Peter Holvoet-Hanssen is voor mij de vaandeldrager van de Nederlandstalige poëzie. Niet omdat hij een van onze grote dichters is; ook niet omdat hij ambassadeur is van het metier, ook al is hij betrokken bij talloze initiatieven – zie vooral Het Land van Music-Hall – en roert hij overal waar hij komt de trom van de poëzie; en eenmin omdat hij veelvuldig gelauwerd is, meteen vanaf zijn debuut ‘Dwangbuis van Houdini’ (1998) tot aan de driejaarlijkse Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap.
Ik noem hem vaandeldrager van de poëzie omdat hij met zijn gedichten geen poging doet om de wereld te veranderen, maar ook niet om eraan te ontsnappen. Hij bedrijft geen politiek met zijn werk, maar ook geen woordkunst. De ellende van de wereld wordt niet uit de weg gegaan, integendeel: ‘bikkelhard zag ik de sleep van gruwelleed’ – een regel uit een vroegere bundel die me is bijgebleven. Toch heeft zijn poëzie haar gezicht niet verbrand – evenmin als die van Lucebert trouwens – want in al zijn gedichten klinkt op de achtergrond een muziekdoosje mee. Het kan ook wel eens een stel pauken zijn of ander slagwerk, maar meestal staat zijn poëzie in het register van een carillon, of van een andere uitloper van het belletje dat boven onze wieg hing. Zijn gedichten doen je onbevangen en verwonderd naar de wereld kijken, en laten je ’s avonds, hoezeer ook in vol bewustzijn van rampen en pijn, toch in slaap vallen, om krachten op te doen voor de volgende morgen.
Er is dus een kwaliteit in zijn poëzie die ons met het bestaan weet te verzoenen, ook wanneer we weigeren om de wereld zoals die is te aanvaarden. Holvoet-Hanssens werk biedt troost: niet door onze blik van de wereld af te doen wenden, alsof die wereld niet bestaat, maar juist het tegenovergestelde: door de wereld zoals die is vorm en reliëf te geven, zodat wij ons ermee kunnen verstaan en verzoenen – zodat ze leefbaar is.
Zo verandert de wereld van aanzien: ze wordt binnenstebuiten gekeerd en tot poëzie omgevormd. Overal is poëzie en poëzie is overal: in de nieuwe bundel wordt de aarde bevolkt door ‘wolkendragers’; de aarde is zelf een wolkendrager. Holvoet-Hanssen is daarbij de aanjager, de wind die de wolken voortdrijft en eenieder uitnodigt om te participeren. Voor deze bundel heeft hij de hulp ingeroepen van zowel gevestigde als amateurdichters. Onder die eersten zijn wolkendragers als Tonnus Oosterhoff, Joke van Leeuwen en Piet Gerbrandy, maar vooral de laatste groep is mij sympathiek. Er is een gedicht bij dat is geschreven door 8- tot 12-jarigen, een ander is het resultaat van poëzie-ontmoetingen met kinderen op een oncologie-afdeling. Maar er staat ook ander werk in deze exuberante bundel, aangetroffen ‘in de zeef van een goudzoeker’, waaronder het dagboek van een Vlaamse SS-Kriegsberichter: ook hij wordt wolkendrager. Telkens is het de vorm die de inhoud dragelijk maakt, zonder op die laatste af te dingen. Als voorbeeld een in dit opzicht programatisch te noemen gedicht:
Ontmoeting in de schrijnwerkerij
‘welkom in de balzaal van het groot verdwijnen, ’s nachts
sterven hier de sterren – egeltje, geef nu niet op
en bestook de stijve angst met luis en slappe lach
prik mijn verzen wakker met een zure suikersmaak
open wat vertrouwd is, je champagneoogjes vals’
hier is hij, de woordenkramer die steeds elders is
aan de kade van een vrijhaven, een baobab
zijn viool zit zonder stem, gedachten beenderzwart
in het licht ziet hij het donker – warhoofd toch vol zon
lichtstrepen waar hij niet is, komfoor in de mistral
ik denk: niemand kan ons printen in 3D en God
die ooit naar fonteinen rook ligt in de droge goot
want wij zijn de slapeloze wolfjes van de roes
‘ijs in brand, kom mee’ zeg ik ‘schrijf “fuck you, Goleman”
in de poezenwolken boven Sarawak’ – hij soest:
De Zaag zingt schurend … Laat schurend zingen De Zaag …
Dit is geschreven voor het Haarlemse poëzielaboratorium De Zingende Zaag, maar in die laatste regel wordt opnieuw het primaat van de poëzie gesteld boven al het andere. Zonder poëzie zou het leven niet zozeer een vergissing zijn, maar onmogelijk, onbestaanbaar. Daarom mag de Zaag schuren, zolang ze maar zingt. Dank voor het fraaie werk, Peter!