Met de trein door Duitsland, Polen en Oostenrijk

Afgelopen weken trokken A. en ik met een tentje, twee rugzakken en een interrailkaart door Duitsland, Polen en Oostenrijk. Op Facebook hield ik een dagboekje bij; hieronder een bijgewerkte versie met nog wat foto’s.

3 augustus 

Wandelen in en om Monschau in de Eifel en op excursie naar de paltskapel van Aken (796), vroegste voorbeeld van middeleeuwse centraalbouw. Intussen werkend aan mijn campingskills.

8 augustus 

Voor het eerst naar de Documenta in Kassel: een update over de huidige stand van zaken in de beeldende kunst, of wat hetzelfde is, over de toestand in de wereld, want daaraan lijkt de huidige kunst haar bestaansrecht te moeten ontlenen. Hier geen kunst uit de ivoren toren, geen kunst als schuilplaats voor zoekers naar schoonheid of troost. Hier word je, om het met LP Boon te zeggen, ‘een geweten geschopt’. Vaak wordt daarbij de grens tussen kunst en activisme overschreden en vaak, bij de zoveelste oproep tot ‘collective sustainability’, ‘knowledge sharing’ en ‘artistic conversation’ dacht ik ‘alweer?’ Hoe moet het met de wereld wanneer ze in de kunst geen middel meer vindt om tegen de wereld in verzet te komen en er alleen nog slogans overblijven, wanneer het kwaad in de kunst is uitgebannen terwijl het in de wereld gewoon blijft bestaan?

Maar er is een verschil tussen de boodschappen waarmee weldenkende mensen in westerse media zich een goed geweten aanmeten en de schreeuw om actie die hier door die gemeenschappen zelf telkens wordt uitgebeeld. De wereld wordt getekend door uitbuiting, neokolonialisme, marginalisering van (sub)culturen en gaat aan klimaatverandering en opeenvolgende crises te gronde. De tijd van Jeff Koons is duidelijk voorbij, de kunst kan niet langer autonoom haar weg vervolgen en zich wentelen in beelden van suikergoed en marsepein.

In een voormalige kerk heeft een Haïtiaanse kunstenaarsgroep de heiligeniconen in plastic ingepakt, een beetje à la Christo: zij staan, voor de duur van de expositie ‘on hold’. Beneden op de vloer tonen ze de mens in zijn huidige toestand: opgebouwd uit schroot, als oorlogsmachines met buitenproportionele fallussen of vastgeklemd op bed, uitgeteerd door exploitatie en allang dood wanneer men trouwen gaat. Dit is de werkelijkheid achter de schone schijn, een andere spiritualiteit. Confronterende beelden die je liever niet zou zien, maar die je in je sluimerend besef dat er iets goed mis is met de wereld althans niet alleen laten.

Door de dingen heen kijken, ook door mijn eigen vooroordelen en door brave media platgebeukte geweten, dat is wat ik deze Documenta weer leerde doen.

9 augustus 

Berlijn. Niet voor het eerst, maar nu vallen op de eerste dag alle verplichte nummers als rijpe appelen uit de boom: mooi, hebben we die maar gehad. Bij het Gedenkmal voor de moord op de joden staan we langer stil. Zelfs als je erdoorheen loopt sta je in zekere zin stil, omdat de weg door het labyrint van tombes eindeloos is: eindeloos als het lijden, eindeloos als de niet te delgen schuld.

In de Chausseestrasse stuiten we op het Brecht-Haus. Hier moet Lucebert op bezoek zijn geweest. Op een begraafplaats naast het huis ligt Brecht naast zijn vrouw Helene Weigel, iets verderop blijken Hegel en Fichte zomaar te liggen: weliswaar geen helden van me, maar toch, twee reuzen.

In de boekhandels aan de Oranienstrasse kijk ik mijn ogen uit: naast kasten vol filosofie ook planken met labels als ‘Anarchie’, ‘Feminismus’, ‘Psycho-Analyse’ en zelfs ‘Lager’ en ‘Vernichtung’. De sfeer in de straat, met zijn punkers en graffiti, is cutting-edge, zoals heel Berlijn dat is, maar wordt in deze buurt ook onderhouden door armoe en gebrek. We struikelen over de bierflessen en vluchten over matrassen en oude kotsplekken heen weg.

‘Het is goed,’ schrijft Brecht in 1954 aan zijn uitgever, ‘om te wonen in huizen en met meubilair van minstens 120 jaar oud, zeg maar in een vroeg-kapitalistische omgeving, in afwachting van een latere socialistische omgeving.’

Dat kan ik goed navoelen. Mijn hart ligt bij de radikalinski’s en de steil ogende intellectuelen die ik overal zie rondlopen, maar mijn lijf is helaas gehecht aan een bourgeois levensstijl. Misschien dat het kamperen me daar nog wat van kan genezen…

Op de laatste dag is er nog wat tijd over voor een bezoek aan de Gemäldegalerie. Samen op één step zwieren en zwaaien we erheen. We hebben maar een klein uur en spoeden ons via zalen vol Italiaanse Renaissance naar Vlaamse en Hollandse meesters. Wat een museum. In één zaal hangen zelfs twee Vermeers.

Wat een stad. Maar genoeg. Op naar Polen!

12 augustus 

In Krakau nemen toeristen plaats in witte koetsen en laten zich door de straten van de binnenstad voorttrekken. Als je alleen naar het geluid van de paardenhoeven luistert, lijkt het of oude tijden herleven, maar het is juist dit geluid waardoor je weet dat je in een fake wereld bent aanbeland. Er is maar weinig echt in Krakau, omdat alles gericht is op de instandhouding van het oude: in de kerken, kastelen en synagogen is de tijd stilgezet. Als een soort oude schuld doet het nu een blijvend beroep op de bezoekers van de stad. Hier wordt niet geleefd, maar gememoreerd. Hele drommen beklimmen het pad naar de hoge kasteelmuur van de Wawel, kennelijk in de veronderstelling er het verleden te kunnen aanraken. Dat kan daar ook, letterlijk, maar het levert alleen een sensatie op, een poging tot een voorstelling van hoe het is geweest, geen inzicht.

Een dag later naar Auschwitz, 1,5 uur hiervandaan. Tot mijn verassing hier hetzelfde: het is een toeristische attractie geworden, versteend en onbereikbaar. Het Auschwitz-Birkenau Museum draagt daar weliswaar zelf aan bij, door opeenvolgende verzamelingen brillen, schoenen, prothesen, koffers, keukengerei en bussen Zyklon B op een esthetisch verantwoorde manier ten toon te stellen. De voorstelling maakt zich los van de geschiedenis en heeft in de vormgeving een nieuw ankerpunt gevonden, buiten ruimte en tijd.

Misschien is dit onvermijdelijk en moet de verbeelde herinnering het na verloop van tijd overnemen van de historische feiten. Tot die conclusie was ik in Kassel zo’n beetje gekomen, waar de anekdote vaak helemaal is geweken voor het affect dat de voorstelling teweegbrengt. Maar dat het in Auschwitz zo snel zou gaan, had ik niet verwacht. In Hotel Jan sluit ik mijn ogen en luister nog één keer naar de paardenhoeven.

16 augustus 

Met de nachttrein naar Wenen. Uitstappen bij de Stephansdom en je daar, begeleid door operasterren in de dop, te goed doen aan Wiener melanges en exquis gebak. De stad zelf: een museum, maar niet versteend zoals Krakau. Alles is hier protserig en groots, nog steeds, de barok zet zich voort in architectuur die wel minder krullerig is maar even imposant en dramatisch. Van grote hoogte kijken op daken geplaatste standbeelden op je neer; hoe ver verheven zij boven ons zijn kun je zelf tijdens een paar rondjes in het reuzenrad navoelen. Zou het op dezelfde plaats staan als het rad uit The Third Man, dat Orson Welles zijn speech ingaf over mensen die maar stippen zijn? Tussen alle huizen van zes, zeven etages voel je je vanzelf een stip.

Mijn eerste halteplaats wil deze theorie direct logenstraffen: het huis aan de Kundmangasse dat Wittgenstein voor zijn zus Margarete ontwierp. Hier geen barok, geen ornament dat als een levend beginsel de constructie vormt, maar de leegste, soberste vormen, als tegenreactie op de Weense overdaad en decadentie. ‘Een mausoleum’, zegt A. Wat kun je anders verwachten van deze ‘moordenaar van de filosofie’ (Deleuze)? De muurgedeelten tussen de ramen zijn breder dan de ramen zelf, er is zelfs een blinde muur bij – welke heremiet, of beter misschien: welke farao wil zich hier verschansen?

Van Wittgenstein naar Hundertwasser – als ging het erom binnen Hermans’ oeuvre te blijven. Maar honderdvijf keer liever de kleurrijke, organische, bewegelijke fantasie van de laatste dan het massieve zwijgen van de eerste. ‘De rechte lijn is goddeloos’, zei Hundertwasser, die een halve eeuw geleden al groene daken ontwierp en bomen als ‘boomhuurders’ door de muren van zijn woning liet groeien. Je moet goed kijken waar je loopt in het aan zijn werk gewijde museum, de vloer is nergens gelijk. In Wittgensteins huis heb je dat probleem niet, maar dat was sowieso onleefbaar, vond ten slotte ook Margarete zelf.

Het Kunsthistorisches Museum is een paleis. Binnen kraken de vloeren, kraakt de hele geschiedenis. Alsof het niets is loop ik langs een hoek vol Caravaggio’s, een zaal vol Titiaans, de een nog mooier dan de ander, door zalen vol Rubens – vaak groot maar nooit echt groots wat mij betreft – langs twee zelfportretten van Rembrandt, een portret van Titus en ook weer een Vermeer – en dan weer terug naar het winterlandschap van Breugel, zijn boerenbruiloft en de toren van Babel. Ik loop er bijna twee uur rond voor het museum dichtgaat. Voortgedreven door suppoosten trekt de 19e eeuw nog snel als een film aan me voorbij. De overdaad is adembenemend, subliem. Hoe verhoudt zich dat eigenlijk tot esthetische principes van maat, proportie, harmonie?

Terug, terug maar weer naar onze tent op die camping buiten de stad. Een doek, wat haringen in de grond en een plons in het geheime paradijs daarachter, meer moet het ook niet zijn.

19 augustus

We eindigden waar we begonnen: in de Eifel bij Hellenthal. Wat kan ik vertellen over een Duits dorp in de provincie? De sfeer deed me denken aan Vestdijks Het genadeschot, ook omdat we er veel in de bus reden. Ik zette me aan Die Welt en aan de Frankfurter Allgemeine, wat best lukte. Maar het was te laat: een Duitser word ik niet meer. Wat had Deleuze, wat had mijn vader tegen reizen, tegen de kennismaking met andere culturen en vooral: tegen het afleggen van je eigen gewoontes? Herboren keerden wij in de werkelijkheid terug.

Vingeren gods

Vaticaanse douaniers.

Moet na mijn sabbatical van een jaar echt nog aan Facebook wennen. Ik ben al twee dagen in Rome en heb nog geen foto geplaatst: niet van het vliegtuig, niet van mijn appartement (wat een foto of twee, drie meer dan waard zou zijn), niet van mijn eerste risotto hier of van mijn eerste ijsje, niet van mijn huurfiets, niet van het Colloseum, noch van het St. Pietersplein.

Ik maak zulke foto’s ook bijna niet. Ze staan al op ansichtkaarten en in reisgidsen, en wat ik eet en waar ik verblijf moet maar in het privédomein blijven. Ik neem ook geen selfies voor beroemde gebouwen, zoals je mensen hier veel ziet doen.

Ook in de St. Pietersbasiliek vanmiddag heb ik geen foto’s genomen. Waarom niet: omdat ik er geen moer aan vond! Ik heb mijn best gedaan, ben zo’n 550 treden opgelopen om door tralies naar de bezoekers beneden te kunnen kijken (‘dots’, zegt Orson Welles vanaf het reuzenrad in The Third Man), en nog eens 340 naar de absolute top, voor een uitzicht over de stad. Het enige wat zo’n positie in den hoge met je doet, is je deelgenoot maken van een uitzonderlijk machtsgevoel. Als je zulke bouwwerken kunt optrekken en vullen met goud en mozaïek, beelden en schilderijen, met marmeren vloeren, zuilengangen en koepels, waartoe zou je dan niet in staat zijn?

Renaissance: geen oppervlak wordt met rust gelaten. Horror vacui, alsof leegte zou bewijzen dat er plekken zijn die aan Gods zegenende hand kunnen ontsnappen.

Wat me opviel aan die beelden en schilderijen waren de vingers van de vaak oude bebaarde mannen. Opgestoken vingers – zo van ‘luister!’ – wijzende vingers – ‘Je kunt daarheen, of dáárheen!’ – en vermanende vingers. Horen, zien en verwerken. Eigenlijk net als achter zo’n gids aanlopen, die vertelt waar je moet kijken, en waarom.

Het enige wat de moeite waard is in die St. Pietersbasiliek is de Pietà van Michelangelo, maar die staat achter glas, sinds hij in 1972 door een ‘verwarde man’ met een hamer is bewerkt. De man had grootheidswaan, lees ik. Hij toch niet alleen!

Pietà.

Even verder, in de zogenaamde Vaticaanse musea, heb ik wel veel foto’s gemaakt. Het duurt lang voordat je de holiest of holies bereikt, Michelangelo’s plafondschildering in de Sixtijnse kapel. Je moet eerst lange gangen door, met beelden, geografische kaarten van Italië… Toen volgde er toch een prettige verrassing: een galerij met twintigste-eeuwse kunst, en niet van de minsten.

Wandtapijten van Matisse.

Onder meer een aparte zaal met grote wandtapijten en muurschilderingen van Matisse, een favoriet. Maar ook van dromers als Chagall, Dali en De Chirico, van Duitse expressionisten, en zelfs een van de versies van Bacon’s bewerking van Velasquez’ schilderij van die paus op zijn Stoel, waarvan ik altijd dacht dat het een kritiek was op het pausdom, of op machtsposities in het algemeen. Volgens het bijschrift is het een eerbetoon.

Paus door Francis Bacon.

Na dit intermezzo volgden nog vele zalen, met één fresco waar ik niet op gerekend had: Rafael’s ‘School van Athene’, dat bekende ding met Plato en Aristoteles, ‘peripathetisch’ wandelend, waarbij ook weer veel met de vinger gewezen wordt: Plato omhoog naar de Ideeën, Aristoteles naar beneden, naar de aarde.

Plato en Aristoteles door Rafael.

En toen was het zover: ineens een afgeladen zaal, honderden mensen, allemaal met het hoofd in de nek.

Deiktisch.

Ja, het is een verbazend werk. Het is alsof Michelangelo de gelovige een soort VR-bril opzette om te kunnen zien wat zich werkelijk afspeelde daarboven in die hemel. Toen ik de beroemdste twee vingers ter wereld, die van God en Adam, ontdekt had, dacht ik: nu is het toch tijd voor een foto. Ik haalde mijn telefoon tevoorschijn, maar hoorde meteen in mijn oor: ‘No photo’s’. Ik vroeg: waarom niet? Hij zei ‘This is a chapel, a sacred place. Please show respect.’ Ten overvloede klonk door de luidspreker ‘Silenzio. Silence’. In een zaal vol beroemde kunst, met mensen die voor die kunst kwamen.

Ineens had ik er genoeg van. Weg van hier, van deze flauwekul, deze eeuwenlang volgehouden oefening in intimidatie. Op weg naar de uitgang passeerde ik verschillende stalletjes en ten slotte nog een museumwinkel, en ineens begreep ik het. Want daar zag ik dat deiktische gebaar weer, honderdvoudig op ansichtkaarten, posters, placemats, mokken, stropdassen, puzzels, muismatjes. Als mensen zelf foto’s maakten, werden die misschien niet verkocht? Je wilt toch een aandenken bewaren aan wat je gezien hebt?

Vlak voor de uitgang zag ik een bordje ‘Pinacoteca’. Wat was daar? En waar waren alle toeristen ineens gebleven? Voor ik het wist, stond ik voor werken uit de twaalfde eeuw, zelfs een uit het laatste driekwart van de elfde eeuw. Dat was nog geen Renaissance: te stijf, te formeel, te weinig oog voor de menselijke kant van het geloof, voor een H. Franciscus, die zich die zaak zo aantrok dat hij er stigmata van kreeg. Maar toch mooi van eenvoud, van pogen, van kunnen ook, maar nog niet goed weten wat.

Giotto in de Pinacoteca.

Dan ineens, dertiende eeuw, een altaarstuk van Giotto. De man met wie Deleuze zijn boek over Bacon (voornoemd) begint, de inspirator van Sol LeWitt. Dit was pas heilige grond!