Schrijver in ‘bruto’

 

Bron: Het Parool, 11 december 1971.
Over: Sybren Polet, De man die een hoofd groter was, De Bezige Bij, Amsterdam, 1971.

Sprookjes ook voor Sybren Polet een hachelijk genre

Sprookjes zijn een hachelijk genre; de verleiding het onmogelijke mogelijk te maken, is groot en de weerstand ertegen niet zelden gering. Wie fantasie heeft – de geboren verteller! – heeft als sprookjesverteller weinig mee en een heleboel tegen. Wanneer het aanbod van materiaal door niets geblokkeerd wordt, is er voor het sprookje geen andere structuur beschikbaar dan dit dat zich al vertellende voordoet – uitsluitend afhankelijk van in- en toeval.

Bij Polets sprookjes had ik steeds het gevoel dat het probleem van de schrijver was: ‘Hoe hou ik in vredesnaam de lezer (toehoorder) bezig?’ En dat is een ander probleem dan: ‘Hoe zal ik door de behandeling van het woord de aandacht van de lezer trekken?’ Zo is in ’t sprookje Niemand houdt van een vlo het toeval werkzaam, wanneer de vlo die een kunstschilder gebeten heeft, een kunstvlo wordt genoemd (een tamelijk banale transformatie van ‘kunstluis’) – hoewel dat nog een respectabele trouvaille is, als je nagaat, dat deze zelfde vlo ook nog een soldaten- en een koningsvlo werd. In Praatjes kijken laat Elburg een man letterlijk doodvallen op een cent. Maar Elburg laat via de taal het onmogelijke in het mogelijke toe. Bij hem is de structuur open voor het materiaal, en daarom gaat Elburgs verhaaltje niet over iets bijzonders, maar is het dat.

Ook de elektrische energiebron, die in het sprookje De grote trom de nacht veroorzaakt, komt zo maar uit een luchtkasteel vallen, wordt door geen verrassende wending in de taal noodzakelijk gemaakt (zoals b.v. in een gedichtje uit Morgensterns bundeltje Palmström).

Toch, deze sprookjes geven ons een Polet te zien, zoals hij ‘bruto’ is. Er is hier veel aanwezig, dat we ook in zijn romans al tegenkwamen, en onlangs in de bundel Persoon/Onpersoon: het snelle omslaan van een stemming, onmiddellijk gevolgd door een even snelle wisseling van het lot, waarbij verleden(s) als bij toverslag ongedaan worden gemaakt (b.v. in De gierige schoenmaker en De grote trom). Maar voor eender gegeven vond Multatuli in zijn De Japanse steenhouwer passender structuur dan Polet, bij wie het woord niet vaardig wordt. Vergelijkt men zijn lang achtergehouden sprookjes met zijn romans, dan moet men zeggen dat daar het aanbod van associaties terecht steviger in de hand werd gehouden, met veel gelukkiger gevolg dan hier. In zijn romans is de ‘dode verteller’ aan het woord – dat moet ook, volgens sommigen (Mann, Nijhoff, Mulisch). Ik voor mij zou wel eens een Polet willen zien, die iets anders voortbracht dan in hoofdzaak materiaal (sprookje) of in hoofdzaak structuur (roman). Iets wat daarnaar zweemt is het sprookje B 168 punt I, dat ons, en naarmate het slot nadert, meer en meer iets laat zien van de Polet die hij werkelijk zou kunnen zijn. Om dit sprookje moest men zich het boek ook liever niet laten ontgaan.

 

Plaats een reactie