsterdammer

Vorige maand plaatste De Groene Amsterdammer deze ingezonden brief van mij. Het is een reactie op een artikel van Graa Boomsma waarin hij de visie op Lucebert die na Hazeu’s biografie heeft postgevat, nl. die van voormalig antisemiet en bewonderaar van Hitler, van de nodige nuance voorziet.

De periode voor Luceberts debuut heeft me altijd gefascineerd. Het is de periode waarin hij zijn haar laat groeien, zijn naam verandert en onder bruggen en bij de warme pijp van de IJ-pont slaapt. In deze mythische voortijd moet hij zijn ideologische dwalingen uit de oorlog van zich af hebben geworpen en is hij een ziener geworden in plaats van een blinde navolger. In het in de brief genoemde essay in nY vergeleek ik het met Saulus die onderweg naar Damascus in Paulus veranderde. Er is tussen die twee alleen dit cruciale verschil, dat Saulus zijn eerdere leven verloochende en rein en zuiver werd, terwijl Lucebert de tegenstellingen in zijn gemoed in stand hield, en ze zelfs uitbuitte. Hij wilde niet ontrouw zijn aan zichzelf, en aan de worsteling die hij in zijn ‘Achsenzeit’ had doorgemaakt. Hij hoefde dat ook niet. In zijn poëzie liet hij die worsteling keer op keer zien. Het is daarom dat die poëzie leeft, een ritme heeft en spreekt – niet omdat de dichter het lek boven had gekregen en tevreden kon zijn over zijn bereikte staat van genade.

Niet iedereen deelt die visie. Ik vind het grappig om te zien hoe de tweede, onverzoenlijke briefschrijver als het ware in de val loopt die ik onbedoeld voor hem had uitgezet.

 

Brief in Groene

Over de geest die niet wil transigeren

Afbeelding Thieme met citaat over inperking van rechten van kerken

Volgens de NOS is de Partij voor de Dieren een van de partijen – samen met FvD en 50Plus – met de minst trouwe aanhang. De reden laat zich raden: gerommel in de partijen, coups en tegencoups. Bij de PvdD kwamen er een voorzitter en een kamerlid die de partij wilden ‘verbreden’: een grotere aanhang bezorgen door water bij de wijn te doen. De voorzitter werd geroyeerd, het kamerlid splitste zich af, en de kiezer krabt zich nog eens achter het oor. Het idealisme van de partij zou kiezers moeten engageren, maar zo zie je wat oneigenlijke pogingen om de kiezersgunst te winnen per saldo opleveren. En dat terwijl juist de onverzettelijkheid, het ‘anticompromisme’ van de partij op haar achterban zou moeten afstralen.

Een ander probleem dat de partij parten speelt, is de kwestie van de zevendedagsadventisten, een genootschap dat de partij veel aanhang oplevert en waartoe oprichters Marianne Thieme en Nico Koffeman behoren. Ik heb geen moeite met de adventisten noch met hun eventuele invloed; het gaat er minder om waar je inspiratie vandaan haalt dan wat je met die inspiratie doet, en vaak genoeg leidt juist gebrek aan inspiratie tot de behoefte om beslag te leggen op het eigen gelijk en de wereld daarmee in overeenstemming te brengen, kortom tot fanatisme. Dat zie je aan sommige verlichte atheïsten, maar ook aan orthodox gelovigen die naar de letter leven en niet naar de geest.

Maar verbreding is al niet veel beter. Inspiratie veronderstelt integriteit, een kracht die eenheid tot stand brengt tussen voelen, denken, handelen en leven. Zodra je verbreedt, valt dat uit elkaar. Op die manier groeien is geen groei, maar aanwas, vertroebeling, revisionisme… Het streven is niet om zuiver te blijven, maar je niet door de buitenwacht van je pad af te laten brengen. Groeiend verzet, daar gaat het om.

In dit artikel van Nieuwsuur wordt gesteld ‘dat de partij afwijkt van andere links-progressieve partijen als het gaat om de invoering van een mondkapjesplicht (tegen) en de donorwet (tegen).’ Dat treft want daar ben ik ook tegen. Esther Ouwehand is er in het artikel in elk geval duidelijk over: de partij voert geen religieuze koers.

Onze lijn is altijd seculier en dat blijft zo. Dus er is geen adventistische invloed op onze standpunten of op ons verkiezingsprogramma. We waren seculier, we blijven seculier en ik ben niet gelovig.

Dat laatste is voor mij geen geruststelling. Integendeel, ik ben op voorhand geneigd om te zeggen: liever een adventist in de partij dan iemand die zoekt naar verbreding. Want daarmee blijft de partij kwetsbaar voor krachten die met haar idealen aan de haal willen gaan. Daar neigt ook Ouwehand toe, die formeel uitspreekt te willen regeren, en die in een stijgend aantal zetels extra capaciteit ziet om inhoudelijk te verbreden. Maar die werdegang kennen we al van GroenLinks en de PvdA. Of neem Van Kooten-Arissen, die voor haar politieke ambities nauwelijks een programma nodig lijkt te hebben. Aan de andere kant zijn het juist Koffeman en Thieme die het strengst vast willen houden aan de idealen van de partij.

Toch de vraag: wat willen de zevendedagadventisten, waar bestaat het genootschap uit? Volgens het Nieuwsuurartikel is het ‘een protestants kerkgenootschap dat leeft volgens de wetten van het Oude Testament, en dat abortus en het homohuwelijk afwijst.’ Dat klinkt nogal CU/SGP, maar zou het niet logisch zijn als de Partij voor de Dieren, die opkomt voor kwetsbaar leven, abortus ook afwees? Maar de partij kiest voor onafhankelijkheid en autonomie van vrouwen. Daaruit blijkt dat emancipatie – het Latouriaanse ‘stem geven aan wat geen stem heeft’ – voor de partij van meer gewicht is dan puur behoud van leven. Er is een reflex, ook bij mij, om in te grijpen wanneer een moeder zich tegen haar kind keert, alsof het om een aberratie, een vergissing gaat, terwijl hier natuurlijk geen instantie meer tot oordelen bevoegd is dan zij. Zolang het kind zich niet zelfstandig van zijn moeder kan ‘emanciperen’, moet ook zijn bestaansrecht nog van haar afhankelijk worden gesteld…

Wat het homohuwelijk betreft: misschien heeft de SGP gelijk en staat het huwelijk in dienst van het kind, maar ik kan me voorstellen dat ook homo’s behoefte hebben aan formalisering van hun relatie voor de wereld, net zoals hetero’s, die ook niet altijd kinderen hebben of willen. Hoe dan ook is de partij voor het homohuwelijk en hebben de zevendedagsadventisten zich volgens Wikipedia sterk uitgesproken tegen geweld jegens de lhbti-gemeenschap wereldwijd:

Om het geestelijke, emotionele, sociale en fysieke welzijn van homo- en biseksuele en transgenderistische zevendedagsadventisten te ondersteunen, werd in 1976 de internationale organisatie Zevendedags Adventisten Kinship Internationaal (ZDA Kinship) opgericht.

Is dit nou geen voorbeeld van schipperen, van ’transigeren’ zoals Menno ter Braak dat noemde: wel steun geven aan de homogemeenschap, maar hun het heilig sacrament, waarmee hun verbintenis ook hierboven rechtsgeldig wordt, ontzeggen? Maar deze opstelling is niet alleen kenmerkend voor deze kerk, maar ook voor de partij. Ze is gebaseerd op de erkenning van het verschil tussen denken en doen. Zouden de adventisten zich alleen door hun principes laten leiden, dan zouden ze zich afkeren van de lhbti’ers. Op dezelfde manier zegt de PvdD dat het al heel mooi is wanneer een vleeseter besluit om één dag in de week geen vlees te eten. Je hoeft niet in één klap perfect te zijn; het gaat erom praktisch te zijn. De idealen van de Partij voor de Dieren liggen niet in een ver verschiet, zoals de socialistische heilstaat, de hemel op aarde of zelfs de democratisering van D66. Je kunt er elke dag op allerlei manieren in meer of mindere mate uitdrukking aan geven.

Nico Koffeman is een case in point. Hem wordt verweten een opportunist te zijn, omdat hij belangen had in De Vegetarische Slager en inmiddels in de opvolger daarvan, Those Vegan Cowboys, terwijl hij voor de partij in de Eerste Kamer zit en die belangen daar direct kan behartigen. Maar wat is daar mis mee? Van opportunisme zou m.i. sprake zijn wanneer hij aandelen Unox of Stegeman zou hebben (hoewel die inmiddels ook wel op de duurzame vegatoer zullen zijn). Bovendien zijn alle senatoren werkzaam in de maatschappij: ‘Eerste Kamerleden stemmen geregeld over wetsvoorstellen waar ze belang bij hebben vanwege hun nevenfunctie,’ staat er op Wikipedia. Het wordt verdedigd met het argument ‘dat het goed is als geluiden uit de samenleving, via nevenfuncties, in de Eerste Kamer doordringen.’

Kortom, Koffeman gelooft in zijn idealen en verdient er geld mee, dat wil zeggen: hij voegt de daad bij het woord, heeft een praktische manier gevonden om die idealen aan de man te brengen en is bereid daarvoor risico te lopen. Geld verdienen aan je idealen: kan het beter? De meeste mensen verdienen geld met werk waar ze geen enkele band mee hebben.

Samenvattend: geen ideologische zuiverheid, ook geen verbreding, maar praktische politiek, vanaf de kleinste schaal (thuis, in de supermarkt) tot de grootste: het PvdD-gedachtegoed als vierde stroming en als wereldbeweging met zusterpartijen in allerlei landen.

Portret Multatuli

Hou vast aan je idealen! riep Marianne Thieme keer op keer, zoals ze in haar befaamde epifoor ook hamerde op het beëindigen van de bio-industrie. Die vasthoudendheid lijkt me bij uitstek een voorbeeld van bezieling door inspiratie, al dan niet door God ingeblazen. Voor het laatste Multatuli Jaarboek schreef ze een mooi stuk waaruit een grote bekendheid en affiniteit met Multatuli’s werk spreekt. Onder meer laat ze er in zien wat het verschil is tussen godsdienst en geloof:

Boeren van christendemocratische huize die op zondag Gods genade wasemen, zijn op maandag de trotse eigenaar van tienduizenden varkens die worden gehouden op een wijze die Gods geboden aan ale kanten schendt.

En ze vervolgt:

Dat Multatuli ook oog had voor de stemlozen, het lot van de dieren, blijkt uit Idee 484, waarin hij getuigt van het levend eten van konijnen op de Amsterdamse kermis: “En by ’t passeeren van die arme dieren, mompelde ik een gebed om vergiffenis voor ’t binnengaan.” De volgende ochtend schreef hij er een brief over aan de hoofdcommissaris van politie en de officier van justitie (idem p. 234). Deze dierenliefde die hem tot actie aanzette, is exact dezelfde liefde die heden ten dage nodig is om de strijd aan te gaan met de politiek zo goed georganiseerde vee- en vleesindustrie.

Integriteit wil zeggen eenheid van denken en doen, onder erkenning van het verschil tussen die twee. Tegenover integriteit staat niet een praktische toepassing van principes, maar de uitverkoop van die laatste onder het mom van verbreding. Onder Thieme was de partij de enige erfgenaam van de aloude PSP, en van de geest die niet wil transigeren. Het valt te hopen dat dit zo blijft.


Bij de verkiezingen van 2017 gaf ik Zes negatieve stemadviezen en één positief.
In 2009, toen ik de PvdD net had ontdekt, schreef ik een stemadvies c.q. -verklaring in twee delen: deel 1 en deel 2.

Een goed mens is iets heel eenvoudigs – voor D66

Van Mierlo met mede-oprichters op het Binnenhof

D66, bij monde van partijleider Sigrid Kaag, wil een vaccinatiebewijs; hoe moeten we dat duiden?

Al geruime tijd profileert de partij zich met medisch-ethische thema’s als de verplichte orgaandonatie en de legalisering van vrijwillige euthanasie. Hoe past dit voorstel van Kaag daarbij?

Vanaf haar oprichting en bij de formulering van haar idealen gaat D66 uit van een positief, verlicht mensbeeld. 1 Mensen streven naar het goede; vergeleken bij onmondige schepsels als dieren zijn we uitverkoren wezens (ziedaar een essentieel verschil met de Partij voor de Dieren). Daarom kun je ze met een gerust hart directe democratische rechten toevertrouwen: laat ze (naar Amerikaans model) zelf een burgemeester kiezen, en een schoolhoofd en een politiecommissaris, en laat ze via een referendum ingrijpen in de politiek als die zich te veel door belangen laat leiden in plaats van door gezond verstand, dat we tenslotte met zijn allen delen…

Dat er ooit misbruik gemaakt zou worden van zo’n mooi idee als het referendum, is voor een D66’er eigenlijk ondenkbaar – tot het gebeurt. Het is precies het omgekeerde van het scenario dat de sociaaldemocratie de das om heeft gedaan: waar die haar achterban verraden heeft, daar heeft de beoogde achterban van D66 de partij in de steek gelaten.

Aan de D66-mens mankeert niets, hij is een vlekkeloze verschijning, een ‘zuivere schim in een vervuilde schepping’ (Lucebert) – totdat er wél iets aan hem blijkt te mankeren: wanneer hij bijv. dood wil, of dood gaat. Wat doen we dan met hem? Heel simpel: we laten dat deel waar we niets meer aan hebben gaan, en het nog gezonde, D66-deel zeg maar, dat bewaren we. Dus wie er dood wil: ga je gang, maar laat wel je nog bruikbare delen aan ons achter, en dat geldt ook voor wie gewoon dood gaat, ongeacht of hij dat wil of niet.

Tekst van affiche: 'En nu vooruit - D66'

D66 wordt beheerst door een scherp dualisme tussen gezond c.q. goed (en waar en schoon) aan de ene kant, en ziek, haperend, onbruikbaar aan de andere. D66’ers moeten in hun dromen door de vreselijkste demonen worden geplaagd: door alles wat ze in hun wakend leven onder het tapijt schuiven, wegwerken, niet willen zien. Bij D66 schijnt alleen de zon.

En nu dat vaccinatiebewijs: wat is dat anders dan een bewijs van wedergeboorte van deze stralende mens, die zijn recht opeist om weer aan het volle leven deel te nemen? Dat wil zeggen het D66-leven waarvan, helaas, de overgrote meederheid van de mensheid is uitgesloten, om te zwijgen van wat er verder de aarde nog bevolkt. Elke notie van solidariteit is ver te zoeken bij deze partij, en voor zover die er wel is, wordt die door dit voorstel ondermijnd. Aan de andere kant van deze zonnige wereld staat een hardvochtig mensbeeld, het zg. ‘liberale’ waarin alleen plaats is voor geslaagde, gelukkige, gezonde, volmaakte mensen. Op de rest wordt niet gewacht.

Er komt trouwens nog iets bij: wie zijn die gevaccineerden? Ouderen, zieken, dikke mannen van middelbare leeftijd, enz. Die mogen als eersten weer in de wei spelen, terwijl het gezonde deel van de bevolking achter de geraniums moet blijven?

Het is niet alleen een fout plan, maar ook nog slecht doordacht.


  1. Zie dit fraais van Tonnus Oosterhoff voor het mensbeeld van D66:

    Een goed mens is iets heel eenvoudigs,
    maar laat je hem vallen, dan kun je hem weggooien.
    Als het verband eruit is, krijgen
    de knapste vaklui dat er nooit meer in.
    Je kunt hem weggooien, hij is niets meer waard.

    Koeien worden als ze gedwongen
    elkaars merg en kop hebben gedronken
    bij duizenden over de kling gejaagd:
    want er mocht eens één zo’n kostbaar, uniek…!

    Een mens is echter zo vervangbaar als een gloeilamp.
    Draai in de fitting van een kapot goed mens
    een nieuw goed mens en je hebt licht.

    Ook een goed gedicht is eenvoudig.

    Nooitvanzijnlangzalhijleven

    Ik houd een onderdeel over

Het mondmasker als entr’acte in de lach-of-ik-schietshow

Het mondmasker: het werkt niet, het doet niets, behalve het ‘enige zichtbare deel van het skelet’ (Mulisch) aan het oog onttrekken door dit vignet van onze collectieve paranoia. Maar nu ik er in publieke ruimtes een aantal weken gedwongen mee heb rondgelopen, zie ik ook de voordelen ervan. In winkels, in het openbaar vervoer, bij de huisarts hoef ik niet meer vriendelijk te glimlachen als ik daar geen zin in heb; ik kan mezelf zijn. Zo heft de ene sociale verplichting de andere op.

Het mondmasker geeft ons onze eerlijkheid terug, waar de Ander beslag op had gelegd. In de omgang tussen mensen wordt eerlijkheid aangemoedigd: wees jezelf, spreek je uit, zeg wat je vindt, lieg niet, hou niets achter. De veronderstelde voordelen: je weet waar je aan toe bent, het schept een veilig klimaat, je kunt op elkaar aan. Door open kaart te spelen dienen we elkaar en de waarheid.

In werkelijkheid eisen we elkaar op: elk moment van de dag staan we in de houding om elkaar een glimlach toe te werpen. Het is het nooit-meer-slapen van wie altijd gelijk moet hebben, omdat de samenleving dat van hem eist: de waarheid te spreken, parrhêsia; en het resultaat is dat mensen bedreven raken in die nietszeggende glimlach, in oneerlijkheid, in valsspelen.

Open kaart spelen is als een concessie: je geeft je bij voorbaat aan elkaar over en spreekt een staakt-het-vuren af, zonder dat de onderlinge krachtsverhoudingen zijn gemeten. Alles wat wordt gezegd en gedaan krijgt een soort hyperreële status, doordat van tevoren is bepaald dat het allemaal geen kwaad kan. Dat geeft misschien een veilig gevoel, maar het kan ook de spanning en opwinding uit verhoudingen halen. Er ontstaat dan een soort postmodern vacuüm, totdat een keer de bom barst omdat men de saaiheid niet langer kan verdragen, of omdat de ander tóch iets achter de hand bleek te houden, waardoor je nu dubbel de klos bent. Nietzsche zou het allicht decadent noemen, dit loslaten van vormen, kenmerkend voor de moraal van een volk waaruit alle spanning is weggelopen en waarin krachtsverhoudingen geen rol meer spelen, omdat alle verschillen zijn weggepoetst.

Nicole Kidman in bed met Venetiaans masker naast zich op hoofdkussen
Nicole Kidman als Alice Harford in Eyes Wide Shut (Kubrick, 1999)

Met een masker op stuur je een versie van jezelf het speelveld in, en houd je voor de rest je kaarten tegen de borst: de mensen hoeven niet alles van je te weten. Zo blijven de verhoudingen zuiver en houd je jezelf buiten schot. Geen humanistische onderwerping meer aan het anything goes van ‘Ik ben oké, jij bent oké’, die aan alle spelvreugde een eind maakt. Natuurlijk ben je oké, maar wat gaat mij jouw innerlijk aan, – tenzij dat al een masker is? Dragen we niet in elke situatie een ander masker, en is dat geen manier om aan anderen, maar ook aan onszelf te ontsnappen, aan ons ik dat ons gevangen houdt in ons gezicht?

Hoeveel leuker is het niet om niet te weten wie de ander ‘is’, maar om met hem/haar niettemin een relatie aan te gaan, te dansen, te zingen, zoals op de gemaskerde ballen van de rococo? Zoals te zien in de film Amadeus amuseerde Mozart zich kostelijk op zulke avondjes:

Wie de ander is, doet hier niet terzake, identiteit – waar we ons tegenwoordig aan ophangen – speelt geen rol; alleen wat de ander doet, is van belang. In plaats van bij voorbaat te worden goedgekeurd op grond van een identiteit die aan elke rol voorafgaat, krijgen de mensen hier een rol te spelen waarop ze kunnen worden afgerekend: ‘My penalty!’ Het is een wereld waarin je nog kunt mislukken; geen wereld van altijd in de houding staan en nooit meer slapen, omdat mislukken als optie is uitgesloten.

Ten slotte kan deze kunst van het verbergen ook goede diensten doen tegenover wie zich over ons hebben gesteld:

‘Maar nu is het bewijs, dat ik je in vertrouwen neem, dit,’ zegt de paidagogos Cheiron tegen zijn pupil Aktaion in Vestdijks roman Aktaion onder de sterren: ‘Ik wil je niets leren. Maar wat ik je in werkelijkheid leren wil is alleen: te verbergen dat je niets geleerd hebt. Dat is de hoogste wetenschap, die ik een jongeling zoals jij zou weten bij te brengen.’ 1

Aktaion en Diana door Titiaan
Aktaion trekt het doek (=masker) weg voor de badende Diana en haar nimfen; hij moet het met zijn leven bekopen. Titiaan, 1556-1559.

Straks, na de vaccinatie, kunnen de mondmaskers weer af. Tot die tijd geniet ik nog even van deze pauze in de lach-of-ik-schietshow.


  1. Over Aktaion schreef ik eerder dit jaar in het slotdeel van mijn serie over de pedagogische Eros.