Moet na mijn sabbatical van een jaar echt nog aan Facebook wennen. Ik ben al twee dagen in Rome en heb nog geen foto geplaatst: niet van het vliegtuig, niet van mijn appartement (wat een foto of twee, drie meer dan waard zou zijn), niet van mijn eerste risotto hier of van mijn eerste ijsje, niet van mijn huurfiets, niet van het Colloseum, noch van het St. Pietersplein.
Ik maak zulke foto’s ook bijna niet. Ze staan al op ansichtkaarten en in reisgidsen, en wat ik eet en waar ik verblijf moet maar in het privédomein blijven. Ik neem ook geen selfies voor beroemde gebouwen, zoals je mensen hier veel ziet doen.
Ook in de St. Pietersbasiliek vanmiddag heb ik geen foto’s genomen. Waarom niet: omdat ik er geen moer aan vond! Ik heb mijn best gedaan, ben zo’n 550 treden opgelopen om door tralies naar de bezoekers beneden te kunnen kijken (‘dots’, zegt Orson Welles vanaf het reuzenrad in The Third Man), en nog eens 340 naar de absolute top, voor een uitzicht over de stad. Het enige wat zo’n positie in den hoge met je doet, is je deelgenoot maken van een uitzonderlijk machtsgevoel. Als je zulke bouwwerken kunt optrekken en vullen met goud en mozaïek, beelden en schilderijen, met marmeren vloeren, zuilengangen en koepels, waartoe zou je dan niet in staat zijn?
Renaissance: geen oppervlak wordt met rust gelaten. Horror vacui, alsof leegte zou bewijzen dat er plekken zijn die aan Gods zegenende hand kunnen ontsnappen.
Wat me opviel aan die beelden en schilderijen waren de vingers van de vaak oude bebaarde mannen. Opgestoken vingers – zo van ‘luister!’ – wijzende vingers – ‘Je kunt daarheen, of dáárheen!’ – en vermanende vingers. Horen, zien en verwerken. Eigenlijk net als achter zo’n gids aanlopen, die vertelt waar je moet kijken, en waarom.
Het enige wat de moeite waard is in die St. Pietersbasiliek is de Pietà van Michelangelo, maar die staat achter glas, sinds hij in 1972 door een ‘verwarde man’ met een hamer is bewerkt. De man had grootheidswaan, lees ik. Hij toch niet alleen!
Even verder, in de zogenaamde Vaticaanse musea, heb ik wel veel foto’s gemaakt. Het duurt lang voordat je de holiest of holies bereikt, Michelangelo’s plafondschildering in de Sixtijnse kapel. Je moet eerst lange gangen door, met beelden, geografische kaarten van Italië… Toen volgde er toch een prettige verrassing: een galerij met twintigste-eeuwse kunst, en niet van de minsten.
Onder meer een aparte zaal met grote wandtapijten en muurschilderingen van Matisse, een favoriet. Maar ook van dromers als Chagall, Dali en De Chirico, van Duitse expressionisten, en zelfs een van de versies van Bacon’s bewerking van Velasquez’ schilderij van die paus op zijn Stoel, waarvan ik altijd dacht dat het een kritiek was op het pausdom, of op machtsposities in het algemeen. Volgens het bijschrift is het een eerbetoon.
Na dit intermezzo volgden nog vele zalen, met één fresco waar ik niet op gerekend had: Rafael’s ‘School van Athene’, dat bekende ding met Plato en Aristoteles, ‘peripathetisch’ wandelend, waarbij ook weer veel met de vinger gewezen wordt: Plato omhoog naar de Ideeën, Aristoteles naar beneden, naar de aarde.
En toen was het zover: ineens een afgeladen zaal, honderden mensen, allemaal met het hoofd in de nek.
Ja, het is een verbazend werk. Het is alsof Michelangelo de gelovige een soort VR-bril opzette om te kunnen zien wat zich werkelijk afspeelde daarboven in die hemel. Toen ik de beroemdste twee vingers ter wereld, die van God en Adam, ontdekt had, dacht ik: nu is het toch tijd voor een foto. Ik haalde mijn telefoon tevoorschijn, maar hoorde meteen in mijn oor: ‘No photo’s’. Ik vroeg: waarom niet? Hij zei ‘This is a chapel, a sacred place. Please show respect.’ Ten overvloede klonk door de luidspreker ‘Silenzio. Silence’. In een zaal vol beroemde kunst, met mensen die voor die kunst kwamen.
Ineens had ik er genoeg van. Weg van hier, van deze flauwekul, deze eeuwenlang volgehouden oefening in intimidatie. Op weg naar de uitgang passeerde ik verschillende stalletjes en ten slotte nog een museumwinkel, en ineens begreep ik het. Want daar zag ik dat deiktische gebaar weer, honderdvoudig op ansichtkaarten, posters, placemats, mokken, stropdassen, puzzels, muismatjes. Als mensen zelf foto’s maakten, werden die misschien niet verkocht? Je wilt toch een aandenken bewaren aan wat je gezien hebt?
Vlak voor de uitgang zag ik een bordje ‘Pinacoteca’. Wat was daar? En waar waren alle toeristen ineens gebleven? Voor ik het wist, stond ik voor werken uit de twaalfde eeuw, zelfs een uit het laatste driekwart van de elfde eeuw. Dat was nog geen Renaissance: te stijf, te formeel, te weinig oog voor de menselijke kant van het geloof, voor een H. Franciscus, die zich die zaak zo aantrok dat hij er stigmata van kreeg. Maar toch mooi van eenvoud, van pogen, van kunnen ook, maar nog niet goed weten wat.
Dan ineens, dertiende eeuw, een altaarstuk van Giotto. De man met wie Deleuze zijn boek over Bacon (voornoemd) begint, de inspirator van Sol LeWitt. Dit was pas heilige grond!