Hoe onwaarneembaar worden?

Over Zie de mens van Toneelgroep De Appel

Wat moet een Nietzscheaan bij een voorstelling over opkomst en ondergang van Jezus? Alles natuurlijk – Nietzsche zelf schreef een boek getiteld Ecce homo – hoe men wordt, wat men is. Hij deed dat vlak voor zijn zusammenbruch, als laatste teken van zijn werkzame leven, met de bedoeling om over zijn motieven geen misverstand te laten bestaan. ‘Luister!’ zegt hij op de eerste bladzijde, ‘die-en-die ben ik. Verwar mij in geen geval met iemand anders!’

Op de ets van Rembrandt wordt Jezus, gehuld in lendendoek en met doornenkroon op zijn hoofd, door Pilatus aan het volk voorgesteld met die afgrondelijke woorden ‘Ecce homo – zie de mens’. Aangewezen worden, uitverkoren te zijn, temidden van een menigte te staan die jou aankijkt en die je niets anders kunt presenteren dan jezelf-zoals-je-bent, in je naaktheid, je laatste masker dat samenvalt met je diepste geheim: het is het sublieme moment bij uitstek. Een camerabeweging die door alle kaders heenbreekt, alle vormen verplettert, alle schoonheid tenietdoet.

Rembrandt, Ecce Homo, 1655.
Rembrandt, Ecce Homo, 1655. Ets/droge naald. Achtste staat 38,3 x 45,5 cm (Rijksmuseum Amsterdam). Klik om te vergroten.

Nee, een aansprekend idee vind ik het niet, hoe mooi de ets ook is. Maar die is mooi omdat hij zo huiveringwekkend is, en Rembrandt hem ook zo heeft gemaakt. Rudi Fuchs 1 vertelt dat in eerdere staten van de ets er nog een menigte voor het bordes stond. Om het totale alleen-zijn van Jezus beter over het voetlicht te krijgen, kraste Rembrandt die vanaf de vierde staat weg en verving ze door twee rioolgaten… Daar staat ie dan, de mens, kroon der schepping, getooid met een doornenkroon. Een verdoemde. De menigte joelt, zou ik zeggen, maar het is nog erger: de leegte lacht.

Bij De Appel hebben ze het stuk Zie de mens genoemd omdat de makers niet geïnteresseerd zijn in Jezus Christus, maar in de mens achter die figuur, dus in Jezus van Nazareth. ‘Zie de mens’ betekent dan dat alle ‘religieuze ballast’ zoals regisseur Arie de Mol het noemt, overboord wordt gegooid, zodat er iemand overblijft met alleen persoonlijke en sociaal-politieke dimensies. In het stuk komt dat laatste aspect tot uitdrukking in de manier waarop Jezus’ volgelingen (met name Judas) hun leider aanzetten tot politieke agitatie, het eerste in de vergeefse pogingen van zijn moeder om hem van zijn heilloze roeping te weerhouden. Ja, zo maak je theater natuurlijk: met politiek en persoonlijk drama.

‘Het meest ontroerende zit voor mij in zijn angst voor de zelf ingeslagen weg’, zegt regisseur Arie de Mol over het stuk. ‘Zelf een pad uitstippelen, afstevenen op het zelf gekozen doel, en als dan het einde in zicht komt, bang worden van je eigen extremiteit. Bang voor je eigen gekte. (…) En juist omdat hij zichzelf isoleert, haken de mensen om hem heen af.’
Ik denk eerlijk gezegd dat Nietzsche dit als een voorbeeld van slavenmentaliteit zou zien. Hij zou zeggen dat het nu eenmaal moed vergt om als Jezus (die hij steevast ‘de Nazarener’ noemt) de woestijn in te gaan, in plaats van bevestiging te zoeken bij de middelmaat.

Zulke daden dwingen ook bewondering af, en daarmee volgelingen. Zeker in deze tijd, waarin men overal in de wereld in de greep is van religieus geïnspireerd geweld, is het allicht een gemiste kans om dat religieuze als ballast af te doen. Die ballast bestaat uit betovering, charisma, uit de dynamiek tussen goeroes en apostelen, uit schuld, boete en idealen. Een complex waar in mijn universum namen als die van Nietzsche, Vestdijk en Scorsese aan hangen. Bij De Appel wordt het lijden van Jezus door de getuigen meer in Mel Gibson-achtige termen verwoord: ‘Nu breken ze zijn benen, zodat zijn lichaam verder inzakt’, enz. De beelden bleven ons bij deze ekfrasis gelukkig bespaard.

Een humanistische uitleg kortom van het ‘zie de mens’, met de nadruk op het laatste woord. Mij heeft in die spreuk altijd vooral het eerste woord geïnteresseerd. ‘Christus heeft het gezicht uitgevonden’, zegt Deleuze, dwz. het ideaal, het idee dat je de mensheid zou kunnen verbeteren – alsof die van nature slecht zou zijn, en alsof onder dat voorwendsel niet alle denkbare misdaden zijn en worden begaan… Het gaat erom, zegt Deleuze, om het gezicht weer kwijt te raken, een verrader te worden, een Judas… Verdwijnen, onbekend worden, je gezicht ‘uit elkaar te halen’, je identiteit te verliezen: ‘Hoe zelfs onze liefde breken om eindelijk echt lief te kunnen hebben? Hoe onwaarneembaar worden?’ 2 Geen subject meer te zijn dat een geheim met zich meedraagt, maar zélf een geheim zijn, een raadsel worden, ook al doe je alles op klaarlichte dag. ‘Het grote geheim, dat is als je niets meer te verbergen hebt, en niemand je dus meer kan pakken’. Dan blijkt dat het idee van de mens achter de mens (kunstenaar, politicus, artiest enz.), dus de basisaanname van het humanisme, een hersenschim is.

Jezus staat te kijk omdat hij iets ontdekte waardoor je als mens te kijk kón staan: het geweten, een faculteit die bij sterkere volken (zou Nietzsche zeggen) nog aan goden werd uitbesteed. ‘Niet ik heb schuld, een god heeft me met waanzin geslagen’, zeiden de Grieken. Zo bleef men vrij in een door goden beheerste wereld. In het christendom met zijn doctrine van de vrije wil werd men zelf verantwoordelijk, en kreeg het gezicht de last te dragen van deze nieuwe verantwoordelijkheid. De raad om ook de andere wang toe te keren als iemand je sloeg had geen ander doel dan het quotum schuld te verhogen, nu het geweten in menselijke en sociale betrekkingen als nieuwe valuta was ingevoerd.

Niet alleen het gezicht, ook Jezus’ kruisiging krijgt in deze kritiek iconische allure. ‘We worden altijd vastgepind’, zegt Deleuze, ‘op de muur van de dominante betekenissen, we worden altijd in het gat van onze subjectiviteit geduwd, (…) waarin we onze intrek nemen met ons bewustzijn, onze gevoelens, onze passies, onze te bekende geheimpjes en onze behoefte ze kenbaar te maken.’ 3 Het is dit beeld van de zichzelf blootgevende mens dat in het laatste bedrijf van Zie de mens vijfvoudig aan onze blikken wordt aangeboden, via grote close-ups van de acteurs die zichzelf op het toneel voor camera’s positioneren.

Het is misschien een op de actualiteit van webcams en Facetime geënte manier om de titel van het stuk een hedendaagse uitdrukking te geven. Mij deden de beelden vooral denken aan La Passion de Jeanne d’Arc, de beroemde geluidloze film van Dreyer uit 1928, die bijna uitsluitend uit close-ups is samengesteld. Zie hier het fragment dat Deleuze bespreekt in zijn filmboeken: 4

Er zijn niettemin verschillen met de close-ups van de acteurs in Zie de mens. Zij zitten in het midden van het frame, bewegingloos, gevangen in hun eigen licht, in een starre abstractie. Bij het beeld van Jezus in de camera enkele scènes eerder is het nog erger: hij trilt en beeft daarin, als een gemartelde die weg wil maar niet kan.
In Dreyers film duikt het gezicht van de onsterfelijke Renée Falconetti soms aan de zijkant op of wordt naar de onderkant van het beeld gedrukt, waardoor er een ruimte boven haar zichtbaar wordt: de hemel waar ze haar inspiratie vandaan haalt, zegt Deleuze. Telkens wordt iets van de wereld buiten de zichtbare emoties gesuggereerd: een muur, een pilaar, de vloer, maar telkens ook net te weinig om de spelers te localiseren, in coördinaten te vangen. De ruimte kan op allerlei manieren worden geïnterpreteerd en wordt zo ’the pure locus of the possible’. Daardoor verschuift de aandacht van de feiten zoals die het geval zijn – het proces – naar het eigenlijke onderwerp van de film: Jeanne’s passie, die zich aan die feiten onttrekt. Doordat de derde dimensie wordt afgevlakt en het perspectief ontbreekt, maken haar coördinaten – de eerste en tweede dimensie – direct contact met de vierde en vijfde dimensie, met Tijd en Geest, schrijft Deleuze.

Dat zijn ook precies de dimensies waar muziek van leeft. Je zou kunnen zeggen dat wat er aan geest, betovering, geloof is weggelaten in het stuk, in handen is gegeven van multi-instrumentalist Erik Vandenberge, die met zijn uiteenlopende bluesvertolkingen de voorstelling wat mij betreft in zijn eentje draagt. ‘Zonder muziek zou het leven een vergissing zijn’, om die beroemde quote van Nietzsche ook maar eens van stal te halen.

Ik heb genoten van deze 5,5 uur durende marathonvoorstelling, van de enscenering, van het bijbelse eten (gestoofd rundvlees, linzen, gegrilde groenten, brood, wijn…), van het spel en van de manier waarop met overbekende gegevens een nieuw verhaal wordt gebracht. Nog t/m 30 mei aan de Duinstraat in Scheveningen.

Zie de mens
Theatergroep De Appel
tekst Erik-Ward Geerlings
regie Arie de Mol
spel Marguerite de Brauw, Isabella Chapel, David Geysen, Geert de Jong, Judith Linssen, Hugo Maerten, Bob Schwarze, Martijn van der Veen en Iwan Walhain
decor/kostuums Theo Tienhooven
muziek en geluid Carl Beukman en Erik Vandenberge (live)
licht Gé Wegman
dramaturgie Alain Pringels en Mart-Jan Zegers

  1. Zie Fuchs beschouwing in De Groene Amsterdammer.
  2. Deleuze, Parnet, Dialogen, 1991, p. 78.
  3. Idem, p. 77.
  4. Deleuze, Cinema I, 1986.

Rear Window: nieuw weblog over film, films en filmkritiek

 

James Stewart in Rear Window

 

Sommige dingen zijn achteraf niet te begrijpen. Nooit had ik een filmpas. Waarom niet? Ik kijk graag naar film, en al in 1999 schreef ik mijn eerste (en enige) filmkritiek voor Hervormd Nederland, ooit een vaste waarde in tijdschriftenland, maar helaas opgehouden met verschijnen.

Nu heb ik dan zo’n Cineville-pas. Voor 19 euro per maand naar alle films in alle filmhuizen van Nederland. Het voordeel daarvan is natuurlijk niet de prijs maar het feit dat ik ineens veel vaker naar de bioscoop ga. En ik moet zeggen dat ik nog geen slechte film heb gezien. Integendeel.

Tegelijk spijker ik de hiaten in mijn kennis wat bij aan de hand van twee filmboeken van Gilles Deleuze. Zo switch ik de laatste maanden tussen stomme film en 3D en alles ertussenin. Ik zie tegenwoordig zo’n 4 à 5 films per week, een onvoorstelbaar gemiddelde voor een internetafficionado.

Gevolg is dat ik ook meer over film ben gaan schrijven, want als ik iets leuks gezien heb – dwz als ik iets leuks in iets gezien heb – dan wil ik dat graag kwijt. Vandaar een nieuw blog, REAR WINDOW, waar ik voortaan mijn artikelen over film zal plaatsen. 1 Er staat een eerste stukje over een fantastische nieuwe film van Roy Andersson. Check it out!


  1. De filmstukken van deze site zijn naar de nieuwe site gekopieerd.

My cinema for a horse

Over ‘Of horses and men’

 
Filmposter met reflecterend paardenoog

 

Zag deze vanmiddag op de laatste draaidag in Den Haag.
In een recensie op cinema.nl staat: ‘Het paardenoog dient als spiegel voor de mens in diens naïef-arrogante verhouding tot de natuur. Met zijn zwartkomische, naar surrealisme neigende moderne western bewijst Erlingsson [de regisseur] zich als een IJslandse Alex van Warmerdam’. 1

Het paardenoog als spiegel voor de mens: juist niet, zou ik zeggen. Voor zover ik weet is dit de eerste film die in praktijk brengt wat de Partij voor de Dieren in de politiek doet: onvoorwaardelijk kiezen voor het dier als subject, en de mens dienstbaar maken aan dat perspectief. 2 Het gaat niet om de naïef-arrogante verhouding van de mens tot de natuur, want dan bepaalt de mens nog steeds het perspectief. Die centrale positie vervalt nu juist; de wereld wordt gezien door paardenogen. Zie het affiche.

De mensen in de film worden niet gepresenteerd in de hoedanigheden waarin ze zich van dieren onderscheiden: er vindt geen verstandelijk overleg plaats, aan tafel wordt alleen maar gelachen, men kijkt door verrekijkers om zich heen en men grijpt elkaar in het veld. Zo zien dieren ons; de rest van wat wij doen valt buiten hun waarnemingshorizon. In die aandacht voor het lijfelijke, voorbij de woorden, toont de regisseur zich een adept van Lars von Trier met wie hij eerder werkte.

Zwartkomisch, surrealistisch, western, Van Warmerdam – het zijn uiterste pogingen om het antropocentrische perspectief te herstellen door er de artistieke, dwz culturele dimensies van aan te duiden. De film interesseert zich daar niet voor – ook al is het duidelijk dat dit vernieuwende cinema is. Maar de film zelf gaat alleen na wat paarden op de grens van hun vermogen kunnen doen en ondergaan, en waar ze getuige van zijn.

Aan het eind wordt de vertrouwde disclaimer ‘No animals were harmed during the making of this film’ groot weergegeven. Dat is geen overbodige mededeling, want er wordt aan beide zijden van het spectrum geleden en gestorven. Maar de film als geheel is een ondubbelzinnige ode aan het paard, met de mens eindelijk eens als figurant.

 


  1. Zie cinema.nl.
  2. In dit artikel uit 2009 ga ik verder in op dat perspectief.

Schrijven als eindpunt

 

Over: Geert Buelens, Thuis, Ambo, Amsterdam 2014.
Bron: Awater, najaar 2014, jaargang 13, nr. 3, p. 30-31.

 
Omslag van bundel

 

Vestdijk, zo’n zeventig jaar geleden, zei dat poëzie gekenmerkt wordt door zowel een neiging tot isolatie als tot concentratie. Iedereen die er even over nadenkt zal hem daarin bijvallen, maar toch kun je daar al een hele poos niet meer mee aankomen. Poëzie moet in de wereld worden verankerd. Gebeurt dat niet, dan is ze verdacht: hermetisch, in zichzelf gekeerd, nutteloos, het niet waard gesubsidieerd te worden.

Die inbedding kan op verschillende manieren plaatsvinden. Zo beleef ik vaak veel plezier aan hoe Tonnus Oosterhoff, toch een adept van Hermes Trismegistos, allerlei verwijzingen naar de huis-, tuin- en keukenwereld om zich heen in zijn werk opneemt: ‘de groenten van Hak’ bv. Deze dichter laat zich door de eeuwigheid niet gek maken, maar voorziet zijn werk vrijwillig van een houdbaarheidsdatum: over een jaar of 20, 30 weet niemand meer precies waar hij het over heeft – maar tot die tijd zijn we op dat soort momenten in zijn poëzie thuis als op weinig andere plekken in de literatuur.

Een andere manier om contact te houden met de wereld buiten het gedicht is door niet thuis te blijven maar juist op reis te gaan. Iemand als Dirk van Bastelaere doet dat graag: Reis door het lichaam, Hartswedervaren, Diep in Amerika, enz. Alleen al door het noemen van exotische locaties of het bezigen van vreemde talen activeert hij de fantasie, terwijl toch de ‘wereldse inbedding van de poëzie’ (de ondertitel van Wwwhhhooossshhh)  het speerpunt van zijn programma werd. Maar als er iemand is die het vreemde is toegedaan en eigenlijk alles liever wil dan thuis zijn, dan is hij het.

In zijn nieuwe bundel Thuis, de derde na een pauze van negen jaar, heeft Geert Buelens (1971) het onderwerp van de titel als thema voor zijn bundel gekozen. Anders dan bij de genoemde twee strategieën biedt hij het idee ’thuis’ dus niet aan de ervaring aan maar aan het begripsvermogen, door het als object centraal te stellen en het van allerlei kanten te benaderen.

Dat is een opvallend verschil met zijn eerste bundel Het is (2002), waarin het object in de titel althans ongenoemd bleef – al kreeg die daarvan natuurlijk toch het volle gewicht te dragen. De behoefte aan verankering bleek verder uit de titel van zijn tweede bundel Verzeker u (2005). Tegelijk sprak uit die titel al de nodige ironie, wat misschien een onvermijdelijk effect is van een beschouwingswijze die het object van aandacht stil legt en op afstand plaatst:

Even alle dingen op een rij
een inventaris in 3D
als het ware
als het zenit
van overzicht en orde

Verschillende registers worden in deze regels bespeeld: de eerste en derde regel zijn clichés, de tweede lijkt een marketingtekst, de vierde en vijfde komen misschien uit het manifest van een politieke beweging – ik weet het niet precies, maar duidelijk is dat de taal hier in pasklare vormen de taak krijgt om de lezer in alle facetten van diens ervaring aan te spreken. Dat laatste deed Buelens ook al in die eerste, objectloze en zo veelbelovende bundel, met taal waar geen touw aan vast te knopen was maar waardoor je wel aan het werk werd gezet.

Het verschil is dat de lezer toen van hot naar her werd gestuurd, terwijl hij nu ’thuis’, d.i. bij zichzelf, in een stoel wordt gezet en van alles op zich afgestuurd krijgt, zij het in een vorm die van populisme nauwelijks meer te onderscheiden is. Al in de openingsregels klinkt het: ‘Wij zijn samen onderweg/ (…) Beter worden we er niet van/ al schept het misschien een band’. Citaat en cliché, onder het regime van een ironie die aan een vorig, postmodern genoemd tijdperk herinnert. Drie gedichten verder: ‘Nieuwegein wacht op niemand/ – hangjongeren, ADHD-bejaarden, bedompte cultuurdragers/ – een gat voor wie het gevuld wil hebben’.

Denk niet dat Buelens zijn poëzie hier openstelt voor alle mogelijke discoursen. Het experimenteren heeft hij, naar het zich laat aanzien, achter de rug. Hij wil zich vooral tegenover zijn object positioneren en een punt maken: over asielzoekers, ruimtelijke ordening en wat er uit de krant verder nog onder zijn thema te scharen valt.

alsof het ontstond om opgeschreven
te worden

schrijft hij in het voorlaatste gedicht, opgedragen aan David Foster Wallace. Zo werkt het naar mijn mening niet: de dingen ontstaan uit het schrijven.

 

Geert Buelens
Thuis
Ambo, 2014
61 blz., €17,95
ISBN 978 90 263 2470 7

 

Zoiets doet men niet

Ivoorkleurig tapijt uit Nain, provincie Ispahaan (Iran).
(Aanklikbaar) ivoorkleurig tapijt uit Nain, provincie Ispahaan (Iran).
Ik woon hier in mijn eigen huis;
nooit heb ik iemand nagedaan
en – ik lach alle meesters uit,
die zonder zelfspot door het leven gaan.
(Nietzsche, motto bij De vrolijke wetenschap).

Een van de neveneffecten van het sociaal worden van de media is dat elke gebeurtenis tot evenement wordt verheven. Dat geldt vanaf de dagelijkse verjaardagen tot aan de aanslag op Charlie Hebdo. Het maakt dat ik de massale steunbetuigingingen direct vanaf het begin met weerzin onderga. Mensen tonen graag betrokkenheid bij dingen waar ze geen betrokkenheid bij voelen, omdat juist dat ‘betere’ mensen van ons maakt: niet-egoïstisch, niet-klein, niet-benepen. En in potentie hebben politieke gebeurtenissen van deze omvang ook dat effect: ze herinneren je eraan dat de wereld groter is dan jezelf; er gaat onmiskenbaar een ‘pedagogische’ werking van uit. Maar de manier waarop men als op commando in de houding springt en hoe op Facebook de bekende registers worden opengetrokken maakt moedeloos: een steunpagina, een badge, enz. Engagement als lifestyle, als identiteitsbevestiging, als ultiem vignet van burgerdom. Je suis Charlie staat zo voor alles wat niet-onafhankelijk is, niet-tegendraads, niet-Charlie.

En wat staat er helemaal op het spel? In een blogstuk getiteld On Debating Dead Moral Questions schreef de Amerikaanse retoricastudent Frederik de Boer gisteren:

‘We are having a series of loud, impassioned, righteous conversations about questions like “Should people murder?” and “Should we have the right to publish cartoons?” We’re debating, in other words, dead moral questions, and for the same reason we always do: because that debate allows us to ignore the ones that might lead us to a different place than the celebration of our own liberal righteousness. To read the people writing about this attack, this is the fundamental question at hand: were these killings OK? If that were actually a moral question worth asking, then it would provoke disagreement. And yet I see no disagreement. None at all.’

Daarentegen:

‘The question of the price that Muslims will pay for these attacks– that is a live question, the security and rights of the Muslim people is very much uncertain, indeed. If there is anything that this country has stood for in the last 15 years, it is its willingness to sacrifice anything to fight Muslim extremism, and in the process, innocent Muslims. We have invaded multiple Muslim countries, sent secret raids into far more, killed Muslims with drones and bombs, wiretapped Muslims at home and abroad, sent agents to infiltrate their mosques, thrown dozens of them into a prison camp without trial or judicial review, assassinated them without due process, tortured them, and spent billions of dollars and thousands of lives in doing so. Of all the things that you should fear your government will lose the resolve to do, fighting Muslim terrorists should be at the absolute bottom of your list. There is no function that our government has performed more enthusiastically for years.’ 1

In zijn column 2 gisteren op de voorpagina van Het Parool verklaart Theo Holman inderdaad dat we ‘in oorlog’ zijn en dat hij het bangst is voor de ‘overgave’. Dat klinkt in elk geval al wat militanter dan het rouwbeklag op Facebook en het is voor hem ook maar een kleine sprong naar de Tweede Wereldoorlog waarin zijn krant als verzetskrant werd opgericht. En het is precies daar dat zijn column vervaarlijk retorisch begint te galmen, met misplaatste kreten als vrij en onverveerd. Wat zijn krant in de oorlog deed was wel wat anders dan wat de cartoonisten van Charlie Hebdo deden. In Het Parool verscheen wel satire, maar het was allicht geen vrolijk weekblad. De rolverdeling was überhaupt anders: de jihadisten van nu zijn de verzetsstrijders van toen; ze strijden alleen voor een andere zaak. Holman meet voor het vrije westen de rol van underdog aan maar zo rekent hij zich arm; daar verandert de nieuwe roman van Houellebeq 3 niets aan.

Als schrijver en ‘intellectueel’ behoor ik me de aanslag op Charlie Hebdo aan te trekken en me zorgen te maken over het vrije woord dat voorwaarde is voor mijn bestaan. Maar als de termen om dat te doen ontbreken en er alleen holle clichés voorhanden zijn, hoe moet ik dat dan doen? ‘Ik voel mij machteloos. Als er iets is, zoals een profeet die je niet mag bespotten, niet kritisch mag bestuderen, op geen enkele manier mag afbeelden, dan blijf je machteloos,’ zegt Holman. En Salman Rushdie gaf gisteren de volgende verklaring af:

‘Religion, a mediaeval form of unreason, when combined with modern weaponry becomes a real threat to our freedoms. This religious totalitarianism has caused a deadly mutation in the heart of Islam and we see the tragic consequences in Paris today. I stand with Charlie Hebdo, as we all must, to defend the art of satire, which has always been a force for liberty and against tyranny, dishonesty and stupidity. “Respect for religion” has become a code phrase meaning “fear of religion.” Religions, like all other ideas, deserve criticism, satire, and, yes, our fearless disrespect.’ 4

Het klinkt allemaal zo vanzelfsprekend, maar is het dat ook? Bij ons in het westen wordt satire, d.i. het bespottelijk maken van een persoon of toestand, als een vanzelfsprekend grondrecht beschouwd. Dat wil zeggen dat het een ontologisch primaat heeft en dat de objecten van secondair belang zijn, anders gezegd: satire gaat aan alles vooraf en alles mag bespot worden. In dat opzicht is het een typische houding van atheïsten, die niet meer willen vereren en knielen maar wel nog zitten met een instantie die op die verering aanspraak maakt; zo beval wijlen Rudy Kousbroek het honen en spotten aan als enige juiste houding tegenover het religieuze.

Het komt mij voor dat honen een slechte eigenschap is, een ‘sad passion’ 5 in de zin van Spinoza, en een waar ook een felle antichrist als Nietzsche zich nooit aan bezondigd heeft, hoe hartstochtelijk en op het vileine af hij het christendom ook bestreed. Daar was hij, om het in zijn eigen termen te zeggen, te voornaam voor.

Ik ben geen atheïst; ik ben ook niet gelovig. Ik ben zelfs geen agnost: voor mij is religie geen vraag waarop ik een antwoord schuldig zou zijn. Ik heb mijn eigen afgoden: mezelf in de eerste plaats, en mijn werk, en de helden en boeken (en films etc.) die ik daarin betrek. En ik weet dat ik gek zou worden als me dat zou worden ontnomen, als ik me daar niet meer in spiegelen kon. Van de week had ik het hier over Vestdijk: dat was nou een a-religieuze man, maar met een speciale gevoeligheid voor het religieuze. In zijn boeken gaat het vaak om de verhouding tussen een ‘vader’ en diens ‘zoon’, dwz tussen een voorbeeld en een romanheld die naar dat voorbeeld leeft. Als ik voor de gelegenheid mijn eigen vader mag citeren:

‘De botsing tussen vader en zoon (de eenzijdige beëindiging van de dialoog) biedt de roman de kans tot de sprong in het onbekende, in het ‘moderne’, in de automatische schriftuur, hoe weinig automatisch die bij Vestdijk ook is. (…) Op zo’n moment is het gesprek tussen de romanheld en diens voorbeeld uit. Deze laatste, belichaming van een zo langzamerhand niet meer te verdragen conformerende moraal, wordt in de steek gelaten en de daardoor eigenmachtig geworden hoofdpersoon uit de roman is voor geen redelijk argument meer vatbaar. Le Roy [uit De ziener] verscheurt in zo’n moment in tranen zijn kostbaarste bezit, het postzegelalbum. “Zoiets doet men niet”, denkt hij er nog bij, “…niet eens als men zijn leven ermee kan redden”. Desondanks voltooit hij de vernietiging.’ 6

Hoe weinig religieus ik ook ben, dáár kan ik me wel wat bij voorstellen. Ook Nietzsche was trouwens de wanhoop nabij toen hij besefte dat God dood was:

‘De dolle mens sprong midden tussen hen in en doorboorde hen met zijn blikken. “Waar God heen is?” riep hij uit. “Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood – jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben wij dit gedaan? Hoe hebben wij de zee kunnen leegdrinken? Wie gaf ons de spons, om de hele horizon uit te vegen? Wat hebben wij gedaan, toen wij deze aarde van haar zon loskoppelden? In welke richting beweegt zij zich nu? In welke richting bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen wij niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten? Is er nog wel een boven en beneden? Dolen wij niet als door een oneindig niets?”‘ 7

Afgaande op de beelden schetst Nietzsche hier niet zozeer de moderniteit als wel de postmoderniteit, het verlies van alle waarden en alle richting.

Sarouk tapijt, 191 x 132 cm. 'This dramatic carpet from the Farahan district features a characteristically dense Herati pattern in a Mina Khani-style arrangement that allows small amounts of the dark blue field to peek through. Multiple guardbands, taupe inner borders embellished with latchhook-pyramids and colorful border motifs set on neutral ground complete this richly-colored design.'
Sarouktapijt, 191 x 132 cm.
‘This dramatic carpet from the Farahan district features a characteristically dense Herati pattern in a Mina Khani-style arrangement that allows small amounts of the dark blue field to peek through. Multiple guardbands, taupe inner borders embellished with latchhook-pyramids and colorful border motifs set on neutral ground complete this richly-colored design.’

Om mijn nieuwe woning van iets als een ziel te voorzien heb ik vorig jaar twee Perzische tapijten gekocht. Het tapijt dat in de voorkamer ligt lijkt wel wat op dit Sarouktapijt. Als je de orde ziet (klik gerust op het plaatje) in de geometrische patronen van die tapijten, de regelmaat in de bloemmotieven, de symmetrie, de gecalligrafeerde randen, en de eindeloze variaties binnen die orde: hoe anders is dat dan de chaos waarin wij sinds de dood van God zijn geworpen. En als je dan aan de Arabische geest denkt die ons tijdens onze donkere middeleeuwen voorging in wiskunde en astronomie, dan is het alsof je in de ruimte kijkt als je boven zo’n tapijt staat. Je loopt als het ware over het uitspansel. Zo begreep ik ineens dat die geest zichzelf niet zozeer verbood om de profeet (of welk levend wezen ook) af te beelden, maar dat die daar helemaal geen behoefte aan had. Het allerhoogste was er al. Die abstractie is Allah, een volmaakter beeld van de hoogste orde is niet denkbaar en niet voorstelbaar – hooguit vergelijkbaar met mandala’s of sommige glas-in-loodramen bij ons. Met elk tapijt dat geknoopt wordt beeldt de mohammedaan zijn God af.

Ik denk dat het daarmee moet beginnen. Met het inzicht dat niet satire aan de dingen vooraf gaat, maar dat de dingen aan een evenwichtige orde gehoorzamen en dat voor mensen die hun postzegelalbum nog niet hebben doorgescheurd de verstoring van die orde buitengewoon verontrustend is. Daarop past geen spot, laat staan hoon, maar inzicht, en geduld misschien. ‘Ik kom nog te vroeg’, zegt Nietzsches dolle mens:

‘het is mijn tijd nog niet. Dit ongelooflijke gebeuren is nog onderweg, het maakt een omweg – het is nog niet tot de oren der mensen doorgedrongen. Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht der gesternten heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig, ook nadat ze gedaan zijn, om gezien en gehoord te worden! Deze daad is nog steeds verder van hen af dan de verste gesternten – en toch hebben ze haar zelf verricht.’

Misschien is het voor veel moslims nog niet zover, maar laat hen die daad zelf onder ogen zien.


  1. On Debating Dead Moral Questions.
  2. Wij zijn Charlie.
  3. Waarin Frankrijk in 2022 zijn eerste islamitische president krijgt.
  4. Geciteerd van The Guardian.
  5. Zie Deleuze and the Passions voor een lijstje sad passions.
  6. De artistieke opbouw van Vestdijks romans.
  7. ‘De dolle mens’, uit De vrolijke wetenschap, af. 125 (vertaling Pé Hawinkels).